GHSHE 210519 wg-er aansprakelijk voor val champignonplukster, ondanks onduidelijkheid rond toedracht en ontbreken getuigen
- Meer over dit onderwerp:
GHSHE 210519 wg-er aansprakelijk voor val champignonplukster, ondanks onduidelijkheid rond toedracht en ontbreken getuigen
De beoordeling
3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
[appellante] heeft een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd voor de duur van één jaar gesloten met Champignonland [vestigingsnaam 2] B.V. (hierna: Champignonland [vestigingsnaam 2] ) ingaande 1 februari 2016 in de functie van plukster. Zij is vervolgens tewerkgesteld bij Champignonland [vestigingsnaam 1] .
Op 17 juni 2016 heeft [appellante] de arbeidsovereenkomst tussentijds opgezegd per 16 juli 2016.
Op 23 juni 2016 heeft [appellante] champignons geplukt in een cel. Omstreeks 14:00 uur is zij van de cel naar de gang gelopen om lege bakjes te halen. Bij de ingang van cel 7 is [appellante] gevallen. Er zijn geen getuigen die [appellante] hebben zien vallen.
Zij is (op enig moment) diezelfde dag naar het ziekenhuis gebracht. Daar is vastgesteld dat haar linkerpols was gebroken. Deze is daar gezet en een gipsverband is aangelegd, [appellante] heeft sedertdien niet meer gewerkt voor Champignonland [vestigingsnaam 2] en/of Champignonland [vestigingsnaam 1] (hierna tezamen ook aan te duiden als Champignonland).
Op 24 augustus 2016 heeft de gemachtigde van [appellante] Champignonland [vestigingsnaam 2] en Champignonland [vestigingsnaam 1] voor het ongeval aansprakelijk gesteld.
Expertisebureau [het expertisebureau] (hierna: [het expertisebureau] ) heeft in opdracht van Delta Lloyd, de aansprakelijkheidsverzekeraar van Champignonland, opdracht gegeven onderzoek te doen naar het ongeval. [het expertisebureau] heeft foto’s gemaakt van de locatie waar het ongeval heeft plaatsgevonden. Daarnaast heeft [het expertisebureau] gesproken met collega’s van [appellante] die na het ongeval ter plaatse waren en daarvan verslag gedaan.
Champignonland heeft de aansprakelijkheid van de hand gewezen. [appellante] heeft Champignonland [vestigingsnaam 2] en Champignonland [vestigingsnaam 1] daarop in rechte betrokken.
3.2.1.
In het geding in eerste aanleg vorderde [appellante] een verklaring voor recht dat Champignonland [vestigingsnaam 2] en Champignonland [vestigingsnaam 1] hoofdelijk, althans één van hen, jegens haar aansprakelijk zijn/is ter zake het haar omstreeks 23 juni 2016 overkomen bedrijfsongeval, met veroordeling van genoemde vennootschappen in de kosten van het geding, alles voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
Aan deze vordering heeft [appellante] , kort samengevat, ten grondslag gelegd dat zij in de uitoefening van haar arbeid is gevallen en dat genoemde vennootschappen, althans één van hen, op grond van het bepaalde in artikel 7:658, lid 1 en/of lid 4 BW aansprakelijk zijn/is voor het ongeval.
3.2.2.
Champignonland [vestigingsnaam 2] en Champignonland [vestigingsnaam 1] hebben gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.2.3.
Nadat een comparitie was gelast en gehouden, heeft de kantonrechter in haar vonnis van 22 februari 2017 de vordering van [appellante] afgewezen en [appellante] in de proceskosten veroordeeld. Zij heeft daartoe – zakelijk weergegeven – overwogen dat Champignonland niet kan worden verweten dat zij is tekortgeschoten in haar zorgplicht en om die reden niet aansprakelijk is op grond van artikel 7:658 BW, noch op andere gronden.
3.3.
