Rb Den Haag 280916 Werkgever die niet komt opdagen op zitting kan niet aantonen dat er voldaan is aan de zorgplicht. Aansprakelijkheid werkgever aangenomen.
- Meer over dit onderwerp:
Rb Den Haag 280916 Werkgever die niet komt opdagen op zitting kan niet aantonen dat er voldaan is aan de zorgplicht. Aansprakelijkheid werkgever aangenomen.
-16,75 in rekening gebrachte uren bovenmatig, rechtbank matigt naar 6 uur x € 265 + 6,5%, BTW en griffiegeld
3 Het geschil
3.1.
[verzoeker] verzoekt de kantonrechter bij wijze van deelgeschil ex artikel 1019w-1019cc van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) – voor zover thans nog van belang –:
te verklaren voor recht dat De Ruit aansprakelijk is voor het door [verzoeker] overkomen bedrijfsongeval op 16 februari 2011;
te verklaren voor recht dat De Ruit de materiële en immateriële schade die [verzoeker] heeft geleden, lijdt en nog zal lijden dient te vergoeden;
te bepalen dat De Ruit een voorschot op de immateriële schade moet betalen van
€ 5.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente, over te maken op de derdengeldenrekening van Joosten Advocaten;
4. te bepalen dat De Ruit gehouden is om de aan de behandeling van het verzoek verbonden kosten te dragen;
5. De Ruit te veroordelen in de kosten van de procedure, te betalen binnen veertien dagen na het wijzen van de beschikking.
3.2.
[verzoeker] legt aan zijn verzoek ten grondslag dat De Ruit onvoldoende maatregelen heeft genomen om het risico op valgevaar te verkleinen. Gelet op het feit dat hij op hoogte een wand moest afwerken, had het op de weg van De Ruit gelegen om een steiger of tenminste een deugdelijke stabiele ladder (met aan de onderkant aan beide zijden een dwarsligger) en een underlayment-plaat ter beschikking te stellen. Door dit na te laten, heeft De Ruit niet voldaan aan de op haar als werkgever rustende zorgverplichting. Gelet hierop en gezien het feit dat van opzet of bewuste roekeloosheid aan zijn kant geen sprake is, is De Ruit op grond van artikel 7:658 van het Burgerlijk Wetboek (BW) aansprakelijk voor de door hem in de uitoefening van zijn werkzaamheden geleden en nog te lijden schade, aldus [verzoeker] . [verzoeker] verzoekt een voorschot op zijn immateriële schade van € 5.000,--.
3.3.
De Ruit is in de onderhavige procedure niet verschenen en heeft derhalve geen verweer gevoerd tegen het verzoek van [verzoeker] .
4 De beoordeling
Beandeling in een deelgeschilprocedure
4.1.
In de eerste plaats dient te worden beoordeeld of het onderhavige geschil zich leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure.
4.2.
Blijkens vaste jurisprudentie kan de aansprakelijkheidsvraag in een deelgeschilprocedure aan de orde komen. Ook het verzoek tot toekenning van een voorschot valt binnen het bestek van de deelgeschilprocedure. De verzochte beslissingen kunnen bovendien een bijdrage leveren aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Weliswaar hebben tussen partijen nog geen buitengerechtelijke onderhandelingen plaatsgevonden, maar dit is enkel te wijten aan het feit dat De Ruit stelselmatig heeft nagelaten te reageren op berichten van [verzoeker] . Daarbij merkt de rechtbank nog op dat mr. Dammingh ter zitting heeft toegelicht dat er wel enig contact is geweest met De Ruit, maar dat De Ruit “er nog op zou terugkomen”. Onder deze omstandigheden acht de rechtbank het aanhangig maken van een deelgeschil over de aansprakelijkheid en de betaling van een voorschot een redelijk middel om te trachten de onderhandelingen op gang te brengen. De zaak is dan ook geschikt voor behandeling in deelgeschil.
Inhoudelijke beoordeling
4.3.
