Rb Utrecht 100811 bewijsopdracht voor wg-er tzv hoe te handelen in geval van een roofoverval staat niet in de weg aan de ratio van de deelgeschilprocedure
- Meer over dit onderwerp:
Rb Utrecht 100811 bewijsopdracht voor wg-er tzv informatie en instructie hoe ter voorkoming van schade te handelen in geval van een roofoverval staat niet in de weg aan de ratio van de deelgeschilprocedure
2. De feiten
2.1. Op 28 februari 2009 is [verzoeker] rond 03:45 uur tijdens de uitoefening van zijn werkzaamheden als nachtportier bij Bastion slachtoffer geworden van een gewapende roofoverval op het Bastion Hotel in Haarlem/Velsen.
2.2. Bij brief van 29 oktober 2009 heeft de Stichting Achmea Rechtsbijstand namens [verzoeker] Bastion aansprakelijk gesteld.
2.3. In opdracht van Aegon heeft Adinex een toedrachtsonderzoek verricht. Van dit onderzoek is een rapport d.d. 18 februari 2010 opgesteld, waarvan de inhoud voor zover hier van belang als volgt luidt:
“Bevindingen en Zoals hierboven reeds aangegeven hebben de drie daders zich toegang tot het hotel
oorzaak verschaft via de nooddeur van het trappenhuis aan het eind van de gang waaraan de hotelkamers zijn gelegen. Via deze nooddeur wordt via een branddeur de gang betreden, waar zich halverwege nog een branddeur bevindt. Aan het begin van de gang bevindt zich ook een branddeur waardoor men de centrale ruimte kan betreden, waar de receptie, bar en het restaurant zijn ondergebracht. De afstand tussen de opengebroken nooddeur van het trappenhuis en laatstgenoemde branddeur tussen de gang en de centrale ruimte bedraagt naar schatting ca. 30 m. Het is derhalve aannemelijk dat tegenpartij ([verzoeker], toev. rb.) niets heeft gehoord van het openbreken van bovengenoemde nooddeur. Daar rond bovengenoemde overval zich nog meerdere (poging tot) overvallen op vestigingen van Bastion Hotel Groep hebben voorgedaan, heeft verzekerde met een erkend beveiligingsbedrijf de huidige veiligheidsmaatregelen en –voorschriften besproken om vast te stellen of aanvullende maatregelen benodigd zijn. Hieruit is naar voren gekomen dat alleen ter plaatse van de nooddeur die door de daders was opengebroken, bij alle vestigingen een extra vergrendeling (vergrendelstang) aan de binnenkant zal worden aangebracht. (…)”
2.4. De verdachten van de roofoverval zijn bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 22 maart 2010 strafrechtelijk veroordeeld.
2.5. Bastion c.s. heeft aansprakelijkheid niet erkend.
3. Het deelgeschil
3.1. [verzoeker] verzoekt de rechtbank bij beschikking:
I - voor recht te verklaren dat Bastion en/of Aegon aansprakelijk is/zijn voor het voorval van [verzoeker] van 28 februari 2009 en de daaruit voor [verzoeker] voortvloeiende gevolgen dan wel dat Bastion en/of Aegon de schade dient/dienen te vergoeden aan [verzoeker] die het gevolg is van het feit dat destijds voor [verzoeker] geen behoorlijke verzekering was afgesloten;
II - te bepalen dat Bastion en/of Aegon aan [verzoeker] de kosten van deze deelgeschilprocedure dient te vergoeden binnen 14 dagen na de datum van de eindbeschikking, voor een bedrag (minstens) gelijk aan de kostenspecificatie van [verzoeker], althans een ander door de deelgeschilrechter in goede justitie te bepalen bedrag.
