Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Zeeland-West-Brabant 180814 valkenier glijdt uit in vogelkooi; geen risico-inventarisatie en geen voorgeschreven schoeisel; zorgplicht geschonden

Rb Zeeland-West-Brabant 180814 valkenier glijdt uit in vogelkooi; geen risico-inventarisatie en geen voorgeschreven schoeisel; zorgplicht geschonden;
- kosten gevorderd en toegewezen € 4.168,00 + griffierecht

4. De beoordeling

4.1
Met betrekking tot de ontvankelijkheid geldt het volgende. Hetgeen [verzoeker] en [verweerster] verdeeld houdt, betreft - kort gezegd - de vraag naar de aansprakelijkheid. De kantonrechter is van oordeel dat dit verzoek op zichzelf beschouwd binnen de omschrijving van artikel 1019w Rv valt. In de memorie van toelichting is ook expliciet vermeld dat de aansprakelijkheidsvraag, een geschil aan het begin van een schaderegelingstraject, in een deelgeschilprocedure aan de orde kan komen.

4.2
Daarmee komt de kantonrechter toe aan de inhoudelijke beoordeling van het geschil. De vraag die moet worden beantwoord is of [verzoeker] in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade heeft geleden en in het verlengde daarvan of [verweerster] gehouden is die schade te vergoeden. Op grond van het bepaalde in artikel 7:658 lid 2 BW is de werkgever ten opzichte van de werknemer aansprakelijk voor de schade die de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden leidt, tenzij de werkgever aantoont dat hij aan de in het eerste lid van artikel 7:658 BW genoemde zorgplicht heeft voldaan of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer.

4.3
[verweerster] heeft allereerst betwist dat [verzoeker] schade heeft geleden als gevolg van het ongeval, maar aan die betwisting gaat de kantonrechter voorbij. Dat door [verzoeker] (enige) schade is en wordt geleden, hetgeen voor de vestiging van aansprakelijkheid voldoende is nu de omvang van die schade zo nodig in een afzonderlijke procedure kan worden vastgesteld, staat naar het oordeel van de kantonrechter voldoende vast. De kantonrechter verwijst daarvoor naar de ambulancerapportage (productie 9 bij het verweerschrift) alsmede naar de informatie van de medische behandelsector (productie 2 bij de Notitie), waaruit genoegzaam blijkt dat er sprake is van lichamelijk letsel bij [verzoeker].

4.4
Waar tevens vast staat dat de schade niet het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van [verzoeker], gaat het in dit geschil om de vraag of [verweerster] haar zorgplicht ten opzichte van [verzoeker] is nagekomen.

4.5
[verweerster] heeft als verweer in de eerste plaats naar voren gebracht dat zij [verzoeker] op verzoek van [naam] in loondienst heeft genomen omdat [naam] -als klein bedrijf- niet in staat was om het door hem benodigde valkeniersteam zelf te contracteren. De arbeidsovereenkomst die tussen [verzoeker] en [verweerster] tot stand is gekomen, moet binnen deze (beperkte) context worden gezien. Feitelijk was de verhouding tussen haar en [verzoeker] inhoudelijk zeer vergelijkbaar met die van ingeleend (zzp) personeel zoals [naam]. Van een zeggenschapsverhouding terzake de werkomstandigheden in de volières was geen sprake, aldus [verweerster].

4.5.1
Het verweer wordt verworpen. Tussen [verweerster] en [verzoeker] is een arbeidsovereenkomst tot stand gekomen, met directe toepasselijkheid van artikel 7:658 BW tot gevolg. Verder geldt dat wanneer een werkgever zijn werknemer te werk stelt bij een derde om werkzaamheden ter uitvoering van diens bedrijf te verrichten en daarbij in die zin gebruik maakt van de hulp van de derde dat hij de zorg voor de veiligheid van de werknemer geheel of gedeeltelijk aan de derde overlaat, hij voor een tekortschieten van de derde in die zorg als voor eigen tekortschieten aansprakelijk is, ongeacht het kader waarin de tewerkstelling plaatsvond dan wel de mate van zeggenschap die hij over de werknemer heeft behouden (HR 15 juni 1990, NJ 1990, 716).

4.6
[verweerster] heeft als verweer verder aangevoerd dat zij heeft voldaan aan de op haar rustende zorgplicht. In de eerste plaats, omdat sprake is van een kenbaar gevaar waarvoor zij niet hoefde te waarschuwen, te weten algemeen kenbare gladheid door winterse omstandigheden althans kenbare gladheid veroorzaakt door voor Janssen gebruikelijke en kenbare omstandigheden in de volière. In de tweede plaats geldt dat [verweerster] wel heeft gewaarschuwd voor algemene gevaren en (beschermings)middelen ter beschikking stelde. Verder is geen sprake van zorgplichtschending omdat andere of aanvullende maatregelen het ongeval niet hadden kunnen voorkomen, aldus nog steeds [verweerster].

