Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof Den Bosch 240407 val over afzuigslang schuurmachine, schouderklachten. geen aansprakelijkheid, g

Hof Den Bosch 240407 val over afzuigslang schuurmachine, schouderklachten. geen aansprakelijkheid, geen causaal verband
4.1.1. [X.] is sinds 8 februari 1999, aanvankelijk als uitzendkracht, werkzaam voor NedCar. Op 13 december 1999 is hij in vaste dienst getreden.
Van 17 tot en met 21 februari 2000 is hij ziek thuis geweest vanwege lage rugklachten. Hij is toen door NedCar aangemerkt als een minder inzetbare werknemer en ingezet door NedCar aan de droogschuurlijn.
Aan de droogschuurlijn, worden oneffenheden van de auto’s weggeschuurd. Aldaar is ook een schuurmachine aanwezig voor de grotere oneffenheden. Deze schuurmachine is verbonden aan een afvoerslang. De werkvloer kan op diverse hoogtes worden ingesteld, afhankelijk van het type auto en de te schuren delen van de auto.

4.1.2. [X.] was op 24 mei 2000 bezig met opruimen, en had de werkvloer even verlaten. Toen hij terugkwam stapte hij van een hoger gelegen deel van de werkvloer op de afvoerslang van de schuurmachine en zwikte zijn enkel om, waarbij hij letsel aan zijn enkel heeft opgelopen.
Hij is dientengevolge arbeidsongeschikt geweest van 24 mei 2000 tot 2 juli 2000. Op laatstgenoemde datum heeft hij zijn werkzaamheden aan de droogschuurlijn hervat.

4.1.3. In het formulier bedrijfsongevallenmelding d.d. 24 mei 2000, ingevuld door de coördinator de heer [Y.], is vermeld:
“Toedracht van het ongeval: van trapje gesprongen en verkeerd op enkel gekomen omdat er een slang op de grond lag.
“Waar was betrokkene mee bezig:
Opruimen (einde dienst)
(…)
Door mij genomen maatregelen:
Trapje vastgezet. Beter opruimen. Niet meer van trapje springen.
(…)aangekruist is: `Onveilige handeling`
(…) Hoe kan herhaling voorkomen worden:
Beter opletten.´

4.1.4. Op 13 maart 2001 meldde [X.] zich met schouder-, rechterarm- en nekklachten bij de Arbo-arts, die hem adviseerde rust te nemen. Van 19 maart 2001 tot 15 mei 2001 heeft [X.] niet gewerkt. De bedrijfsarts oordeelde hem vervolgens geschikt voor schoudersparend werk. [X.] heeft vervolgens halve dagen gewerkt aan de Natschuurlijn tot 28 mei 2001 en vervolgens weer hele dagen, ook als maskeerder, tot 19 oktober 2001. Daarna heeft [X.] zich arbeidsongeschikt gemeld en heeft niet meer voor NedCar gewerkt. (...)