3.2. [verzoeker] baseert zijn verzoek primair op artikel 7:658 BW en subsidiair op artikel 7:611 BW gelezen in samenhang met artikel 6:248 BW. Volgens [verzoeker] heeft Bastion de zorgplicht van artikel 7:658 BW geschonden. Uit het rapport van Adinex blijkt dat met eenvoudige maatregelen, zoals een vergrendelstang bij de branddeur, het voorval voorkomen had kunnen worden. Daarnaast had de veiligheid van [verzoeker] ook met andere eenvoudige maatregelen, waaronder een camera bij of alarm op de branddeur, vergroot kunnen worden. De reeds getroffen maatregelen waren in ieder geval zodanig onvoldoende dat Bastion haar zorgplicht heeft geschonden. Ter zitting heeft [verzoeker] dit deel van het verzoek voorts onderbouwd met het standpunt dat hem geen instructie is gegeven hoe hij diende te handelen in geval van een overval. In het bijzonder ontbrak een instructie met betrekking tot de locatie van de (grote) kluis en het verstrekken van de code ervan aan overvallers. [verzoeker] kende de code niet.
Met betrekking tot de subsidiaire grondslag voert [verzoeker] aan dat gezien het feit dat hij in zijn functie werd blootgesteld aan een meer dan gemiddeld risico dat hij als nachtportier van een hotel overvallen zou worden, op Bastion de verplichting tot het afsluiten van een behoorlijke verzekering rust. Bastion heeft nagelaten een adequate voorziening te treffen om in de schade van [verzoeker] te voorzien.
3.3. Bastion c.s. voert gemotiveerd verweer.
3.4. De kantonrechter zal hierna nader ingaan op de stellingen van partijen.
4. De beoordeling
4.1. De kantonrechter zal allereerst ingaan op het verweer van Bastion c.s. dat [verzoeker] niet in zijn verzoek kan worden ontvangen, omdat het bestaan van schade die het gevolg is van hetgeen hem op 28 februari 2009 is overkomen niet aannemelijk zou zijn gemaakt. Veronderstellenderwijs uitgaande van de juistheid van dat standpunt van Bastion c.s. kan dit evenwel niet leiden tot niet-ontvankelijkheid in het verzoek. In voorkomend geval zou een en ander immers in beginsel slechts tot de conclusie kunnen leiden dat het verzoek zal worden afgewezen. Het verweer faalt derhalve.
4.2. Vervolgens zal de kantonrechter beoordelen of het verzoek zich leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure. Doel van de deelgeschilprocedure is de vereenvoudiging en versnelling van de buitengerechtelijke afhandeling van letsel- en overlijdensschade. De deelgeschilprocedure biedt betrokkenen bij een geschil over letsel- en overlijdensschade de mogelijkheid in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase de rechter in te schakelen, waardoor partijen een extra instrument in handen krijgen om een impasse te doorbreken. In de deelgeschilprocedure kunnen geschillen aan de orde komen omtrent of in verband met een deel van hetgeen ter zake van de schade door dood of letsel tussen partijen rechtens geldt. De beslissing daarover dient ingevolge artikel 1019z Rv bij te kunnen dragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst over de vordering zoals die zou luiden indien de zaak als bodemzaak zou zijn aangebracht. De rechterlijke uitspraak moet partijen dus in staat stellen om de buitengerechtelijke onderhandelingen weer op te pakken en mogelijk definitief af te ronden.
Een verzoek als het onderhavige, dat er in essentie toe strekt dat in een deelgeschilprocedure wordt vastgesteld dat Bastion en/of Aegon ten opzichte van [verzoeker] aansprakelijk zijn, valt binnen de omschrijving van artikel 1019w Rv. Een geschil over de vraag of Bastion en/of Aegon jegens [verzoeker] aansprakelijk zijn, is immers te beschouwen als ‘een geschil omtrent of in verband met een deel van hetgeen ter zake tussen hen rechtens geldt’.
