HR 060608 wn-'er glijdt uit over (te klein) opstapje tussen als kantoorruimte gebruikte portacabins
- Meer over dit onderwerp:
HR 060608 wn-'er glijdt uit over (te klein) opstapje tussen als kantoorruimte gebruikte portacabins
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [Eiser] was ten tijde van het hierna onder (v) vermelde ongeval als verkoopleider in dienst van [verweerster].
(ii) Ten tijde van het ongeval bevonden zich in de showroom van [verweerster] twee zogeheten portacabins, die als kantoorruimtes werden gebruikt. Deze portacabins waren elk voorzien van één deurkozijn met deur. De cabins waren zodanig naast en tegen elkaar geplaatst dat de deurkozijnen in de voorgevel van de portacabins zich naast elkaar bevonden. De deuren waren doorgaans geheel geopend, waarbij elk plat tegen de zich naast het deurkozijn bevindende cabinwand aan stond. De afstand tussen de twee deuropeningen werd gevormd door de dikte van de twee tegen elkaar geplaatste zijwanden van de cabins en van de beide aangrenzende stijlen van de deurkozijnen.
(iii) In elk van de deurkozijnen bevond zich een dorpel die was voorzien van een geribbeld aluminium profiel, terwijl voor de twee deuren een opstapje was geplaatst dat met haken buiten de portacabins was vastgezet. Dit opstapje was van een vilten vloerbedekking voorzien en was aan de buitenste rand afgewerkt met een aluminium profiel van 40 mm breed, waarin weer een rubberen strip van 25 mm was opgenomen.
(iv) Op 20 november 1999 is [eiser] - terwijl hij de ene kantoorruimte verliet en de andere binnenging - gevallen, als gevolg waarvan hij letselschade heeft opgelopen. (...)
3.4.3 Hetgeen de deskundige hier als zijn oordeel te kennen geeft kan niet anders worden begrepen, dan dat door de afmetingen van het opstapje een onveilige situatie bestond voor de werknemers die van de kantoorruimte in de ene portacabin over het opstapje liepen naar de kantoorruimte in de andere portacabin. Nu heeft [verweerster] het rapport van de deskundige in hoger beroep door middel van haar grieven 5 tot en met 7 tegen het eindvonnis van de kantonrechter van 27 juli 2004 weliswaar bestreden, maar het hof heeft, zoals blijkt uit de eerste twee zinnen van rov. 3.6 van het bestreden arrest, kennelijk, al dan niet veronderstellenderwijs, de juistheid van het rapport aangenomen, zodat ook in cassatie daarvan moet worden uitgegaan.
3.4.4 Indien, zoals het hof heeft gedaan, ervan wordt uitgegaan dat [eiser] is uitgegleden over de strip aan de buitenkant van het opstapje, hield het ongeval direct verband met het lopen over het opstapje van de ene cabin naar de andere. Het is dan geenszins uitgesloten te achten dat het door de deskundige voor dat geval aanwezig geachte risico dat juist door de te geringe afmetingen van het opstapje [eiser] met zijn voet deels op de strip en deels daaroverheen is terechtgekomen, zich heeft gerealiseerd (zoals de kantonrechter in rov. 4 tot en met 6 van zijn eindvonnis had aangenomen) en dat dit de oorzaak ervan was dat [eiser] over de strip is uitgegleden.
In dit licht is onbegrijpelijk dat het hof van oordeel was dat de omstandigheid dat de afmetingen van het opstapje in strijd waren met de geldende bouwkundige normen, niet relevant was "in het onderhavige geval", waarmee het hof klaarblijkelijk bedoelt: voor de beoordeling of [verweerster] op de voet van art. 7:658 BW aansprakelijk is voor de schade die [eiser] als gevolg van het ongeval heeft geleden.
3.4.5 Op grond hiervan slaagt onderdeel 3 en dit brengt mee dat het bestreden arrest niet in stand kan blijven. De overige onderdelen van het middel behoeven geen behandeling. LJN BC9344