4.4.1. De door de kantonrechter benoemde deskundige schrijft in zijn rapportage op p. 20 onder meer het volgende inzake de klachten aan de enkel:
"Röntgenfoto's uit de Stichting GOZL locatie Atrium te Heerlen en het ziekenhuis te Genk en een MRI uit het ziekenhuis te Genk tonen alle geen aanwijzingen voor posttraumatische afwijkingen. De MRI uit 2004 van de enkel vertoont geen aanwijzingen voor kraakbeenpathologie. Er wordt geen oedeem in tibia noch in tallus waargenomen. De achtereenvolgende foto's uit de twee ziekenhuizen tonen geen aanwijzingen voor gewrichtsspleetversmalling dan wel progressieve artrose."
en op p. 21:
"Met betrekking tot de enkelklachten rechts is zeer waarschijnlijk het verstappen met de daarop volgende distorsie de oorzaak van de huidige klachten. (…) De meeste laterale enkelbanddistorsies genezen goed middels conservatieve therapie. Persisterende klachten zijn vaak het gevolg van inadequate revalidatie, impingementproblematiek, kraakbeenletsels, peroneuspeesletsels of syndesmose letsels dan wel laterale enkelbandinstabiliteit. Bij betrokkene worden geen aanwijzingen gevonden voor een impingement aan de ventrale noch aan de dorsale zijde. Er worden op de MRI die vier jaar na het ongeval gemaakt is geen aanwijzingen gevonden voor kraakbeenpathologie dan wel subchondraal oedeem in tibia dan wel talus hetgeen een aanwijzing had kunnen zijn voor kraakbeen pathologie. (Als er door het verstuikingletsel in 2000 kraakbeen pathologie was ontstaan, was er na de verlopen termijn zeker subchondraal oedeem aanwezig geweest.) De peroneuspezen zijn niet pijnlijk en er zijn geen tekenen voor syndesmose pathologie. Het enige dat bij lichamelijk onderzoek wordt aangetroffen is een gering anterior drawer sign dat 1+ is in vergelijking met de contralaterale zijde. Symptomatische instabiliteit gaat meestal gepaard met recidiverende distorsies tijdens sportactiviteiten of in de ADL activiteiten. Vreemd genoeg geeft betrokkene een enkele keer giving way klachten aan 's ochtends nadat hij de avond tevoren heeft gesport. Ook tree dt dit wel eens op na cardiofitness, dus tijdens vermoeidheid van zijn musculatuur. Een andere mogelijke oorzaak voor persisterende klachten na een doorgemaakte distorsie is eventueel reflexdystrofie, doch hiervoor worden klinisch geen aanwijzingen gevonden.
(…) Qua spierontwikkeling blijkt dat het rechter been beter ontwikkeld is dan het linker been ondanks het feit dat betrokkene aangeeft dat zijn rechter been minder belastbaar is. Dit is in tegenspraak met elkaar. Gezien het ontbreken van atrofie aan het rechter been ben ik van mening dat de mate van subjectieve klachten niet strookt met de objectief gevonden afwijkingen. (…)
Dus voor wat betreft de enkel is er zeer waarschijnlijk sprake van een gering proprioceptief probleem als gevolg van de doorgemaakte distorsie (…)"
Voor de loonvormende arbeid stelt de deskundige vast dat er in geen enkel opzicht beperkingen aanwezig zijn voor wat betreft de enkel, zoals staan, traplopen, klimmen duwen, trekken en dragen, behoudens voor lopen op oneffen terrein, dat licht beperkt is. Volgens de deskundige is er sprake van een milde instabiliteit van het enkelgewricht hetgeen aanleiding geeft tot een meetbare blijvende functionerende invaliditeit volgens de AMA guides van 2% beperking van de totale persoon.

Het hof oordeelt het rapport van de deskundige goed en zorgvuldig opgesteld en neemt diens conclusies over. Gelet op het ontbreken van relevante beperkingen vanwege het enkelgewricht - behalve voor wat betreft de door de deskundige aangenomen lichte beperking voor wat betreft het lopen op oneffen terrein - neemt het hof, evenals de deskundige in zijn antwoord op de vragen 5 en 6, geen verlies van arbeidsvermogen aan en evenmin voor wat betreft zelfwerkzaamheid tengevolge van de doorgemaakte kwetsuur aan de enkel. Aangezien er voor wat betreft het letsel aan de enkel sprake is van een eindtoestand (rapport deskundige ad vraag 7), is er onvoldoende reden om een schadestaatprocedure te bevelen, aangezien de immateriële schade, medische- en vervoerskosten inmiddels wel door [X.] begroot dienen te kunnen worden.