[appellante] heeft vervolgens Champignonland [vestigingsnaam 1] in hoger beroep gedagvaard en heeft bij memorie van grieven vier grieven aangevoerd. [appellante] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog toewijzen van haar vorderingen. Het hof stelt vast dat het hoger beroep niet is gericht tegen de beslissing om de vorderingen tegen Champignonland [vestigingsnaam 2] af te wijzen. De vraag of die B.V. aansprakelijk is, is daarom in hoger beroep niet aan de orde.
3.4.
De grieven 1, 2 en 3 zijn gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat Champignonland [vestigingsnaam 1] haar zorgplicht niet heeft geschonden en tegen de daaraan in de rechtsoverwegingen 4.3 en 4.5 ten grondslag gelegde motivering. Het hof zal deze grieven gezamenlijk behandelen. Grief 4 is gericht tegen de proceskostenveroordeling.
3.5.
Het hof stelt bij de beoordeling het navolgende voorop. Uit de door de kantonrechter in het vonnis opgenomen en in hoger beroep niet bestreden feitenvaststelling volgt dat [appellante] niet op basis van een arbeidsovereenkomst in dienst is geweest van Champignonland [vestigingsnaam 1] , maar dat [appellante] door Champignonland [vestigingsnaam 2] tewerk is gesteld bij Champignonland [vestigingsnaam 1] . Dat staat, gelet op het bepaalde in lid 4 van artikel 7:658 BW, op zich echter niet in de weg aan eventuele aansprakelijkheid van Champignonland [vestigingsnaam 1] .
Voorts leest het hof de vordering van [appellante] aldus dat zij beoogt een verklaring voor recht te verkrijgen ten aanzien van de aansprakelijkheid van Champignonland [vestigingsnaam 1] voor de schade die zij als gevolg van het ongeval heeft geleden. Uit het verweer van Champignonland [vestigingsnaam 1] , zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, volgt dat zij dit ook als zodanig heeft begrepen en haar verweer daarop heeft ingericht.
3.6.
Volgens vaste jurisprudentie zal de werknemer die op grond van art. 7:658 lid 2 BW schadevergoeding vordert dienen te stellen en zo nodig moeten bewijzen dat hij schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden voor de werkgever. Daarbij geldt dat niet van de werknemer kan worden verlangd dat hij ook aantoont hoe het ongeval zich heeft toegedragen of wat de oorzaak ervan is. In het onderhavige geval heeft Champignonland [vestigingsnaam 1] niet betwist dat [appellante] tijdens de uitoefening van haar werkzaamheden voor Champignonland [vestigingsnaam 1] is gevallen en haar linker pols heeft gebroken. Champignonland [vestigingsnaam 1] betwist weliswaar de toedracht (dat [appellante] zou zijn uitgegleden over een plas water), maar gelet op de aangehaalde jurisprudentie is het niet aan [appellante] om aan te tonen hoe het ongeval zich heeft voorgedaan of wat daarvan de oorzaak is. Wanneer Champignonland [vestigingsnaam 1] betwist dat het ongeval tijdens de uitoefening van de werkzaamheden heeft plaatsgevonden of als verweer wil voeren dat het is ontstaan door omstandigheden die aan [appellante] toegerekend moeten worden, is het aan haar om dat te stellen en te onderbouwen met feiten en/of omstandigheden die een dergelijke conclusie kunnen dragen. De enkele stellingname dat het niet aannemelijk is dat [appellante] is uitgegleden over een natte substantie, zoals Champignonland [vestigingsnaam 1] bij memorie van antwoord aanvoert (nr. 34) is daartoe niet voldoende. Champignonland [vestigingsnaam 1] stelt zelf verder niets ten aanzien van de oorzaak van de polsbreuk. Zij heeft daarom haar verweer op dit punt niet voldoende onderbouwd, zodat het hof dat verwerpt. Naar het oordeel van het hof staat dan ook afdoende vast dat [appellante] in de uitvoering van de door Champignonland [vestigingsnaam 1] opgedragen arbeid schade heeft geleden in de vorm van een gebroken pols.
3.7.
