Overslaan en naar de inhoud gaan

RBAMS 121124 verbrijzelde pink ZZP-er vanwege omvallen bank na val; Eye Filmmuseum niet aansprakelijk; geen evident gevaarlijke situatie

RBAMS 121124 verbrijzelde pink ZZP-er vanwege omvallen bank na val; Eye Filmmuseum niet aansprakelijk; geen evident gevaarlijke situatie

Feiten

1. Uitgegaan wordt van de volgende feiten.

1.1.

[verzoekster] , geboren op [geboortedatum] 1978, heeft gedurende twaalf jaar als zzp’er werkzaamheden, waaronder workshops, in opdracht van Eye verricht als docent, laatstelijk op basis van een overeenkomst van opdracht van 23 augustus 2021.

1.2.

Op 1 april 2022 zat [verzoekster] op een stoel achter een computerscherm aan de zijkant van het klaslokaal waar zij die dag les gaf. De cursisten waren op dat moment buiten het lokaal filmopnamen aan het maken.

1.3.

Toen een van de cursisten het lokaal was binnengekomen om [verzoekster] nog een vraag te stellen, is [verzoekster] opgestaan en heeft zij zich omgedraaid om deze cursist te woord te staan. Daarbij is [verzoekster] met een voet achter (het opstaande deel van) een poot van een zitbank die zich achter haar bevond blijven haken en voorover gevallen. De bank is omgevallen en op de linker pink van [verzoekster] terechtgekomen, die daardoor is verbrijzeld.

1.4.

[verzoekster] is aan de gekwetste pink geopereerd. Het is nog niet duidelijk of er blijvende klachten (zullen) zijn.

1.5.

Allianz heeft als aansprakelijkheidsverzekeraar van Eye geen aansprakelijkheid voor de schade van [verzoekster] erkend. Daarom is geen schaderegeling tot stand gekomen.

Verzoek

2. [verzoekster] verzoekt te bepalen dat Eye c.s. volledig aansprakelijk zijn voor haar schade als gevolg van het ongeval en gehouden zijn deze schade te vergoeden alsmede Eye c.s. te veroordelen tot betaling van € 8.689,99 aan buitengerechtelijke kosten, met veroordeling van Eye c.s in de kosten van het geding, begroot op € 9.776,-.

3. [verzoekster] stelt daartoe kort gezegd dat Eye als haar opdrachtgever op de voet van artikel 7:658 lid 4 BW aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval, omdat zij niet heeft gezorgd voor een veilige werkomgeving. Het lokaal dat Eye ter beschikking had gesteld en waar [verzoekster] is gevallen was na de coronaperiode onveilig ingericht met nieuw meubilair. Er was onvoldoende loop- en bewegingsruimte tussen de computers aan de zijkant en het overige meubilair. Het lokaal was te krap voor al het aanwezige (zware) meubilair. [verzoekster] had pas twee keer eerder in het op deze wijze ingerichte lokaal gewerkt en was daarom nog niet gewend aan de opstelling van het meubilair. Een risico inventarisatie met betrekking tot dit lokaal heeft niet plaatsgevonden. Eye heeft ook geen instructies gegeven met het oog op het struikelgevaar. Op grond van een en ander heeft Eye haar zorgplicht geschonden, aldus [verzoekster] .

Verweer

4. Eye c.s. voeren als verweer aan dat van aansprakelijkheid op de voet van artikel 7:658 lid 4 BW geen sprake is, omdat [verzoekster] zich niet bevond in een met werknemers van Eye vergelijkbare situatie. Zelfstandigheid van [verzoekster] is steeds de basis geweest van de samenwerking. Van een gezagsverhouding was geen sprake. [verzoekster] had zelf de regie en was volledig vrij in de indeling van haar werkuren en de invulling van de workshops, zonder toezicht of leiding van Eye. Verder voeren Eye c.s. aan dat geen sprake is van een zorgplichtschending. Het klaslokaal was voldoende veilig ingericht met geschikt meubilair. Van een evident struikelrisico was geen sprake. Met betrekking tot deze ruimte zijn in de risico-inventarisatie geen risico’s gesignaleerd. De ruimte was niet onvoldoende voor het aanwezige meubilair. Tussen de computers aan de zijkant en de zitbanken was voldoende loopruimte, namelijk 75 cm. Het ongeluk dat [verzoekster] is overkomen hoort thuis in de categorie huis-, tuin- en keuken gevaren waarvoor een werkgever niet kan of hoeft te waarschuwen. Het is van algemene bekendheid dat iemand kan struikelen over een stoelpoot. In dit geval is sprake van een combinatie van onoplettendheid en pech.

Beoordeling

5. De kern van de zaak is de vraag of hier sprake is van een ongeval voor de gevolgen waarvan Eye c.s. aansprakelijk zijn. Dat is naar het oordeel van de kantonrechter niet het geval. Gezien de overgelegde foto van de plek waar [verzoekster] is gevallen, was geen sprake van een evident gevaarlijke situatie met het oog waarop Eye maatregelen had moeten treffen of instructies had moeten geven. Van inherent gevaar door de opstelling van het meubilair lijkt geen sprake. De loopruimte tussen de computertafel aan de zijkant van het lokaal en de zitbanken was niet zodanig beperkt dat die situatie wel tot ongelukken moest leiden. Een ongeluk als [verzoekster] is overkomen was dan ook niet te voorzien. [verzoekster] is niet gestruikeld over een voorwerp dat er niet had moeten zijn, zoals bijvoorbeeld een losliggend vloerdeel of een verlengsnoer. Zij wist waar de bank stond. Hoe ongelukkig de val van [verzoekster] ook voor haar is uitgepakt, kan naar het oordeel van de kantonrechter niet worden gezegd dat Eye ter zake enig verwijt treft.

6. Dit betekent dat de verzoeken moeten worden afgewezen, zodat de vraag of Eye op grond van artikel 7:658 lid 4 BW aansprakelijk kan worden gehouden als quasi werkgever, waarover partijen van mening verschillen, onbesproken kan blijven.

7. De kantonrechter ziet aanleiding om de proceskosten te compenseren.ECLI:NL:RBAMS:2024:6975