Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof Arnhem-Leeuwarden 240117 Val in put bij (dagelijks) opnemen waterstand. Afstap van 62 cm levert een gevaarlijke arbeidssituatie op

Hof Arnhem-Leeuwarden 240117 Val in put bij (dagelijks) opnemen waterstand. Afstap van 62 cm levert een gevaarlijke arbeidssituatie op.

2 De feiten
2.1
Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 3.1 tot en met 3.12 van het bestreden vonnis. Deze feiten luiden, voor zover in hoger beroep relevant, als volgt.

2.2
Besto drijft een onderneming die zich bezig houdt met de productie en verkoop van (onder meer) verpakkingsmateriaal.

2.3
[geïntimeerde] , geboren [in] 1956, is vanaf 2 september 1971 bij (de rechtsvoorganger van) Besto in dienst geweest, laatstelijk in de functie van expeditie- en magazijnmedewerker. Het laatst door hem verdiende loon bedraagt € 2.152,90 bruto per maand.

2.4
Na een uitval wegens schouderklachten zijn in februari 2007 de werkzaamheden van [geïntimeerde] aangepast. Tot die aangepaste werkzaamheden behoorde het dagelijks opnemen van de stand van de watermeter voor de fabriek. De watermeter bevindt zich buiten en naast het bedrijfspand in een betonnen put van 62 centimeter diepte. De put heeft aan de buitenzijde een opstaande rand van circa 15 centimeter. De onmiddellijke omgeving van de put is aan drie zijden met klinkers bestraat. Bij de achterzijde ligt een strook van 30 centimeter breedte met grind/kiezels. Die grindstrook sluit aan bij het bedrijfspand. De put is afgedekt met een metalen deksel van circa 100 centimeter bij 150 centimeter. Om in de put te kunnen stappen, dient dit deksel te worden opgetild en overeind te worden gezet. De put heeft geen treden of andere voorzieningen, die gericht zijn op in- en/of uitstappen.

2.5
In een door de Arbo Unie te Zwolle in 2003 in opdracht van Besto uitgevoerde risico-inventarisatie en -evaluatie is geen aandacht besteed aan voormelde put.

2.6
Op 18 maart 2009 heeft [geïntimeerde] zich bij het uit de put stappen verstapt waarna hij ten val is gekomen. [geïntimeerde] heeft zich vervolgens ziekgemeld.

2.7
Dit incident is niet gemeld bij de Arbeidsinspectie. Bijgevolg is door deze dienst geen onderzoek verricht of rapport uitgebracht.

2.8
Op 20 maart 2009 heeft [geïntimeerde] medische hulp gezocht, waarna werd geconstateerd dat hij een breuk in een middenvoetsbeentje had opgelopen, naast een kneuzing van een duim en een knie. Tijdens de genezing zijn complicaties ontstaan die onder meer hebben geleid tot een (sterke) toename van zijn overgewicht, oedeemontwikkeling en chronische pijnklachten in de voeten.

2.9
[geïntimeerde] is vanaf 18 maart 2009 onveranderd ongeschikt geweest voor zijn eigen werk. In een rapport van 28 januari 2011 heeft een arbeidsdeskundige van het UWV geoordeeld dat Besto voldoende re-integratie inspanningen heeft verricht.

2.10
Per beslissing van 23 maart 2011 heeft het UWV aan [geïntimeerde] per 16 maart 2011 een WIA-uitkering geweigerd, daartoe overwegend dat [geïntimeerde] meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende bij Besto voordat hij arbeidsongeschikt werd.

2.11
Besto heeft de arbeidsovereenkomst door opzegging daarvan, gegrond op langdurige arbeidsongeschiktheid, doen eindigen per 1 september 2011.

2.12
[geïntimeerde] heeft Besto per brief van 13 september 2012 aansprakelijk doen stellen voor de gevolgen van het hem op 18 maart 2009 overkomen incident. Besto heeft geen aansprakelijkheid erkend.

3 Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
3.1
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg (samengevat weergegeven) een verklaring voor recht gevorderd dat Besto als werkgeefster van [geïntimeerde] haar zorgplicht van artikel 7:658 BW, artikel 7:611 BW en artikel 7:658a BW heeft geschonden en aansprakelijk is voor de schade die [geïntimeerde] heeft geleden als gevolg van het ongeval op 18 maart 2009. Voorts heeft [geïntimeerde] gevorderd Besto te veroordelen tot betaling van een voorschot op de nader vast te stellen schadevergoeding van € 10.000,- en tot het betalen van een schadevergoeding nader op te maken bij staat, met veroordeling van Besto in de kosten van de procedure.

