Rb Utrecht 030609 ongewenst gedrag aangetoond, maar ongewenst is nog niet onrechtmatig
- Meer over dit onderwerp:
Rb Utrecht 030609 ongewenst gedrag aangetoond, maar ongewenst is nog niet onrechtmatig
4. De beoordeling
4.1. [eiseres] stelt dat de
klachtencommissie op grond van het onderzoek de navolgende ongewenste
gedragingen van [gedaagde] jegens haar in de periode van juli 2003 tot
juli 2004 bewezen of aannemelijk heeft geacht:
dat hij opeens haar T-shirt omhoog trekt en iets wat op een bal lijkt over haar ontblote rug laat rollen;
het opsteken van zijn vinger naar haar met de opmerking “kom hier maar zitten”;
het roffelen op zijn schoot met de woorden “kom hier maar zitten”;
dat hij tijdens autoritten met haar verhaalt over zijn seksuele avonturen;
het aanraken van haar been tijdens autoritten;
het in haar kuit knijpen, nadat hij onder haar bureau is gekropen;
dat hij haar bij haar nek heeft gepakt en opgetilt;
dat hij haar roept en, als zij opkijkt, zijn tong uitsteekt en deze heen en weer beweegt;
het over haar stoel heen gebogen staan, terwijl zij in de stoel zit en aan het werk is;
dat hij haar om een kapotte panty vraagt, omdat hij vindt dat je daar je schoenen zo mooi glimmend mee krijgt.
[eiseres] legt deze gedragingen aan haar vordering ten grondslag, zowel
afzonderlijk als in onderlinge samenhang bezien, omdat zij een
gedragspatroon vormen. [eiseres] stelt zich op het standpunt dat
hetgeen door de klachtencommissie is vastgesteld of aangenomen als
uitgangspunt kan gelden in deze civiele procedure, nu in de
klachtenprocedure is geprocedeerd volgens een tevoren opgesteld en
goedgekeurd reglement dat waarborgen biedt die lijken op die van een
gerechtelijke procedure, zoals het recht op bijstand van een advocaat
en de mogelijkheid om op te komen tegen de beslissing.
4.2. [eiseres] stelt dat [gedaagde] door zijn ongewenste gedrag jegens
haar een inbreuk heeft gemaakt op haar lichamelijke en geestelijke
integriteit en haar heeft aangetast in haar persoon, waardoor zij
schade heeft geleden. [eiseres] voert daartoe aan dat zij als gevolg
van de ongewenste gedragingen van [gedaagde] geruime tijd zeer grote
hinder heeft ondervonden tijdens haar werk, hetgeen heeft geleid tot
gederfde arbeidsvreugde. Daarbij heeft zij stress ondervonden, als
gevolg waarvan zij thuis minder goed functioneerde. [eiseres] voert
verder aan dat zij pas na verloop van tijd haar man durfde in te
lichten over de feiten als vermeld in de klacht en dat dit tot een
dusdanige vertrouwensbreuk tussen hen heeft geleid dat zij als gevolg
daarvan zijn gescheiden. In het kader van de echtscheiding heeft zij
zich vervolgens genoodzaakt gezien ontslag te nemen om voor haar
kinderen te kunnen gaan zorgen. Volgens [eiseres] was zij daardoor in
de periode van 1 oktober 2005 tot 15 mei 2007 aangewezen op een
bijstandsuitkering. [eiseres] voert ten slotte aan dat zij zich vanwege
de opeenstapeling van spanningen en problemen enige tijd onder
behandeling van een psychiater heeft moeten stellen.
(...)
4.6. De rechtbank overweegt dat zelfs indien alle onder 4.1. vermelde
gedragingen van [gedaagde] jegens [eiseres] als vaststaand worden
aangenomen, dit niet kan leiden tot toewijzing van de vorderingen van
[eiseres]. Voor aansprakelijkheid op grond van artikel 6:162 van het
Burgerlijk Wetboek is onder meer vereist dat er sprake is van een
onrechtmatige daad. Onder handelen dat een onrechtmatige daad oplevert
valt handelen dat een inbreuk vormt op een recht en/of in strijd is met
een wettelijke plicht of de maatschappelijke betamelijkheid. De
rechtbank volgt [eiseres] niet in haar stelling dat hetgeen in de
klachtenprocedure door de klachtencommissie bewezen of aannemelijk is
geacht in deze civiele procedure als uitgangspunt kan dienen. De
klachtenregeling heeft immers niet tot doel om civielrechtelijke
aansprakelijkheid vast te stellen. In de klachtenregeling is weliswaar
vastgesteld dat de gedragingen van [gedaagde] als ongewenste
omgangsvormen worden beschouwd, maar daarmee is niet (duidelijk)
gegeven welke norm is overtreden door [gedaagde] en of deze norm strekt
ter bescherming tegen de schade zoals [eiseres] stelt te hebben
geleden. Ook is door [eiseres] niet gesteld welke wettelijke,
betamelijksheids- en/of zorgvuldigheidsnorm in deze door [gedaagde]
is geschonden. Of er sprake is van een inbreuk op een
persoonlijkheidsrecht, zoals [eiseres] stelt, hangt af van de strekking
van het betreffende recht, waarbij de inhoud en de omvang van het recht
beslissend zijn. In gevallen van misdrijven tegen de persoon, zoals
ontucht en verkrachting, is een inbreuk op het recht op lichamelijke
integriteit erkend. Een inbreuk op het recht op geestelijke integriteit
is in gevallen van (stelselmatige) hinder en pesten onder
omstandigheden aangenomen. In dit licht bezien acht de rechtbank de
aard en de ernst van de door [eiseres] gestelde gedragingen niet
zodanig dat een inbreuk op het recht van lichamelijke integriteit kan
worden aangenomen. De gedragingen kunnen weliswaar als ongepast worden
beschouwd, maar anders dan [eiseres] is de rechtbank van oordeel dat
deze gedragingen, noch op zichzelf noch in onderlinge samenhang bezien,
een schending van dit persoonlijkheidsrecht opleveren. Nu het door
[eiseres] gestelde naar het oordeel van de rechtbank geen onrechtmatig
handelen van [gedaagde] in de zin van voornoemd artikel oplevert, wordt
niet voldaan aan het vereiste van onrechtmatige daad. Reeds om die
reden dienen de vorderingen van [eiseres] afgewezen te worden en komt
de rechtbank aan een verdere beoordeling niet toe. LJN BI6777