4.4.2. Alvorens daaraan kan worden toegekomen, dient te worden vastgesteld of NedCar aansprakelijk is voor het aan [X.] overkomen ongeval.
Anders dan [X.] meent, is het enkele feit dat dit ongeval is geschied tijdens de uitvoering van zijn werkzaamheden niet voldoende om de werkgeefster aansprakelijk te achten voor de schade.
Nu vaststaat dat [X.] in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade heeft geleden, dient NedCar te stellen en zonodig te bewijzen dat zij de maatregelen heeft getroffen of de aanwijzingen heeft gegeven die redelijkerwijs nodig waren om te voorkomen dat [X.] een ongeval als dit overkwam.
NedCar stelt dat er van haar niet kan worden gevergd dat er constant op wordt toegezien dat de slangen steeds zijn opgeruimd. NedCar biedt aan te bewijzen dat er voldoende toezicht werd en wordt gehouden op het opruimen van slangen en dat medewerkers ook worden geïnstrueerd om slangen op te ruimen. [X.] had beter dienen op te letten. Er is volgens NedCar sprake van een ongelukkige samenloop van omstandigheden.

[X.] heeft betwist dat NedCar instructies zou hebben gegeven voor het opruimen van slangen.

4.4.3. Het hof is van oordeel dat [X.], die naar hij stelt, met opruimwerkzaamheden aan het einde van zijn shift bezig was, erop bedacht diende te zijn dat de afzuigslang, die verbonden was aan de schuurmachine die door de werknemers bij de uitoefening van hun werkzaamheden werd gebruikt, zich op de werkvloer kon bevinden, nu men bezig was met opruimen. Van NedCar kan niet gevergd worden dat zij continue erop toeziet dat deze slang steeds langs de wand wordt gelegd, ongeacht of deze al dan niet in gebruik is. Instructies omtrent opruimen hebben onder deze omstandigheden dan ook weinig invloed op de aanwezigheid van die slang ter plaatse tijdens het opruimen.
Het feit dat er hoogteverschil tussen de werkvloeren was, zoals een aantal ex-collega's van [X.] in de door [X.] overgelegde verklaringen stelt, oordeelt het hof op zich onvoldoende gevaarzettend, nu dit bij de werknemers bekend was en verband hield met de ergonomische noodzaak de vloer in hoogte te kunnen verstellen.
NedCar heeft als productie 12 bij Conclusie van Antwoord een foto overgelegd van de locatie van het ongeval. Daarop is een verhoging te zien tussen de deuropening en de werkvloer. Volgens [X.] stond die verhoging, door partijen "trapje" genoemd er niet toen hij per abuis op de afzuigslang van de schuurmachine stapte. Wel was de vloer toen hoger, meer in de lijn van de deuropening, zoals hij ter zitting tijdens de pleidooien heeft verklaard. Het hof neemt dan ook niet aan dat het afstapje onverantwoord hoog was. Al dan niet losliggende roosters zijn in dit verband niet relevant, aangezien niet gesteld of gebleken is dat het ongeval hiermee verband hield. De stelling van [X.] dat meerdere collega’s op die plaats zijn gestruikeld oordeelt het hof te vaag om daaraan betekenis voor deze zaak te hechten, nu [X.] niet aangeeft wat de oorzaak daarvan was en wanneer dat is gebeurd.
Uit het bovenstaande volgt, dat het hof NedCar niet aansprakelijk acht voor de eventuele schade die [X.] lijdt tengevolge van de kwetsuur aan zijn enkel, omdat niet kan worden aangenomen dat NedCar haar zorgverplichting heeft geschonden.

4.5.1. Het hof bespreekt thans grief I voor wat betreft de schouderklachten en de grieven II en III, die tevens daarop betrekking hebben. (...)

