Rb 's-Hertogenbosch 280513 val monteur; bedrijf dat failliete inlenende BV inleende aansprakelijk
- Meer over dit onderwerp:
Rb 's-Hertogenbosch 280513 val monteur; bedrijf dat failliete inlenende BV inleende aansprakelijk; vorderingen tegen beheermij, holding en bestuurder daarvan falen
4 De beoordeling
4.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
4.1.1.
[appellant] heeft [geintimeerden c.s.] en Gratiszon gedagvaard terzake van door hem geleden en nog te lijden (letsel)schade (onder meer botbreuken en een verbrijzelde knie), opgelopen door een arbeidsongeval op 23 september 2008 om 16.00 uur op een terrein te Hardinxveld-Giessendam. Het arbeidsongeval is gebeurd tijdens de uitoefening van werkzaamheden, het plaatsen van zonnepanelen op een hellend dak van golfplaten van een stal. [appellant] is tijdens het verrichten van de werkzaamheden door een lichtplaat gevallen en van een hoogte van 5 meter op een betonnen vloer met daarop een laagje gier terecht gekomen.
4.1.2.
[appellant] was ten tijde van het ongeval via uitzendbureau Olympia te [vestigingsplaats] uitgeleend aan [X.] B.V., als monteur, op basis van een uitzendovereenkomst. [X.] B.V. stelde personeel, waaronder [appellant], ter beschikking van Gratiszon. [X.] is gefailleerd. Enig aandeelhouder en enig bestuurder van Gratiszon is [Beheer] Beheer B.V. [Holding] Holding is enig aandeelhouder en enig bestuurder van [Beheer] Beheer. [geintimeerde sub 3.] is enig aandeelhouder en bestuurder van [geintimeerde sub 3.] Holding (uittreksels KvK bij het boeterapport en inleidende dagvaarding).
4.1.3.
Gratiszon is in eerste aanleg verschenen. De gemachtigde/ advocaat heeft zich evenwel vóór de conclusie van antwoord onttrokken. Er heeft zich geen nieuwe gemachtigde gesteld (zie kop van het vonnis van 4 januari 2012). Kennelijk per abuis is tegen Gratiszon vervolgens verstek verleend (rov. 2.2 van dat vonnis). Gratiszon is in dit vonnis veroordeeld de schade aan [appellant] te vergoeden.
4.1.4.
[appellant] stelt dat naast Gratiszon ook [geintimeerden c.s.] hoofdelijk aansprakelijk zijn. Deze hoofdelijke aansprakelijkheid wordt door [appellant] primair gebaseerd op de leer van de eigenlijke doorbraak van de aansprakelijkheid. De wettelijke grondslag hiervoor is volgens [appellant] artikel 2:11 BW. Subsidiair baseert [appellant] de hoofdelijke aansprakelijkheid van [geintimeerden c.s.] op een zogenaamde oneigenlijke doorbraak op grond van onrechtmatige daad (artikel 6:162 BW). Tevens geldt volgens hem een aansprakelijkheid wegens vereenzelviging (rov. 2.8 vonnis 4 januari 2012). De kantonrechter heeft deze vorderingen afgewezen.
4.1.5.
De Arbeidsinspectie heeft een boeterapport opgemaakt contra Gratiszon, vertegenwoordigd door [geintimeerde sub 3.] (productie II bij inleidende dagvaarding). Gratiszon is een boete opgelegd van € 2.700,-. Uit het rapport blijkt onder meer:
Bevindingen. (…) Algemeen bekend is dat deze golf- en lichtplaten niet of nauwelijks draagkrachtig zijn, mede onder invloed van veroudering van het materiaal van deze platen. Bij deze werkzaamheden ontbrak zowel een beveiliging ter voorkoming van valgevaar voor wat betreft de dakrand, het zich begeven naar de arbeidsplaats als het vallen door het niet draagkrachtige dak. Wel waren op de plaats van de werkzaamheden valgordels aanwezig, echter deze werden niet consequent gebruikt. Bij constatering van het niet gebruiken van de valgordels, werd behalve een mondelinge waarschuwing, geen verdere actie ondernomen.
(…)
4.1.6.