Champignonland [vestigingsnaam 1] voert voorts als verweer aan dat zij de verplichtingen die voor haar voortvloeien uit het bepaalde in artikel 7:658, lid 1 BW is nagekomen, zodat hij om die reden niet aansprakelijk is voor de door [appellante] geleden schade. Het hof overweegt dienaangaande als volgt. De uit artikel 7:658 lid 1 BW voortvloeiende zorgplicht houdt in dat de werkgever voor het verrichten van arbeid zodanige maatregelen treft en aanwijzingen geeft als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt. Wat van de werkgever in redelijkheid mag worden verwacht, hangt af van de omstandigheden van het geval (HR 11 november 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU3313). Weliswaar is, zoals de Hoge Raad bij herhaling in het kader van art. 7:658 BW heeft uitgesproken, met de zorgplicht van de werkgever niet beoogd een absolute waarborg te scheppen voor de bescherming van de werknemer tegen het gevaar van arbeidsongevallen, ook niet ten aanzien van werknemers wier werkzaamheden bijzondere risico’s van ongevallen meebrengen. Maar gelet op de ruime strekking van de zorgplicht kan niet snel worden aangenomen dat de werkgever daaraan heeft voldaan en bijgevolg niet aansprakelijk is voor door de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden geleden schade (HR 12 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD3129).
Voorts vereist artikel 7:658 lid 1 BW een hoog veiligheidsniveau van de betrokken werkruimte, werktuigen en gereedschappen, alsmede van de organisatie van de betrokken werkzaamheden. Bovendien dient de werkgever op de omstandigheden van het geval toegesneden toezicht te houden op behoorlijke naleving van de door hem gegeven instructies (HR 11 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC9225).
Bij de beoordeling welke maatregelen van de werkgever kunnen worden gevergd dient grote betekenis te worden gehecht aan het ervaringsfeit dat het dagelijks verkeren in een bepaalde werksituatie de werknemer er licht toe zal brengen niet alle voorzichtigheid in acht te nemen die ter voorkoming van ongelukken geraden is (HR 19 oktober 2001, NJ 2001, 663 en HR 11 november 2005, JAR 2005/287).
3.8.
Ter onderbouwing van haar verweer heeft Champignonland [vestigingsnaam 1] gewezen op de navolgende omstandigheden en door haar getroffen maatregelen:
- de vloer ter plekke van het ongeval was voldoende stroef en in elk geval niet glad;
- de vloer ter plekke van het ongeval was ten tijde van het ongeval schoon;
- Champignonland [vestigingsnaam 1] heeft nog in mei 2016 een risico-inventarisatie en evaluatie uitgevoerd;
- bij indiensttreding krijgen werknemers instructies over hygiëne en het veilig werken met lorries;
- om ongevallen te voorkomen moet de vloer geregeld worden schoongemaakt en dat is ook gebeurd;
- Champignonland [vestigingsnaam 1] schrijft het dragen van deugdelijke werkschoenen voor en [appellante] droeg die ook.
Champignonland [vestigingsnaam 1] voert op grond hiervan aan dat zij alles heeft gedaan wat redelijkerwijs van haar verwacht mocht worden.
3.9.
Het hof komt, anders dan de kantonrechter, tot het oordeel dat hetgeen Champignonland [vestigingsnaam 1] heeft aangevoerd niet voldoende is om te kunnen oordelen dat zij al hetgeen redelijkerwijs mogelijk was heeft gedaan om het ongeval te voorkomen. Het hof overweegt daartoe als volgt. Omtrent de precieze toedracht van het ongeval is het hof niets gebleken, zodat het hof ook niet precies kan vaststellen welke maatregelen Champignonland [vestigingsnaam 1] redelijkerwijs had kunnen of moeten treffen om de val van [appellante] te voorkomen. Champignonland [vestigingsnaam 1] heeft het ongeval niet gemeld bij de Inspectie SWZ. Hoewel dit strikt genomen ook niet hoefde – een poliklinische behandeling van de polsbreuk geldt niet als ziekenhuisopname – heeft dit wel tot gevolg gehad dat een onderzoek naar de toedracht van het ongeval is uitgebleven. Weliswaar heeft Champignonland [vestigingsnaam 1] een rapport van een expertisebureau in het geding gebracht dat nader onderzoek heeft verricht naar het voorval, maar niet gebleken is wanneer dit onderzoek heeft plaatsgevonden. [appellante] zelf is in het kader van dat onderzoek niet gehoord. De in het rapport opgenomen getuigenverklaringen dateren van eind oktober 2016, dus vier maanden na het ongeval. Uit die verklaringen kan niet worden afgeleid hoe het ongeval heeft kunnen plaatsvinden.