4.5.4. Het hof oordeelt als volgt.

Het hof merkt in de eerste plaats op dat [X.] het tijdstip van het ontstaan van zijn schouder-klachten diverse malen heeft gewijzigd in de loop van dit geding: bij dagvaarding onder punt 3 stelt hij last te hebben gekregen van zijn schouder en dat die klachten nà het ongeval verergerden; bij repliek onder punt 13 schrijft hij: "vóór mei 2000 heeft eiser nooit last gehad. Toen hij na zijn enkelletsel op 2 juli 2000 weer verplicht was om weer te beginnen, zijn die schouderklachten langzaam ontstaan" en onder punt 22: "in de tijd dat de klachten bij eiser ontstonden, voorjaar 2001," en onder punt 45: "sedert het voorjaar van 2001 heeft hij forse schouderklachten". In zijn conclusie na deskundigenbericht stelt hij dat de schouder- klachten toen hij na het ongeval weer begon te werken, weer snel toenamen en dat hij dàt heeft bedoeld in zijn gesprek met de deskundige.
Het hof ziet geen aanleiding te twijfelen aan de door de deskundige in zijn rapport opgenomen verklaring van [X.] dat hij tijdens zijn ziekteperiode van 24 mei 2000 tot 3 juli 2000 die verband hield met de kwetsuur aan zijn enkel, voor het eerst last heeft gekregen van zijn schouder. Er valt in de medische gegevens van [X.] immers ook geen enkele aanwijzing te vinden voor diens stelling dat hij reeds schouderklachten had voorafgaand aan die periode. De deskundige heeft naar aanleiding van het commentaar van de raadsman van [X.] in diens brief d.d. 14 juni 2005 in de aanvullingen op zijn rapport geschreven (p.2/4):
"(…) bespreekt Mr. Linders dat betrokkene nu betwist dat hij tegenover mij gezegd heeft dat een maand na het ongeval, in de periode dat hij in de ziektewet zat vanwege zijn enkelprobleem, de schouderklachten rechts ontstaan zijn. Dit bevreemdt mij zeer daar betrokkene tijdens de anamnese zelf op een open vraag mijnerzijds wanneer de klachten van de schouder waren ontstaan, aangegeven heeft dat dat vier weken na het enkelongeval was. Mijn conclusie dat hij op dat moment dan vier weken thuis was vanwege zijn enkelprobleem en niet werkzaam was werd door hem bevestigd. Aan het einde van de anamnese heb ik nogmaals al hetgeen door betrokkene vermeld was en door mij genotuleerd was samen met hem doorgenomen waarbij ik wederom aandacht heb besteed aan het tijdstip van ontstaan van de schouderklachten. Hij gaf daarop aan dat alles correct (…) was weergegeven."
De deskundige heeft vastgesteld dat er voor wat betreft de schouder sprake was van een subacromiaal impingement dat operatief middels een artroscopische Neerprocedure werd behandeld (rapportage ad vraag 1). Verder stelt hij vast dat de klachten zijn ontstaan in een periode dat betrokkene niet werkzaam was en stelt vast ad vraag 3, p. 23:
"Overbelasting als gevolg van de werkzaamheden kunnen er op dat moment dan ook niet geweest zijn. De klachten zijn wel toegenomen na hervatten van de werkzaamheden."
Hij wijst erop dat volgens het door hem aangehaalde TNO-rapport uit 1999 er slechts een licht verhoogd risico optreedt voor het ontstaan van nek- en schouderklachten ingeval van "vele malen per minuut dezelfde beweging maken, statische arbeid, grote kracht uitoefenen" (rapportage ad vraag 3) Hij is van mening dat de schouderklachten niet veroorzaakt zijn door de werkzaamheden, uitgaande van