3.2
Besto heeft de vordering van [geïntimeerde] betwist.

3.3
De kantonrechter heeft in het vonnis van 28 oktober 2014 voor recht verklaard dat Besto op grond van artikel 7:658 BW aansprakelijk is voor de door [geïntimeerde] geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade als gevolg van het hem overkomen ongeval op 18 maart 2009. Voorts is Besto veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van schadevergoeding nader op te maken bij staat en tot betaling van een voorschot op de schadevergoeding van € 7.500,-. De kantonrechter heeft Besto veroordeeld in de kosten van het geding.

4 De beoordeling van de grieven en de vordering
4.1
Besto heeft in hoger beroep vier grieven opgeworpen. De eerste grief en de tweede grief richten zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat Besto in onvoldoende mate haar zorgplicht als bedoeld in artikel 7:658 lid 1 BW is nagekomen en dat van Besto had mogen worden verwacht dat zij nadere maatregelen had getroffen om een verwezenlijking van het gevaar te voorkomen. Haar derde grief heeft betrekking op het causaal verband tussen het ongeval en de arbeidsongeschiktheid van [geïntimeerde] terwijl Besto met haar vierde grief het voorschot op de schadevergoeding aan de orde stelt.

4.2
De grieven richten zich daarmee in de kern op de vraag of Besto de op haar rustende zorgplicht als werkgever als bedoeld in artikel 7:658 BW heeft geschonden. Het hof stelt vast dat geen grief is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter in rechtsoverweging 5.3, dat als volgt luidt: " [geïntimeerde] is, nadat hij, zoals voor hem te doen gebruikelijk, in de put de stand van de watermeter had opgenomen, bij het uitstappen van de 62 centimeter diepe put ten val gekomen. Tijdens deze val heeft hij met zijn voet de opstaande betonnen rand van deze put geraakt, als gevolg waarvan hij een breuk in zijn voet heeft opgelopen. [geïntimeerde] heeft voorts onomstreden aangevoerd dat hij door dit ongeval arbeidsongeschikt is geraakt. Daarmee is thans in voldoende mate aannemelijk dat [geïntimeerde] schade, al dan niet immaterieel, heeft geleden." Hiermee staat naar het oordeel van het hof de feitelijke toedracht van het ongeval voldoende vast terwijl eveneens voldoende aannemelijk is dat [geïntimeerde] schade heeft geleden tijdens de uitoefening van zijn werkzaamheden bij Besto.

4.3
Bij de beoordeling van de vraag of Besto de op haar rustende zorgplicht als werkgever als bedoeld in artikel 7:658 BW heeft geschonden, stelt het hof het volgende voorop. Op grond van artikel 7:658 lid 2 BW kan, indien vaststaat dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade heeft geleden - zoals in dit geval - de werkgever zich van aansprakelijkheid daarvoor bevrijden door te stellen en zo nodig te bewijzen dat hij de in lid 1 van dat artikel genoemde verplichtingen is nagekomen. Indien de werkgever ter onderbouwing van dit verweer voldoende concrete feitelijke gegevens aanvoert, zal van de werknemer mogen worden verlangd dat hij zijn betwisting van dat verweer voldoende concreet motiveert, zij het dat aan die motivering niet zodanig hoge eisen mogen worden gesteld dat in betekenende mate afbreuk wordt gedaan aan de strekking van artikel 7:658 lid 2 BW om de werknemer door verlichting van zijn processuele positie bescherming te verlenen tegen de risico’s van schade in de uitoefening van zijn werkzaamheden. Artikel 7:658 BW beoogt niet een absolute waarborg te scheppen voor bescherming tegen gevaar. De werkgever dient ingevolge dit artikel die maatregelen te nemen en aanwijzingen te geven die redelijkerwijs nodig zijn om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt. Wat van de werkgever mag worden verwacht, hangt af van de omstandigheden van het geval.

4.4
Besto betoogt in hoger beroep dat van een (potentieel) gevaarlijke situatie geen sprake was, doch dat sprake was van een 'huis-, tuin- en keukenongeval'. Het in- en uitstappen van het betreffende luik brengt volgens Besto op zich geen gevaarlijke situatie met zich, aangezien het luik niet open staat waardoor men er niet per ongeluk in kan stappen of vallen. Na het openen van het luik is zichtbaar dat er een afstap moet worden gemaakt. De afstap is volgens Besto op eenvoudige wijze te overbruggen zonder dat nadere instructies nodig zijn. Eveneens ontbreekt een verplichting op grond van de Arbeidsomstandighedenwet om in deze voorkomende situatie voorschriften te stellen of op andere wijze maatregelen te nemen. Voorts wijst Besto erop dat [geïntimeerde] een ervaren medewerker was die bekend was met de situatie en de afstap in en uit het luik. Van hem kon derhalve verwacht worden dat hij zelf een trapje of afstapje mee zou nemen indien hij moeite had met het in- en uitstappen van het luik.