4.6.1
Bij de beoordeling van de vraag of [verweerster] in haar zorgplicht is tekortgeschoten stelt de kantonrechter het volgende voorop. Artikel 7:658 lid 1 BW legt op de werkgever de verplichting de maatregelen te nemen die redelijkerwijs nodig zijn om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt. Deze zorgplicht heeft een ruime strekking. Artikel 7:658 BW strekt er, volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad, weliswaar niet toe een absolute waarborg voor de werknemer te scheppen voor bescherming tegen het gevaar van arbeidsongevallen, maar gelet op de ruime strekking van de zorgplicht kan niet snel worden aangenomen dat de werkgever daaraan heeft voldaan en bijgevolg niet aansprakelijk is voor door de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden geleden schade (HR 12 december 2008, JAR 2009, 15). Op grond van deze zorgplicht is de werkgever verplicht ter voorkoming van de realisering van gevaren verband houdende met het werk datgene te doen wat in de gegeven omstandigheden, volgens de normen geldend ten tijde van het ongeval redelijkerwijs van hem mocht worden verwacht, door voorzieningen te treffen ter voorkoming van gevaar, of indien dat niet (goed) mogelijk is, door te instrueren en te waarschuwen ter voorkoming van het realiseren van gevaar. Daarbij heeft, volgens de Hoge Raad, tot uitgangspunt te dienen dat het de werkgever is die rekening moet houden met het algemene ervaringsfeit dat ook in het werk ervaren en met de desbetreffende werkomstandigheden bekende werknemers niet steeds de noodzakelijke voorzichtigheid zullen betrachten.

Bij het antwoord op de vraag of de werkgever is tekortgeschoten in deze zorgverplichting is allereerst van belang of de werkgever concrete (technische) maatregelen had behoren te (laten) nemen die het ongeval hadden kunnen voorkomen. Of dat het geval is, is onder meer afhankelijk van de mate van waarschijnlijkheid waarmee de niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid door de werknemer mag worden verwacht, van de grootte van de kans dat daaruit ongevallen ontstaan, van de ernst die de gevolgen daarvan kunnen hebben en uiteraard van de mogelijkheid en de mate van bezwaarlijkheid van het treffen van veiligheids-maatregelen. Ook is van belang in hoeverre het treffen van dergelijke veiligheidsmaatregelen reeds voordat het ongeval zich had voorgedaan voor de werkgever voor de hand lag (vgl. HR 11 november 2005, JAR 2005, 287) en of sprake is van specifieke veiligheidsvoorschriften terzake van het gevaar (vgl. HR 27 april 2007, JAR 2007, 128, HR 13 juli 2007, JAR 2007, 230 en HR 1 februari 2008, JAR 2008, 57).
Wanneer het niet goed mogelijk of niet opportuun is het gevaar door het treffen van aanpassingen weg te nemen, is vervolgens van belang of en in hoeverre op de werkgever een waarschuwings- en instructieplicht rust en of hij daaraan heeft voldaan (vgl. HR 19 oktober 2001, JAR 2001, 218). Of dat het geval is, is afhankelijk van de grootte en voorzienbaarheid van het gevaar (vgl. HR 9 juli 2004, JAR 2004, 190, HR 9 december 2005, JAR 2006, 16 en 
HR 17 februari 2006, JAR 2006, 67). Ook dient rekening te worden gehouden met de kennis en ervaring van de betrokken werknemer, ofschoon de werkgever er wel mee dient te rekenen dat ook in het werk ervaren en met de desbetreffende werkomstandigheden bekende werknemers niet steeds de noodzakelijke voorzichtigheid zullen betrachten (vgl. HR 9 februari 2007, JAR 2007, 71 en HR 13 juli 2007, JAR 2007, 230). Bij de beoordeling van hetgeen hij in dit verband dient te doen, dient de werkgever voor ogen te houden of van de desbetreffende maatregel redelijkerwijs effect valt te verwachten. Als richtsnoer kan worden aangenomen dat geen waarschuwing nodig is voor algemeen bekende gevaren en voor niet als gevaarlijk te kwalificeren situaties die zich buiten de werkplek op dezelfde manier kunnen voordoen.

4.6.2
Naar het oordeel van de kantonrechter staat op grond van de stukken en de afgelegde verklaringen tijdens het voorlopig getuigenverhoor voldoende vast dat het aan [verzoeker] overkomen arbeidsongeval te wijten is aan een gladde ondervloer als gevolg van de combinatie gevlinderd beton, nattigheid en vogelpoep. 
Tevens staat vast dat deze combinatie zich niet incidenteel voordoet, maar dat het om een inherent onveilige situatie gaat met een verhoogd risico op uitglijden.