4.3. Ook zal moeten worden beoordeeld of de bijdrage van de verzochte beslissing aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst zodanig is dat dit opweegt tegen de kosten en het tijdsverloop van de procedure. Tegen deze achtergrond is het feit dat geen sprake is geweest van enig daadwerkelijk buitengerechtelijk onderhandelingsproces, zoals door Bastion c.s. is aangevoerd, onvoldoende voor het oordeel dat het geschil niet geschikt is voor behandeling in de deelgeschilprocedure. Juist het feit dat partijen van mening verschillen over de aansprakelijkheid kan een forse drempel zijn voor het op gang komen van onderhandelingen. Het voeren van onderhandelingen ter regeling van een letselschade en het onderzoeken van de omvang van dergelijke schades kunnen immers kostbaar zijn. De aangesproken partij zal daartoe in veel gevallen niet bereid zijn indien zij aansprakelijkheid betwist, terwijl het ook voor het slachtoffer niet voor de hand ligt die kosten te maken indien de aansprakelijkheid wordt betwist. Juist om díe impasse te doorbreken kan een rechterlijk oordeel in een deelgeschilprocedure een functie vervullen. Zou het enkele feit dat de onderhandelingen nog niet op gang zijn gekomen juist door verschil van inzicht over de aansprakelijkheid, reeds tot gevolg hebben dat een verzoeker niet in zijn verzoek wordt ontvangen, dan zou de door de wetgever klaarblijkelijk beoogde mogelijkheid om ook de aansprakelijkheid in een deelgeschilprocedure aan de orde te stellen, illusoir worden.
Dat een beslissing op het verzoek niet direct zal leiden tot een vaststellingsovereenkomst, omdat naast de aansprakelijkheidsvraag nog vele andere vraagstukken aan de orde moeten komen, zoals door Bastion c.s. is aangevoerd, maakt evenmin dat dit verzoek niet geschikt is voor behandeling in een deelgeschilprocedure. Volgens de memorie van toelichting is het geen beletsel dat er mogelijk meer deelgeschilprocedures nodig zullen blijken te zijn om tot een volledige afwikkeling van de zaak te komen. Een oordeel over de aansprakelijkheid kán naar het oordeel van de kantonrechter bovendien voor partijen aanleiding zijn met elkaar in onderhandeling te treden teneinde de schade te regelen, zodat in die zin een beslissing bijdraagt aan de mogelijke totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst.
Anders dan Bastion c.s. is de kantonrechter van oordeel dat de omstandigheid dat een zaak te complex of tijdrovend, niet betekent dat de zaak zich niet leent voor behandeling als deelgeschil. Dit kan wel een reden zijn om het verzoek af te wijzen.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het verzoek kan worden behandeld in de deelgeschilprocedure.
4.4. Daarmee komt de kantonrechter toe aan de inhoudelijke beoordeling van het geschil.
De vraag die in de eerste plaats moet worden beantwoord is of Bastion in dit geval heeft voldaan aan de op haar rustende zorgverplichting, zoals neergelegd in artikel 7:658 lid 1 BW. Nu tussen partijen niet in geschil is dat de schade niet het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van [verzoeker], volgt uit het tweede lid van voormeld artikel dat Bastion ten opzichte van [verzoeker] voor de ten gevolge van het ongeval door hem geleden schade aansprakelijk is, tenzij zij aantoont dat zij de bedoelde zorgverplichting is nagekomen. Dat enige schade is geleden, hetgeen voor de vestiging van aansprakelijkheid voldoende is, staat naar het oordeel van de kantonrechter voldoende vast. Er is immers sprake van lichamelijk letsel. De inhoud en omvang van de schadevergoedingsverplichting komen pas na vaststelling van de aansprakelijkheid aan de orde.