Uit de bij dit rapport aangehechte verklaring van [appellant] blijkt onder meer:
Ik kreeg daar de aanwijzingen van [roepnaam geintimeerde sub 3.] (hof: [geintimeerde sub 3.]) van de zonnepanelen. Hij was er elke dag bij. Hij had de leiding over het werk en hield ook toezicht. Ik had een veiligheidsgordel aan. Of ik deze op het moment van het ongeval aangeklikt had, weet ik niet. (…) Als ik mij aanlijnde, deed ik dat aan de rails indien dat kon. Om op het dak te komen, gebruikte ik een ladder en liep over het dak ter plaatse waar er balken onder lagen en maakte de valgordel dan aan de rails vast. [roepnaam geintimeerde sub 3.] heeft wel eens een paar keer gezegd, dat we de valgordel moesten gebruiken en toen heb ik hem maar aangetrokken. (…) Ik was daar al een paar dagen aan het werk. (…) Ik had van [X.] geen valgordel. Eén dag na het begin van de werkzaamheden heb ik een valgordel van [roepnaam geintimeerde sub 3.] ontvangen.
4.1.7.
Uit de verklaring van [geintimeerde sub 3.] blijkt onder meer:
Ik ben directeur van Gratiszon. (…)
Ik was er zelf die dag ook bij aanwezig, (…)
Ikzelf was op dat moment bezig met voorbereidingswerkzaamheden in een tegenover gelegen schuur. Met het plaatsen van de panelen had ik geen bemoeienis. (…)
Ik zag, dat hij zijn valgordel niet aan had (…)
Ikzelf heb op het dak de banden (een soort spangordel) (aan?)gebracht om de valgordels aan vast te maken. (…) Wel weet ik dat ik de valgordel op het dak gebracht heb. [roepnaam appellant] had geen valgordel aan toen hij op de grond lag na zijn val.
4.1.8.
Uit de verklaring van [collega van appellant] (de ten tijde van het ongeval niet-aanwezige collega van [appellant]) blijkt onder meer:
Hoe we het werk moesten doen werd ons medegedeeld door [geintimeerde sub 3.] (…). Die was er normaal elke dag bij aanwezig. Hij hield ook in de gaten of het werk goed gebeurde. Wij hadden van [geintimeerde sub 3.] bij aanvang van de werkzaamheden een valgordel gehad. Eerlijk gezegd droegen we hem niet. Diverse keren is door [roepnaam geintimeerde sub 3.] gezegd deze valgordel te gebruiken. Wij zeiden, dat het niet goed werkte met een valgordel. Vervolgens gebeurde er niets.
4.1.9.
De dragende overweging van het eindvonnis waarvan beroep voor het aannemen van de aansprakelijkheid van Gratiszon luidt:
Gelet op haar zorgplicht had Gratiszon [appellant] moeten verplichten om de beschikbaar gestelde valgordel deugdelijk te gebruiken tijdens de uitvoering van de werkzaamheden en in geval van weigering om “veilig te werken” had Gratiszon [appellant] van de werkzaamheden moeten verwijderen door hem terug te sturen naar [X.] B.V.
Door toch te gedogen dat [appellant] onveilig werkte, is Gratiszon ernstig tekortgeschoten in haar zorgplicht en daarmee aansprakelijk (…)
4.2.
Grief 1 luidt:
Ten onrechte heeft de Kantonrechter geoordeeld, dat (de heer) [geintimeerde sub 3.] niet aansprakelijk gesteld kan worden voor de schade zoals gevorderd door [appellant].
In hoger beroep wordt de aansprakelijkheid gegrond op (1) de betrokkenheid van [geintimeerde sub 3.] als feitelijk inlener van [appellant] (artikel 7:658 lid 4 BW), (2) onrechtmatige daad en (3) bestuurdersaansprakelijkheid (25 mvg).
Ten aanzien van de feiten overweegt het hof voorafgaand nog het volgende. In punt 10 onder b van zijn akte van 15 januari 2013 stelt [appellant] dat ‘niet aannemelijk kan worden gemaakt dat [appellant] de valgordel niet droeg’. Het hof gaat hieraan voorbij omdat uit het boeterapport voldoende blijkt dat [appellant] die gordel niet droeg. Maar meer nog: deze stelling is volstrekt onbegrijpelijk. Zijn beroep op aansprakelijkheid van Gratiszon, dat door de kantonrechter was gehonoreerd, was nu juist gebaseerd op het feit dat hij, [appellant], de valgordel niet droeg. De door [appellant] gestelde aansprakelijkheid van [Beheer] Beheer, [Holding] Holding en [geintimeerde sub 3.] bouwt voort op de aansprakelijkheid van Gratiszon. Ten slotte wordt door [appellant] niet uiteengezet hoe hij zijn verwondingen heeft kunnen oplopen als hij de valgordel wel omhad en had aangelijnd. Aannemelijk is veeleer dat hij met die veiligheidsmaatregel geen of andere schade had opgelopen.
