Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Zwolle 080307 wn-er valt bij pakken zwaar pakket; Wg-er dient nakomen zorgplicht te bewijzen

Rb Zwolle 08-03-07wn-er valt bij van stelling afhalen van zwaar pakket; Wg-er dient nakomen zorgplicht te bewijzen
2.1
Op 21 november 2003 was zij in haar functie van kassamedewerkster werkzaam in het filiaal van LBN te Deventer, toen een klant assistentie verzocht op de afdeling bureau-artikelen. Na enige malen vergeefs via het omroepsysteem om assistentie van een collega te hebben verzocht heeft zij uiteindelijk de inmiddels duidelijk geïrriteerde klant zelf geholpen. Daarbij moest zij een bouwpakket van een klein model bureau met een aanzienlijk gewicht van een ongeveer twee meter hoge stelling afhalen. Zij heeft vervolgens gezocht naar een trap om die manoeuvre uit te voeren, maar die bleek niet te vinden. Daarop is zij op de stelling gaan staan en heeft zij het pakket van zijn plaats geschoven, waarbij dat opeens naar beneden viel en haar armen raakte die daardoor naar achteren klapten. Zij voelde iets knappen in haar rechterarm. Haar hand en pols werden snel dik en blauw.
2.2
In overleg met de filiaalleider is zij toen door een collega naar het ziekenhuis gebracht. Daar is zij door een arts behandeld. Zij hield pijnklachten en daarnaast gevoelloosheid en beperkt gebruik van de ringvinger en de pink van de rechterhand. Aanvankelijk kreeg zij alleen rust voorgeschreven, later een gipsverband gedurende anderhalve week. Een duidelijke diagnose bleek moeilijk te stellen. Uit een EMG onderzoek zijn een zenuw- of spierbeschadiging en een spier- en schouderkapletsel gebleken. Pijnbestrijding bleek niet effectief.
2.3
Op 13 december 2004 is zij op verzoek van de verzekeringsarts J.P.G.A. Kurris, medisch adviseur van de verzekeringsmaatschappij RVS Verzekeringen, gekeurd door de arts J. de Graaf, als neuroloog verbonden aan de Isala klinieken, locatie Sophia, te Zwolle. De diagnose van laatst genoemde in zijn rapport van dat onderzoek luidt dat bij [eiseres] sprake is van een complex regionaal pijnsyndroom rechterarm na overstrekkingsletsel pols en waarschijnlijk ook plexus brachialis door een ongeval op 21 november 2003”.
Hij heeft in die rapportage ook verklaard: “De huidige toestand kan worden beschouwd als een rechtstreeks en uitsluitend ongevalsgevolg. Onderzochte voldoet aan de criteria zoals gesteld op blz. 36 van de Nederlandse Richtlijnen voor de bepaling van functieverlies bij neurologische aandoeningen. Op grond van tabel 4 op blz. 28 van genoemde richtlijn is er sprake van 8% functieverlies voor de gehele mens”. (...)
6.
Het primaire verweer faalt. LBN heeft zelf aangevoerd dat de in de dagvaarding ter aanduiding van de gedaagde partij gebruikte naam tot 13 januari 2003 haar statutaire naam was en uit de dagvaarding blijkt dat die ten kantore van haar advocaat is uitgebracht. Bij die stand van zaken is evident dat Leen Bakker Nederland B.V. geen moment in onzekerheid kan hebben verkeerd over de vraag voor wie de dagvaarding bedoeld kan zijn geweest. Zo zij daarover zelf in redelijkheid al had kunnen twijfelen zou haar advocaat haar na in ontvangstneming van de dagvaarding onmiddellijk uit de droom hebben geholpen. De kantonrechter acht het van weinig tact getuigen om in de gegeven omstandigheden en in een procedure als de onderhavige een op voorhand kansloos verweer als dit te voeren.
7.
Met LBN is de kantonrechter van oordeel dat de artikelen 7:611 en 6:162 vergeefs als grondslagen voor de onderhavige vordering zijn voorgedragen omdat die grondslagen zich oplossen in het oordeel op grond van artikel 7:658 BW. Anders gezegd: als de vordering op grond van 7:658 BW, als “lex specialis”, wordt afgewezen is niet denkbaar dat zij op één van de andere gronden (elk in vergelijking een “lex generalis”) zou worden toegewezen.
8.
LBN heeft de door [eiseres] in de dagvaarding beschreven toedracht van het haar op 21 november 2003 op haar werkplek in de vestiging van LBN te Deventer overkomen ongeval niet bestreden. Daardoor staat vast dat [eiseres] op 21 november 2003, nadat een zwaar pakket op haar armen was gevallen, naar het ziekenhuis is vervoerd om zich onder doktersbehandeling te stellen en dat zij nadien door arbeidsongeschiktheid haar werk niet meer heeft kunnen hervatten, zelfs tot op heden onafgebroken volledig arbeidsongeschikt is geweest in de zin van de WAO. Ook staat aldus vast dat [eiseres] vanaf het moment dat zij alleen nog een uitkering ingevolge de WAO ontving in ieder geval inkomensschade heeft geleden. Anders dan LBN meent heeft [eiseres] aldus voldaan aan de op haar als eiseres in het kader van een vordering krachtens artikel 7:658, tweede lid, BW rustende stelplicht.
9.
Nu als vaststaand is aangenomen dat [eiseres] als gevolg van een haar tijdens haar functievervulling op de werkvloer van LBN overkomen ongeval schade heeft geleden rijst de vraag of LBN voor die schade aansprakelijk is en dus of zij haar zorgplicht ingevolge artikel 7:658, eerste lid, BW is nagekomen. [eiseres] heeft aangevoerd dat LBN daarmee in gebreke is gebleven, met name omdat zij er niet voor heeft gezorgd dat voor het behandelen van zware winkelproducten die hoog in stellingen opgeslagen liggen voldoende collegiale assistentie en/of hulpmiddelen, zoals een trap, beschikbaar waren. LBN heeft dat bestreden en mag aldus bewijzen dat zij op 21 november 2003 haar voormelde zorgplicht ten opzichte van [eiseres] is nagekomen.
LJN BA1608