4.5. De kantonrechter stelt het volgende voorop. Artikel 7:658 lid 1 BW vereist een hoog veiligheidsniveau van de betrokken werkruimte, werktuigen en gereedschappen, alsmede van de organisatie van de betrokken werkzaamheden (Hoge Raad 11 april 2008, NJ 2008/465). Bastion is als werkgever van [verzoeker] op grond van artikel 7:658 BW gehouden die maatregelen te treffen die redelijkerwijs noodzakelijk zijn om ongevallen, die zich bij de uitoefening door de werknemer van zijn werkzaamheden zouden kunnen voordoen, te voorkomen. Artikel 7:658 BW houdt een ruime zorgplicht in. Niet snel kan worden aangenomen dat de werkgever daaraan heeft voldaan en dus niet aansprakelijk is voor door de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden geleden schade. Artikel 7:658 BW beoogt geen absolute waarborg te scheppen voor de bescherming van de werknemer tegen gevaar. Welke veiligheidsmaatregelen van de werkgever mogen worden verlangd en op welke wijze hij de werknemer moet instrueren, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
4.6. In dit geval gaat het niet om een bedrijfsongeval waarbij de werknemer schade lijdt als gevolg van een in de werkomgeving aanwezig gevaar, maar om een situatie waarin de werknemer gewond raakt door een van buiten de werkomgeving komend risico. Dit betekent dat beoordeeld moet worden of Bastion zodanige maatregelen heeft getroffen en/of aanwijzingen heeft gegeven als redelijkerwijs nodig is om – in geval van een roofoverval – zoveel mogelijk te voorkomen dat de werknemer schade lijdt. [verzoeker] stelt onder meer dat hij geen instructie heeft gekregen over hoe hij moet handelen in geval van een overval. Hij wist niet waar de (grote) kluis zich bevond en beschikte evenmin over de code van die kluis. De kantonrechter is van oordeel dat van Bastion, naast het treffen van preventieve maatregelen, mag worden verwacht dat zij haar werknemers goed instrueert over de veiligheidsmaatregelen en hoe de werknemer in de functie van [verzoeker] moet handelen in geval van een overval. Daarbij neemt de kantonrechter in aanmerking dat [verzoeker] nachtportier was en zich in die hoedanigheid in een kwetsbare situatie bevond: hij werkte immers alleen tijdens nachtelijke uren. Dat Bastion, zoals Bastion c.s. heeft aangevoerd, een instructie met betrekking tot overvallen heeft gegeven en daarmee aan haar zorgplicht in het kader van 7:658 BW heeft voldaan, zal Bastion c.s. moeten bewijzen. Ter zitting heeft Bastion ook bewijs aangeboden op dit onderdeel. De kantonrechter zal Bastion in de gelegenheid stellen te bewijzen dat zij [verzoeker] heeft geïnformeerd en geïnstrueerd hoe hij ter voorkoming van schade dient te handelen in geval van een roofoverval. Omdat het hier een overzichtelijke, en dus geen uitvoerige en evenmin complexe, bewijskwestie betreft, staat dit naar het oordeel van de kantonrechter niet in de weg aan de ratio van de deelgeschilprocedure.
4.7. Aannemelijk is dat Bastion c.s. het bewijs wenst te leveren door middel van het horen van getuigen. De kantonrechter zal derhalve een getuigenverhoor bevelen. Indien aan de orde, zal op dat zelfde moment ook de contra-enquête aan de zijde van [verzoeker] gehouden worden.
4.8. Indien en voor zover nodig zal de rechtbank na de bewijslevering ingaan op het verweer van Bastion c.s. dat [verzoeker] ten opzichte van Aegon niet-ontvankelijk is in zijn verzoek voor zover dat gebaseerd is op artikel 7:611 BW .
4.9. De kantonrechter houdt in verband met de bewijslevering iedere verdere beslissing aan.
5. De beslissing
De kantonrechter:
5.1. stelt Bastion c.s. in de gelegenheid te bewijzen dat zij [verzoeker] heeft geïnformeerd en geïnstrueerd hoe hij ter voorkoming van schade dient te handelen in geval van een roofoverval. LJN BT8679