4.2.1.
Artikel 7:658 lid 4 BW
Ingevolge deze bepaling is hij die in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf arbeid laat verrichten door een persoon met wie hij geen arbeidsovereenkomst heeft, (mede) aansprakelijk voor de schade die deze persoon in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt.
[geintimeerde sub 3.] stelt ten verwere dat hij niet de projectleiding voerde, dat hij niet degene was die [appellant] namens Gratiszon instrueerde. Dit verweer faalt. [geintimeerde sub 3.] is indirect directeur van Gratiszon. [geintimeerde sub 3.] geeft niet aan wie van Gratiszon dan wel de leidinggevende van [appellant] zou zijn geweest. Er waren bij het project in [plaats] geen andere personen betrokken dan [geintimeerde sub 3.], [appellant] en zijn eveneens ingeleende collega.
[appellant] voert ter onderbouwing van zijn stelling dat aan deze bepaling is voldaan – in het bijzonder dat voldaan is aan de woorden: hij die in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf arbeid laat verrichten – dat [geintimeerde sub 3.] geen directeur was van Gratiszon, maar wel de enige natuurlijke persoon die instructie kon geven aan [appellant] en zijn collega voor de uit te voeren werkzaamheden en ook ter plekke was toen het arbeidsongeval plaatsvond.
Naar het oordeel van het hof brengt het feit dat [geintimeerde sub 3.] feitelijk leiding gaf (hij betwist dit weliswaar) nog geenszins mee dat [geintimeerde sub 3.] heeft gehandeld in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf als bedoeld in artikel 7:658 lid 4 BW. De door [geintimeerde sub 3.] gegeven instructies zijn kennelijk gegeven in zijn hoedanigheid van indirect directeur van Gratiszon, namelijk via [Beheer] Beheer en [Holding] Holding. [geintimeerde sub 3.] handelde aldus als werknemer. Het is rechtens dan ook niet [geintimeerde sub 3.] die [appellant] arbeid heeft laten verrichten, maar [X.] B.V., Gratiszon of [Beheer] Beheer.
Het hof wijst op HR 23 maart 2012, LJN BV0616, waarin de Hoge Raad op grond van een aantal passages uit de parlementaire geschiedenis op artikel 7:658 lid 4 BW overweegt:
Uit deze passages, in het bijzonder uit de bewoordingen "op gelijke voet", kan als bedoeling van de wetgever worden afgeleid dat de bepaling ertoe strekt bescherming te bieden aan personen die zich, wat betreft de door de werkgever in acht te nemen zorgverplichtingen, in een met een werknemer vergelijkbare positie bevinden. Dit brengt mee dat art. 7:658 lid 4 zich voor toepassing leent indien de persoon die buiten dienstbetrekking werkzaamheden verricht, voor de zorg voor zijn veiligheid (mede) afhankelijk is van degene voor wie hij die werkzaamheden verricht. Of dit het geval is, zal aan de hand van de omstandigheden van het geval bepaald moeten worden, waarbij onder meer van belang zijn de feitelijke verhouding tussen betrokkenen en de aard van de verrichte werkzaamheden, alsmede de mate waarin de "werkgever", al dan niet door middel van hulppersonen, invloed heeft op de werkomstandigheden van degene die de werkzaamheden verricht en op de daarmee verband houdende veiligheidsrisico's.
3.6.3 Voor toepassing van art. 7:658 lid 4 is tevens vereist dat de werkzaamheden hebben plaatsgevonden "in de uitoefening van het beroep of bedrijf" van degene in wiens opdracht de arbeid is verricht. Door de minister is in dit verband opgemerkt dat het moet gaan om "werkzaamheden die de derde in het kader van de uitoefening van zijn beroep of bedrijf ook door eigen werknemers had kunnen laten verrichten" (Kamerstukken II, 1998-1999, 26 257, nr. 7, p. 15). In de wetsgeschiedenis zijn verder geen criteria geformuleerd aan de hand waarvan kan worden beoordeeld of sprake is geweest van werkzaamheden "in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf" als bedoeld in art. 7:658 lid 4.