"1) het feit dat de klachten ontstaan tijdens een periode dat betrokkene in verband met zijn enkelprobleem niet werkzaam is, 2) de verklaring van Dr. Spierts, bedrijfsarts dat bij het werken aan de schuurlijn de kans op ontstaan van schouderklachten klein is als gevolg van het feit dat er sprake is van dynamische arbeid en deze werkzaamheden vooral worden toegewezen aan fysiek minder belastbare werknemers. Mogelijk dat drie tot viermaal per week fitness in de periode voorafgaand aan het ontstaan van de klachten, hetgeen betrokkene intensief beoefende waarbij hij toch redelijk fanatiek was getuige het feit dat hij ook met betrekking tot zijn voedingsschema gebruik maakten van aminozuur en vitaminepreparaat en eiwit- en koolhydraatpreparaten, mogelijk meer een oorzakelijke rol heeft gespeeld dan zijn werkzaamheden." (rapportage ad vraag 4)
Het hof betrekt in zijn oordeel mede de verklaring d.d. 2 oktober 2003 van de bedrijfsarts M. Spiertz (productie 2 bij CvA), die sinds 1980 werkzaam is bij NedCar. Deze schrijft:
"[X.] gaf voor het eerst aan schouderklachten te ondervinden in de periode dat hij zoals gezegd werkzaam was bij de schuurlijn. Dat schouderklachten worden ontwikkeld aan die lijn ligt niet voor de hand. Het werk aan de schuurlijn is namelijk dynamisch en niet statisch. Er zijn bovendien zeer goede voorzieningen aan de schuurlijn, bijvoorbeeld een in hoogte verstelbaar bordes waardoor niet boven de macht gewerkt behoeft te worden. De schuurlijn (die is onder te verdelen in een Droog Schuur Lijn (DSL) en Nat Schuur Lijn (NSL) is dan ook een lijn waaraan veel artikel 30 medewerkers en ook veel vrouwen die lichamelijk niet zwaar belast kunnen worden werkzaam zijn.
De DSL en de NSL (…) kennen dus geen hoge uitval.
(…) Het eigenaardige met het dossier van [X.] is dat in de periode dat hij schoudersparend werk deed, hij aangaf dat zijn klachten niet minder werden. Integendeel, zijn klachten zouden zijn verergerd. Ook in de periode dat hij langdurig thuis heeft gezeten, heeft hij aangegeven dat zijn klachten niet verminderden. Dat duidt erop dat de klachten niet het gevolg kunnen zijn van zijn werkzaamheden bij NedCar."
[X.] heeft weliswaar bestreden dat het volgens Spiertz in hoogte verstelbaar bordes ook aanwezig was bij de droogschuurlijn maar hij heeft niet of onvoldoende onderbouwd bestreden dat juist werknemers met lichamelijke beperking ten aanzien van de belastbaarheid, op beide schuurlijnen werden ingezet en dat de bij deze schuurlijnen werkzame werknemers geen hoge uitval kenden. Het hof is op grond van de uitvoerige en gedetailleerde rapportage van Dr. Devilee en de hiervoor genoemde verklaring van de bedrijfsarts van oordeel dat de kantonrechter op goede gronden heeft geoordeeld dat er geen oorzakelijk verband bestaat tussen de werkzaamheden van [X.] bij NedCar en diens schouderklachten.
In dit verband is tevens relevant dat [X.] tijdens het onderzoek van de door de kantonrechter benoemde deskundige nog steeds beperkingen ondervond tengevolge van zijn schouder, terwijl hij inmiddels vier jaren niet meer bij NedCar werkte. Het hof oordeelt de verklaringen van de behandelend geneeskundigen van [X.] omtrent mogelijke oorzaken van zijn klachten zoals zware schuurwerkzaamheden, niet relevant, aangezien deze slechts gebaseerd zijn op de eigen verklaringen van [X.] over het werk dat hij verrichtte.
Het hof merkt hier ten overvloede nog op, dat van het toenemen van de klachten tijdens het werk, zoals [X.] stelt, NedCar geen verwijt kan worden gemaakt, nu zij [X.] na zijn verzuimperiode wegens schouderklachten heeft laten werken op een aangepaste werkplek, welke werkzaamheden [X.] eveneens heeft moeten staken en rust geen invloed lijkt te hebben op de klachten.

4.5.5. Uit het bovenstaande volgt, dat het hoger beroep faalt en dat het vonnis waarvan beroep wordt bekrachtigd onder verbetering en aanvulling van gronden.
[X.] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep gevallen aan de zijde van NedCar.
LJN BB3967