3.10.
Uit het feit dat [appellante] is gevallen volgt dat de door Champignonland [vestigingsnaam 1] genomen maatregelen niet voldoende zijn geweest om te voorkomen dat [appellante] ten val is gekomen. Uit de getuigenverklaringen in het rapport van het expertisebureau volgt dat op de dag van het ongeval volop werd geplukt in de cel van waar [appellante] zich naar de gang heeft begeven. Voorts volgt daaruit dat het bij het plukken voorkwam dat resten van champignons en andere rommel op de vloer van de teeltcel belandden. Op de bij het rapport behorende foto’s, meer in het bijzonder foto 2, en op de door Champignonland [vestigingsnaam 1] gemaakte foto’s, meer in het bijzonder de foto met bestandsnaam [bestandsnaam] (de foto waarop de ingang van de teeltcel van rechtsvoor is gefotografeerd) is te zien dat op de overgang van de teeltcel naar de gang waar [appellante] is gevallen geen roosters, borstels of matten zijn geplaatst waarmee of waarop medewerkers van Champignonland [vestigingsnaam 1] die uit de teeltcel de gang in lopen resten van champignons of de teeltbodem die zich mogelijk in het profiel van de werkschoenen hebben verzameld vanonder de zolen kunnen verwijderen. [appellante] heeft daar in dit geding terecht op gewezen. Hierdoor is niet uitgesloten dat een medewerker ondanks de door Champignonland [vestigingsnaam 1] genoemde maatregelen kan uitglijden als gevolg van gladde resten van het teeltproces die zich in het profiel van de werkschoenen hebben opgehoopt.
3.11.
In het hiervoor geschetste geval kan de omstandigheid dat de vloer van de gang niet glad was niet voorkomen dat een medewerker uitglijdt, ook als de vloer ter plekke van het ongeval schoon was. Dat de vloer van de gang en de teeltcel was schoongemaakt, volgt wellicht uit het overgelegde overzicht van de reinigingen die hebben plaatsgevonden, maar uit dat overzicht blijkt niet hoe vaak en wanneer de vloeren van de gang en/of de teeltcel waar [appellante] uit kwam waren gereinigd. Bovendien volgt uit de verklaring van de getuigen Goman en Oleszczuk dat de vloer in de teeltcel verontreinigd kon zijn met resten van champignons en andere rommel, waardoor de noodzaak ontstond om deze vloer schoon te maken. Echter: ook wanneer een vloer schoongemaakt wordt, zal deze kort daarvoor verontreinigd zijn geweest (wat immers noodzaakt tot schoonmaken). Dat de vloer direct vóór het ongeval van [appellante] was gereinigd, blijkt niet uit de verklaringen van de getuigen, noch uit het overgelegde reinigingsschema.
3.12.
Van door de werkgever gestelde instructies over hygiëne en het veilig werken met lorries is niet gebleken dat deze betrekking hadden op het gevaar van valpartijen door gladheid. Hetgeen Champignonland [vestigingsnaam 1] op dit punt heeft aangevoerd ten aanzien van de inhoud van de gegeven instructies is in elk geval onvoldoende om te kunnen oordelen dat [appellante] met die instructies ook is gewezen op het gevaar van gladheid en hoe een val als gevolg van gladheid te voorkomen. Los daarvan geldt met name op dit punt hetgeen de Hoge Raad heeft overwogen met betrekking tot het ervaringsfeit dat het dagelijks verkeren in een bepaalde werksituatie de werknemer er licht toe zal brengen niet alle voorzichtigheid in acht te nemen die ter voorkoming van ongelukken geraden is.
3.13.