Aangenomen moet worden dat de reikwijdte van de bepaling niet beperkt is tot werkzaamheden die tot het wezen van de beroeps- of bedrijfsuitoefening van de desbetreffende opdrachtgever kunnen worden gerekend of normaal gesproken in het verlengde daarvan liggen.
Mede gelet op het beschermingskarakter van art. 7:658 lid 4 kunnen daaronder ook andere werkzaamheden vallen, waarbij bepalend is of de verrichte werkzaamheden, gelet op de wijze waarop de desbetreffende opdrachtgever aan zijn beroep of bedrijf invulling pleegt te geven, feitelijk tot zijn beroeps- of bedrijfsuitoefening behoren. Dit zal aan de hand van de omstandigheden van het geval beoordeeld moeten worden.
De strekking van deze bepaling is aldus om de kring van personen die aanspraak kunnen maken op schadevergoeding uit te breiden, niet om de kring van aansprakelijke (rechts)personen uit te breiden, in het bijzonder niet uit te breiden met een persoonlijke aansprakelijkheid van degene die werknemer instrueerde met betrekking tot de werkzaamheden die tot het arbeidsongeval hebben geleid en daarbij aanwezig was.
4.2.2.
Onrechtmatige daad
[appellant] voert ter onderbouwing van deze grondslag voor de aansprakelijkheid van [geintimeerde sub 3.] aan dat [geintimeerde sub 3.] heeft gehandeld in strijd met de maatschappelijke zorgvuldigheid. Hij kende de belangen van [appellant] maar heeft hier geen acht op geslagen. Eigen schuld kan hem, [appellant], niet worden verweten omdat hij slechts instructies van [geintimeerde sub 3.] opvolgde.
Het hof stelt voorop dat [appellant] wel degelijk de instructies van [geintimeerde sub 3.] heeft genegeerd: hij heeft de valgordel van [geintimeerde sub 3.] aangereikt gekregen, [geintimeerde sub 3.] heeft [appellant] meerdere malen erop aangesproken de valgordel te gebruiken, ten tijde van het arbeidsongeval had hij de valgordel bij zich, maar had hij deze kennelijk niet vastgemaakt.
Lid 2 van artikel 7:658 BW schept een zwaardere aansprakelijkheid dan die welke voortvloeit uit onrechtmatige daad. Bij toepassing van dit lid 2 kan de werkgever zich slechts disculperen door aan te tonen dat de werknemer in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid. Bij onrechtmatige daad dient sprake te zijn van schuld of een oorzaak die voor rekening van de aansprakelijk gestelde persoon (hier: [geintimeerde sub 3.]) komt (artikel 6:162 lid 3 BW). Dat wil zeggen van die persoon in privé hoedanigheid. Het door de kantonrechter aan Gratiszon gemaakte verwijt dat zij [appellant] niet heeft weggezonden en dat zij onveilig werken heeft gedoogd zijn verwijten gebaseerd op het schenden van de zorgplicht als bedoeld in artikel 7:658 lid 2 BW en zijn gericht op de daarvoor aansprakelijk te achten rechtspersoon. Dergelijke verwijten kunnen [geintimeerde sub 3.] als werknemer en in persoon als feitelijk toezichthouder namens Gratiszon niet worden gemaakt. In die hoedanigheid kan hij bij [appellant] aandringen op veilig werken, en dat heeft [geintimeerde sub 3.] toereikend gedaan.
4.2.3.
Bestuurdersaansprakelijkheid
Meer subsidiair stelt [appellant] dat [geintimeerden c.s.] jegens hem onrechtmatig handelt door het verhaal van de schade te obstrueren (Gratiszon heeft niet volledig betaald en biedt geen verder verhaal). Hij noemt dat een zodanig ernstig verwijt dat bestuurdersaansprakelijkheid kan worden aangenomen. [appellant] verwijst naar hetgeen hij stelt in de toelichting op grief 2. Aldaar wordt door het hof uiteengezet dat hetgeen [appellant] stelt ontoereikend is voor het aannemen van aansprakelijkheid van [Beheer] Beheer en [Holding] Holding. Hetzelfde geldt voor [geintimeerde sub 3.].