4.5
Het hof stelt voorop dat de kantonrechter onweersproken heeft vastgesteld dat Besto heeft erkend dat zij [geïntimeerde] geen (nadere) instructies heeft gegeven over de wijze waarop hij de put diende in en uit te stappen en dat Besto voorts geen nadere voorzieningen, zoals een trede in de put, heeft getroffen om de afstap en opstap van 62 centimeter te verkleinen of anderszins te vergemakkelijken. Het standpunt van Besto houdt in dat zij ook niet gehouden was tot het treffen van nadere voorzieningen of het geven van instructies, nu van een (potentieel) gevaarlijke situatie geen sprake was. Het hof onderschrijft dit standpunt niet. [geïntimeerde] diende bij de uitvoering van zijn werkzaamheden voor Besto dagelijks in en uit een 62 centimeter diepe put te stappen waarin geen afstap of trede was aangebracht. Bij het uitstappen diende [geïntimeerde] daarbij zijn hele gewicht op het been te laten rusten waarmee hij uit de put stapte, terwijl rondom het luik een betonnen rand aanwezig was. [geïntimeerde] heeft, op dit punt (onvoldoende) weersproken, gesteld dat de rand deels was afgebrokkeld als gevolg van het periodiek laten vallen van het deksel op het luik en dat er geregeld losse steentjes (los beton) op de rand lagen. Op het moment dat [geïntimeerde] uit de put stapte kon hij vanwege de diepte van de put niet zien of er steentjes lagen op de plek waar hij zijn voet wilde plaatsen en daarmee of de ondergrond waarop hij het op dat moment dragende been had neergezet wel voldoende stabiel was. Het hof is van oordeel dat Besto hiermee voor [geïntimeerde] , die ten tijde van het ongeval 52 jaar oud was, een gevaarlijke arbeidssituatie heeft gecreëerd. Van Besto mochten derhalve maatregelen worden verwacht om de verwezenlijking van het gevaar te voorkomen.

4.6
Anders dan Besto heeft aangevoerd is gelet op hetgeen hiervoor is overwogen geen sprake van een zogenoemd 'huis-, tuin- en keukenongeval'. Het dagelijks in- en afdalen in een 62 centimeter diepe put zonder afstapje of trappetje betreft naar het oordeel van het hof een situatie die in normale 'huis-, tuin- en keukensituaties' niet pleegt voor te komen. Van een ongelukkige samenloop van omstandigheden is gelet op het vorenstaande evenmin sprake.
Dat sprake was van een potentieel gevaarlijke situatie vindt overigens bevestiging in de eigen stellingen van Besto waar zij betoogt dat [geïntimeerde] er ook voor had kunnen kiezen om op de rand te gaan zitten en zijn benen uit de put te zwaaien en dan overeind te komen of aan de kant van het openstaande luik uit te stappen en dan met de hand tegen de muur te steunen, een en ander om de opstap van 62 centimeter te kunnen maken. Het hof is, met de kantonrechter, van oordeel dat deze stelling niet anders kan worden verstaan dan dat Besto meent dat [geïntimeerde] daarmee het bij zo'n opstap bestaande risico van verstappen of het op andere wijze verliezen van zijn evenwicht had kunnen voorkomen.

4.7
Gelet op het vorenstaande heeft Besto niet aangetoond dat zij aan haar zorgplicht heeft voldaan en evenmin dat de schade niet het gevolg is van het tekortschieten in haar zorgplicht en ook zou zijn ontstaan als zij haar zorgplicht volledig zou zijn nagekomen. Daarmee falen de grieven 1 tot en met 3.

4.8
Besto heeft met haar vierde grief nog betoogd dat een voorschot ten aanzien van verlies aan verdienvermogen niet kan worden toegewezen. Het hof onderschrijft deze stelling niet. De kantonrechter heeft naar het oordeel van het hof terecht en op juiste gronden geoordeeld dat thans in voldoende mate aannemelijk is dat [geïntimeerde] loonschade van tenminste € 5.000,- netto heeft geleden, welk bedrag als voorschot voor toewijzing in aanmerking komt. De daarvoor te geven motivering zou een herhaling vormen van hetgeen de kantonrechter reeds heeft overwogen, zodat het hof volstaat met een verwijzing naar rechtsoverweging 5.12 van het bestreden vonnis. Het hof neemt die overweging over en maakt die tot de zijne. Daarmee deelt grief 4 het lot van de eerdere grieven. Het Hof stelt hierbij ten overvloede vast dat de kantonrechter in het bestreden vonnis een voorschotbedrag van € 7.500,- heeft toegewezen, maar tegen het verschil tussen de in rechtsoverweging 5.12 van het vonnis genoemde € 5.000,- netto en de toegewezen € 7.500,- heeft Besto geen grief gericht, zodat het vonnis ook op dit punt in stand blijft.
De slotsom

4.9
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd.

4.10
Besto zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep (2 punten, tarief II).ECLI:NL:GHARL:2017:520