Een werkgever die een bedrijfsterrein gebruikt c.q. laat gebruiken dat -zoals in dit geval kennelijk het geval is- is blootgesteld aan structurele omstandigheden waardoor specifieke gladheid kan ontstaan, dient in het licht van hetgeen in de vorige rechtsoverweging is overwogen, naar het oordeel van de kantonrechter ten minste een risico-inventarisatie te houden en op basis van die risico-inventarisatie te onderzoeken of (technische- en/of veiligheids-) maatregelen getroffen moeten en kunnen worden om het risico dat een werknemer door gladheid ten val komt tegen te gaan.
Vast staat (zie onder andere rechtsoverweging 2 sub h) dat er geen risico-inventarisatie bestond, terwijl gesteld noch gebleken is dat overigens is onderzocht of maatregelen getroffen moesten en konden worden om het risico dat een werknemer door gladheid ten val komt tegen te gaan. Tevens staat vast dat de werknemers eigen schoenen droegen waarbij geen bepaalde schoensoort voorgeschreven was (alleen gymschoenen mochten niet). Gelet hierop moet, nu het voorzienbare risico op uitglijden zich heeft gerealiseerd, geoordeeld worden dat [verweerster] niet de maatregelen heeft genomen die redelijkerwijs nodig waren om te voorkomen dat [verzoeker] in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade leed. [verweerster] is ten opzichte van [verzoeker] dan ook tekortgeschoten in de op haar rustende zorgplicht.

4.6.3
De enkele omstandigheid dat er in de volière sprake was van een kenbaar gevaar voor [verzoeker], zoals [verweerster] heeft betoogd, leidt niet tot een ander oordeel omdat dit niet zonder meer betekent dat [verzoeker], mede in verband met de dagelijkse routine van zijn werkzaamheden, steeds alle wenselijke voorzichtigheid in acht kan en zal nemen (dit is vaste rechtspraak; zie onder meer het hierboven in de vorige rechtsoverweging genoemde arrest van de HR 13 juli 2007). Dat geldt ook voor ervaren werknemers (zie hetzelfde arrest). Ook het feit dat de valkeniers elkaar waarschuwden voor gladheid indien ergens vogelpoep lag, doet niet af aan de zorgplicht van [verweerster].

4.6.4
[verweerster] heeft ook nog aangevoerd dat zij voor de verstrekking van (aanvullende) beschermingsmiddelen afhankelijk was van de input van [naam] en [verzoeker]. Noch [naam] noch [verzoeker] hebben ooit aangegeven dat behoefte bestond aan (bijvoorbeeld) aangepast schoeisel in verband met de eventuele gladheid, aldus [verweerster].
Dit verweer wordt eveneens verworpen. Het verweer gaat voorbij aan de verantwoordelijkheid die artikel 7:658 BW op [verweerster] als werkgever legt. Niet [verzoeker] als werknemer is degene die op grond van artikel 7:658 BW [verweerster] moet wijzen op risico’s of moet vragen om beschermings-middelen of maatregelen, maar die verantwoordelijkheid ligt bij [verweerster] (of bij [naam] indien [verweerster] die verantwoordelijkheid adequaat had gedelegeerd hetgeen kennelijk niet het geval is geweest).

4.6.5
[verweerster] heeft ten slotte nog gesteld dat nakoming van de zorgplicht het ongeval niet zou hebben voorkomen, maar deze stelling passeert de kantonrechter als volstrekt onvoldoende onderbouwd. [verzoeker] heeft in zijn verzoekschrift als mogelijke (technische- of veiligheids-) maatregelen, die getroffen hadden kunnen worden, genoemd gladheidbestendig schoeisel en/of de vloer voorzien van antislip (door middel van het aanbrengen van een coating of een laagje kwartszand) of het leggen van vloerroosters. [verweerster] is niet specifiek op deze -overigens niet limitatief door [verzoeker] bedoelde- mogelijkheden ingegaan, maar heeft slechts in algemene zin gesteld dat“in geval van de door [verzoeker] gestelde combinatie van vogelpoep en nattigheid, geldt eveneens dat men daarover ook bij andere vloeren en met ander schoeisel kan uitglijden”. Deze enkele stelling van [verweerster] kan echter allerminst haar vergaande conclusie dragen dat nakoming van de zorgplicht het ongeval niet zou hebben voorkomen.

4.6.6
Al het bovenstaande leidt tot de conclusie dat [verweerster] aansprakelijk is voor de gevolgen van het aan [verzoeker] op 6 december 2012 overkomen arbeidsongeval.

4.7
De kantonrechter dient op grond van artikel 1019aa lid 1 Rv de kosten bij de behandeling van het verzoek te begroten en daarbij de redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking te nemen. [verzoeker] heeft deze kosten begroot op € 4.168,00. 
[verweerster] is tijdens de mondelinge behandeling met dit bedrag akkoord gegaan, zodat [verweerster] tot betaling daarvan aan [verzoeker] zal worden veroordeeld. ECLI:NL:RBZWB:2014:5966