4.2.4.
Grief 1 faalt mitsdien.
4.3.
Grief 2 luidt:
Ten onrechte heeft de Kantonrechter geoordeeld, dat [Beheer] Beheer en [Holding] Holding niet hoofdelijk aansprakelijk gesteld kan (hof: kunnen) worden voor de schade zoals gevorderd door [appellant].
[appellant] stelt dat hij de vennootschappen in rechte heeft betrokken omdat zij als bestuurders onrechtmatig hebben gehandeld jegens hem, op grond waarvan zij mede hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade (45 mvg).
Naar het hof begrijpt uit de toelichting op de grief worden [Beheer] Beheer en [Holding] Holding zelf niet (meer) aansprakelijk gehouden voor het (ontstaan van het) arbeidsongeval vanwege schending van een eigen zorgverplichting of eigen onrechtmatig handelen.
4.3.1.
Blijkens het vonnis waarvan beroep heeft [appellant] een beroep gedaan op artikel 2:11 BW. Dit beroep heeft hij in hoger beroep in de toelichting op grief 2 niet, althans niet expliciet herhaald. Artikel 2:11 BW bepaalt dat de aansprakelijkheid van een rechtspersoon als bestuurder van een andere rechtspersoon tevens hoofdelijk rust op ieder die ten tijde van het ontstaan van de aansprakelijkheid van de rechtspersoon daarvan bestuurder is. Naar het oordeel van het hof moet artikel 2:11 BW in het geval van aansprakelijkheid als hier aan de orde is zo worden begrepen dat de aansprakelijkheid in elk geval tevens hoofdelijk rust op de bestuurder, behoudens door de bestuurder aan te voeren omstandigheden op grond waarvan de conclusie gerechtvaardigd is dat hem/haar ter zake van het handelen geen persoonlijk verwijt gemaakt kan worden. [appellant] maakt [Beheer] Beheer en [Holding] Holding geen ‘persoonlijk’ verwijt ten aanzien van het ontstaan van het arbeidsongeval noch wordt gesteld dat die vennootschappen zich met de feitelijke gang van zaken binnen Gratiszon hebben bemoeid. Omstandigheden die meebrengen dat de vennootschappen wel een persoonlijk verwijt treffen ten aanzien van het arbeidsongeval zijn het hof niet gebleken. Het beroep op artikel 2:11 BW kan [appellant] dan niet baten.
4.3.2.
De eerste als onrechtmatig aan te merken omstandigheid die [appellant] noemt is dat [Beheer] Beheer, als bestuurder en aandeelhouder van Gratiszon, zijn verhaalsmogelijkheden frustreert ter zake van een in kort geding verkregen veroordeling van Gratiszon om aan hem, [appellant], een schadevergoeding te betalen. (8 mva). [appellant] wijst ter onderbouwing van de stelling dat zijn verhaalsmogelijkheden worden gefrustreerd op het door [geintimeerde sub 3.] niet-betwiste feit dat na het arbeidsongeval de aandelen in Gratiszon aan een derde zijn overgedragen. Naar het oordeel van het hof is een dergelijke aandelentransactie als zodanig niet onrechtmatig, noch frustreert het de verhaalsmogelijkheden van [appellant] op Gratiszon.
Voorts wijst [appellant] op de verkoop in maart en april 2011 van twee auto’s en een aanhanger door Gratiszon aan een andere door [geintimeerde sub 3.] geleide rechtspersoon Haarhoeve [geintimeerde sub 3.] B.V. Hij noemt deze handelwijze van Gratiszon paulianeus en een schijnhandeling (omdat met deze auto’s en aanhanger nog steeds zonnepanelen worden vervoerd). [geintimeerde sub 3.] betwist de verkoop niet maar stelt dat daarbij markconforme prijzen zijn betaald.
Wat daar ook van moge zijn, de verkoop van de auto’s en de aanhanger ná het arbeidsongeval zijn geen omstandigheden die [Beheer] Beheer mede aansprakelijk doen zijn voor de schade die [appellant] heeft geleden als gevolg van het arbeidsongeval, zoals hij bepleit (wat niet wegneemt dat de transactie zelf onrechtmatig jegens [appellant] kan zijn omdat het zijn verhaal frustreert, maar een daarop gebaseerde vordering is niet ingesteld). Overigens, een paulianeuse rechtshandeling kan leiden tot vernietigbaarheid van de verkopen. In casu is de vernietigbaarheid niet ingeroepen.