Bij memorie van antwoord voert Champignonland [vestigingsnaam 1] zelf aan dat in de risico-inventarisatie en - evaluatie is onderkend dat een risico bestaat dat medewerkers uitglijden. Naar zij zelf aanvoert vermeldt de inventarisatie dienaangaande:
“Houdt blijvend toezicht op gebruik van schoenen met voldoende stroeve zolen.”
Champignonland [vestigingsnaam 1] heeft in dit verband gewezen op het feit dat zij van haar medewerkers verlangt dat zij deugdelijke werkschoenen met een voldoende profiel dragen en dat [appellante] die ten tijde van het ongeval ook droeg. Dit voorschrift sluit op zich echter niet uit dat zich onder de schoen in dat profiel resten van het productieproces kunnen verzamelen, waardoor het profiel zijn werking verliest en de zolen niet langer voldoende stroef zijn om uitglijden te voorkomen. Dit risico kan worden uitgesloten of beperkt door op de overgang van de teeltcellen naar de gang roosters, borstels of matten te plaatsen waarop een medewerker het gedragen schoeisel kan reinigen door zijn/haar voeten te vegen of af te kloppen. Zoals hiervoor al is overwogen, blijkt uit de foto’s dat een dergelijke maatregel, die op zich geen bijzondere bouwkundige ingrepen vergt en relatief goedkoop en eenvoudig is te treffen, niet is getroffen.
3.14.
Hiervoor is al overwogen dat in rechte niet precies kan worden vastgesteld door welke oorzaak [appellante] is gevallen. Omdat het aan Champignonland [vestigingsnaam 1] als werkgever is om te stellen en – bij betwisting – te bewijzen dat zij alle maatregelen heeft getroffen die redelijkerwijs van haar verlangd kunnen worden om het ongeval te voorkomen, is het ook aan Champignonland [vestigingsnaam 1] om te stellen en aannemelijk te maken wat de precieze oorzaak van de valpartij is geweest. Immers: het antwoord op de vraag welke maatregelen Champignonland [vestigingsnaam 1] redelijkerwijs had moeten treffen, is afhankelijk van de oorzaak van het ongeval. Wanneer de precieze toedracht niet meer valt te achterhalen, zal de vraag welke maatregelen Champignonland [vestigingsnaam 1] redelijkerwijs had moeten treffen beoordeeld moeten worden in het licht van het feit dat [appellante] is gevallen en met inachtneming van alle mogelijke oorzaken die daartoe aanleiding kunnen hebben gegeven, één en ander binnen de grenzen van hetgeen partijen daartoe over en weer hebben aangevoerd. [appellante] heeft dienaangaande bij memorie van grieven gewezen op de mogelijkheid dat resten van champignons en aarde op de vloer vielen en aan de schoenen bleven plakken. Uit het verweer van Champignonland [vestigingsnaam 1] en hetgeen het hof daaromtrent hiervoor heeft overwogen volgt dat Champignonland [vestigingsnaam 1] niet voldoende maatregelen heeft getroffen om een val als gevolg van het uitglijden door ophoping van champignonresten en aarde onder de schoenen te voorkomen. Daarom is in rechte niet gebleken dat Champignonland [vestigingsnaam 1] aan haar zorgplicht ex artikel 7:658, lid 1 BW heeft voldaan.
3.15.
De grieven 1, 2 en 3, in onderling verband en samenhang gelezen, slagen. Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven. Dat betekent dat ook grief 4, gericht tegen de proceskostenveroordeling in eerste aanleg, terecht wordt voorgedragen. Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en de verlangde verklaring voor recht, zoals kennelijk door [appellante] bedoeld en door Champignonland [vestigingsnaam 1] begrepen, geven. De vordering van [appellante] tot veroordeling van Champignonland [vestigingsnaam 1] tot terugbetaling van al hetgeen [appellante] ter uitvoering van het bestreden vonnis aan Champignonland [vestigingsnaam 1] heeft voldaan, is eveneens toewijsbaar. Champignonland [vestigingsnaam 1] heeft zowel in eerste aanleg als in hoger beroep als de in het ongelijk gestelde partij te gelden en zal om die reden worden veroordeeld in de kosten van het geding in beide instanties.ECLI:NL:GHSHE:2019:1888