Als niet weersproken staat vast dat [verzoeker] in de uitoefening van zijn werkzaamheden een ongeval is overkomen, als gevolg waarvan hij letsel heeft opgelopen en schade heeft geleden. Op grond van artikel 7:658 lid 2 BW is De Ruit voor deze schade aansprakelijk, tenzij zij aantoont dat zij aan de op haar rustende zorgplicht ex artikel 7:658 lid 1 BW heeft voldaan dan wel dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van [verzoeker] . Nu De Ruit in de onderhavige procedure niet is verschenen, heeft zij aan deze bewijslast niet voldaan. Gelet hierop zijn de onder 1. en 2. genoemde verzoeken voor toewijzing vatbaar.
4.4.
Niet voor toewijzing vatbaar is het onder 3. genoemde verzoek tot toekenning van een voorschot op de immateriële schade. Voor zover al moet worden aangenomen dat sprake is (geweest) van pijn van zodanige aard, duur en/of intensiteit dat betaling van smartengeld gerechtvaardigd is, staat de omvang van de immateriële schade thans nog geenszins vast. Nu [verzoeker] zijn verzoek op dit punt verder niet heeft toegelicht en derhalve niet heeft geconcretiseerd op grond van welke aanknopingspunten, mede in het licht van de bedragen die in vergelijkbare gevallen plegen te worden toegekend, het verzochte bedrag als redelijk kan worden beschouwd, acht de rechtbank thans onvoldoende aannemelijk dat in een eventuele bodemprocedure ten minste het verzochte voorschot van € 5.000,-- bij wijze van immateriële schadevergoeding aan [verzoeker] zal worden toegewezen. Dit verzoek zal dan ook worden afgewezen.
Kosten deelgeschilprocedure
4.5.
De rechtbank begrijpt dat met het onder 4. en 5. verzochte is bedoeld te verzoeken de aan de behandeling van dit deelgeschil verbonden kosten te begroten en De Ruit te veroordelen tot betaling van deze kosten aan [verzoeker] binnen veertien dagen na het wijzen van de beschikking.
4.6.
Op grond van artikel 1019aa lid 1 Rv dienen de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt te worden begroot, waarbij alle redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking worden genomen. Of de kosten redelijk zijn, hangt ervan af of het redelijk is dat de kosten zijn gemaakt en of de omvang van de kosten redelijk is.
4.7.
De kantonrechter acht het, gelet op de weigering van De Ruit om met [verzoeker] in overleg te treden, redelijk dat aan de zijde van [verzoeker] kosten in verband met het onderhavige deelgeschil zijn gemaakt.
4.8.
De kantonrechter leidt uit het verzoekschrift af dat mr. Dammingh de aan de behandeling van het verzoek verbonden kosten begroot op een bedrag van € 5.720,-- in totaal, uitgaande van een tijdsbesteding van 16,75 uur, een uurtarief van € 265,--, 6,5% kantoorkosten en 21% btw.
4.9.
De kantonrechter is van oordeel dat het aantal in rekening gebrachte uren, gelet op de omvang en inhoud van het verzoekschrift, het ontbreken van verweer daartegen en de beperkte duur van de zitting, bovenmatig is. De rechtbank acht het redelijk om het aantal aan de zaak bestede uren te matigen tot 6 uur in totaal. De kosten worden derhalve begroot op een bedrag van € 2.048,95 (6 uur x € 265,--, vermeerderd met kantooropslag van 6,5% en btw van 21%). Deze kosten zullen worden vermeerderd met het door [verzoeker] betaalde griffierecht van € 223,--, zodat het totaal uitkomt op een bedrag van € 2.271,95. Nu de aansprakelijkheid van De Ruit in deze beschikking wordt vastgesteld, zal De Ruit worden veroordeeld tot betaling van deze kosten, zulks binnen de verzochte termijn van veertien dagen na het wijzen van deze beschikking.ECLI:NL:RBDHA:2016:14590