Ten slotte stelt [appellant] dat de bedrijfsactiviteiten van Gratiszon zijn overgenomen door een andere vennootschap. Deze stelling wordt evenwel niet onderbouwd. De enkele omstandigheid dat een vennootschap van [geintimeerde sub 3.] de website Energiepanelen.nl exploiteert is onvoldoende voor het aannemen van een dergelijke bedrijfsoverdracht. Bovendien wil zo’n overdracht niet zeggen dat ook de schuld van Gratiszon aan [appellant] mee overgegaan is.
4.3.3.
Doorbraak van de indirecte aansprakelijkheid ex artikel 6:162 BW
[appellant] grondt de (hoofdelijke) aansprakelijkheid van [Beheer] Beheer en [Holding] Holding (samen met Gratiszon) mede op, kort gezegd, de concernverhouding tussen de vennootschappen.
Daartoe wijst [appellant] eerst op het hechte verband tussen de vennootschappen en wel de keten van bestuur (rov. 4.1.2), de leidinggevende rol van [geintimeerde sub 3.] en de vestigingsplaats van de vennootschappen is die van [geintimeerde sub 3.]. [appellant] concludeert daaruit dat misbruik wordt gemaakt van het identiteitsverschil en dat de constructie tot doel heeft de verhaalsmogelijkheden van de crediteuren als [appellant] te beperken (56 mvg).
Naar het hof zijn die conclusies uit de gepresenteerde feiten niet te trekken. Een keten van vennootschappen als hier aan de orde is, zo is algemeen bekend, in Nederland niet ongebruikelijk en heeft ook niet, althans niet zonder meer tot doel verhaalsmogelijkheden onrechtmatig te beperken.
Voor zijn stelling dat [Beheer] Beheer en [Holding] Holding hoofdelijk medeaansprakelijk zijn voor de door [appellant] geleden schade ten gevolge van het arbeidsongeval beroept hij zich mede op de ‘feitelijke aanwezigheid van inzicht en zeggenschap over het beleid’ bij [geintimeerde sub 3.] en deze vennootschappen (57-60 mvg). Naar het oordeel van het hof zijn deze feiten om dezelfde reden ontoereikend voor het vestigen van mede-aansprakelijkheid (zie ook rov. 4.3.1).
Ten slotte noemt [appellant] de zorgplicht van [geintimeerden c.s.] ten aanzien van de schuldeisers van Gratiszon. Naar het oordeel van het hof kan een dergelijke (algemene) zorgplicht, die dan ook nog moet leiden tot volledige mede-aansprakelijkheid voor het vergoeden van de schade, rechtens in haar algemeenheid niet worden aangenomen. Een specifieke zorgplicht wordt door [appellant] niet genoemd.
Naar het oordeel van het hof biedt de onderhavige concernstructuur en het feitelijk handelen van die vennootschappen voor zover door [appellant] aangevoerd, ook in samenhang beschouwd, geen grondslag voor het aannemen van mede-aansprakelijkheid voor zijn schade. Een als onrechtmatig jegens [appellant] aan te merken aspect is in die structuur en dat feitelijk handelen niet te vinden. Concrete feiten en omstandigheden die tot een ander oordeel zouden kunnen nopen zijn gesteld noch gebleken.
4.3.4.
Doorbraak van de directe aansprakelijkheid op grond van vereenzelviging
Naar het oordeel van het hof kan in casu geen vereenzelviging worden aangenomen. (Rechts)personen zijn in beginsel afzonderlijke entiteiten. Dat zij feitelijk worden geleid door één persoon (hier: [geintimeerde sub 3.]) vormt ontoereikende grond voor vereenzelviging. Dit geldt ook voor de andere genoemde omstandigheid zoals het feit dat [geintimeerde sub 3.], die ook feitelijk leiding gaf aan de werkzaamheden ten tijde van het arbeidsongeval, zich in zijn verklaring in het boeterapport directeur noemde van Gratiszon.
4.3.5.
Grief 2 faalt. ECLI:NL:GHSHE:2013:2900