RBDHA 150519 medewerkster hangt kerstkaarten op en komt ten val; geen schending zorgplicht maar osvo
- Meer over dit onderwerp:
RBDHA 150519 medewerkster hangt kerstkaarten op en komt ten val; geen schending zorgplicht maar osvo
- kosten verzocht 23 uur x € 230,00 + 21% btw, geen verweer; begroot conform verzoek, niet toegewezen
2 De feiten
2.1.
[verzoekster] is als administratief medewerker in loondienst van PsyQ.
2.2.
In de ochtend van 21 december 2015 is [verzoekster] een ongeval overkomen. Tijdens werktijd is zij gevallen over kratten met computerspullen en heeft zij letsel opgelopen aan haar heup. Vlak voordat zij viel, was [verzoekster] doende met het ophangen van een kerstkaart aan de muur nabij haar werkplek.
2.3.
[verzoekster] is meermalen aan haar heup geopereerd en in april 2018 is besloten over te gaan tot een totale heupprothese.
2.4.
Als gevolg van het ongeval is [verzoekster] gedeeltelijk arbeidsongeschikt.
2.5.
Op 22 december 2015 heeft PsyQ het ongeval gemeld bij de Inspectie SZW. Op 12 januari 2016 is door de Inspectie SZW onderzoek gedaan naar het arbeidsongeval en de arbeidsplaats. In een brief van 28 januari 2016 heeft de arbeidsinspecteur het volgende bericht aan PsyQ, voor zover relevant:
De arbeidsinspecteur heeft geen oorzakelijk verband kunnen vaststellen tussen een overtreding van de Arbeidsomstandighedenwet en de oorzaak van het, ingevolge artikel 9, eerste lid van diezelfde wet, meldingsplichtige arbeidsongeval, zoals bedoeld in artikel 1, derde lid, onder i, van de Arbeidsomstandighedenwet. Daarom wordt volstaan met het opmaken van deze brief.
2.6.
Op 28 maart 2017 heeft [verzoekster] bij brief PsyQ aansprakelijk gesteld voor de schade die zij heeft geleden in de uitoefening van haar werkzaamheden. Op 13 maart 2018 heeft [verzoekster] bij brief ook Centramed, de aansprakelijkheidsverzekeraar van PsyQ, aansprakelijk gesteld.
2.7.
Op 12 februari 2018 heeft de vorige belangenbehartiger een e-mail gekregen van [verzoekster] van Centramed, in de persoon van [betrokkene 2] , waarin het volgende staat, voor zover relevant:
Allereerst betwist ik onder verwijzing naar onderstaande getuigenverklaringen alsmede mijn beslissing van 6 september 2017 de door u thans gestelde toedracht, te weten dat de kratten in het looppad zijn neergezet op het moment dat uw cliënte bezig was de kaart aan de muur op te hangen en daarbij 2 meter zouden hebben uitgestoken. [betrokkene 3] verklaarde dat zij de kratten de dag voor het incident bij de BHV-kast heeft gezet, dit wordt bevestigd door [betrokkene 4] . Uit hun verklaringen maak ik ook niet op dat de kratten in het looppad stonden en daarbij 2 meter zouden hebben uitgestoken.
Getuigenverklaring 1
Collega [betrokkene 3] verklaart dat zij de dag voor het incident kratten met ICT spullen bij de BHV kast heeft geplaatst.
Getuigenverklaring 2
Collega [betrokkene 4] (functie receptionist/administratief medewerker) verklaart dat op de dag van het ongeval er 2 kratten voor de BHV kast stonden. Ze stonden niet helemaal tegen de muur maar iets voor de BHV kast. Hij en [verzoekster] waren in gesprek en [verzoekster] wilde iets aan de muur bekijken/ophangen. Ze is voor de kratten gaan staan om op de muur te kijken/iets op te hangen. Vervolgens is ze achteruit gestapt waarbij ze over de kratten is gevallen. (zie bijgaande mail met bevestiging aan [betrokkene 4] ).
Verder acht ik uw stelling dat kratten vol computerbenodigdheden in de kelder behoren waar de ICT haar eigen ruimte niet relevant. Immers, dit laat onverlet dat er spullen op de vloer kunnen staan en werknemer daar dus redelijkerwijs rekening mee moeten houden. Hierbij wil ik benadrukken dat de Arbeidsinspectie dit ook zo ziet.
Tot slot wijst u op artikel 7:658 BW en dat een werkgever alleen dan niet aansprakelijk is als er sprake is van bewuste roekeloosheid of opzet aan de kant van de werknemer of als de werkgever de zorgplicht is nagekomen. Ik meen echter -zoals al aangegeven in mijn beslissing van 6 september 2017- dat er geen sprake was van een situatie vallende onder de zorgplicht en onze verzekerde dus geen specifieke maatregelen hoefde te nemen en/of aanwijzingen te verstrekken.
2.8.
Bij e-mail van 2 februari 2018 stuurt [betrokkene 5] , werkzaam bij PsyQ, [betrokkene 4] het volgende (voor zover relevant):
Ik heb een verklaring van jou nodig over het ongeval met [verzoekster] voor de jurist. Ik heb wat wij telefonisch hebben besproken hieronder opgeschreven. Kan jij aangeven of dit klopt?
Op de dag van het ongeval stonden er 2 kratten voor de BHV kast. Ze stonden niet helemaal tegen de muur maar iets voor de BHV kast. Jij en [verzoekster] waren in gesprek en [verzoekster] wilde iets aan de muur bekijken/ophangen. Ze is voor de kratten gaan staan om op de muur te kijken/iets op te hangen. Vervolgens is ze achteruit gestapt waarbij ze over de kratten is gevallen.
2.9.
In antwoord op de e-mail van 2 februari 2018 van [betrokkene 5] stuurt [betrokkene 4] die zelfde dag, negen minuten later, de volgende e-mail (voor zover relevant):
Dit klopt helemaal.
2.10.
Bij e-mail van 2 februari 2018 stuurt [betrokkene 5] aan [betrokkene 3] het volgende (voor zover relevant):
Vorige week hebben wij kort gesproken over het ongeval van [verzoekster] . Ik heb een verklaring van jou nodig voor de jurist. Dit is niet om jou dit aan te rekenen!! Kan jij aangeven of onderstaande klopt?
Jij hebt de dag voor het ongeval 2 kratten voor de BHV kast neergezet. Op de dag zelf was je niet aanwezig.
2.11.
In antwoord op de e-mail van 2 februari 2018 van [betrokkene 5] stuurt [betrokkene 3] op 8 februari 2019 de volgende e-mail (voor zover relevant):
In alle eerlijkheid kan ik je niet vertellen om hoeveel kratten het ging, wat ik weet is dat de kratten voor de BHV kast stonden, en dat ik tijdens het ongeval er niet bij was.
In die week is er ook iemand geweest, die een rapport heeft opgemaakt die heeft wellicht het aantal kratten genoteerd.
2.12.
Op 13 februari 2018 heeft [betrokkene 6] het volgende verklaard:
Op maandag 21 december 2015 kwam ik ‘s morgens de ruimte Telefonie binnen. Er was die dag niets anders in onze ruimte wat opviel. Ik ben aan het werk gegaan, hetgeen inhoud dat ik met een headset op, gezeten achter geluidwerende schotten mijn werk als frontoffice medewerker Telefonie uitvoer. Ik heb meerdere keren mijn plek verlaten en ben door de ruimte gelopen, heen en weer naar het kopieerapparaat etc. Er stonden op dat moment geen kratten bij ons in de ruimte. Halverwege de ochtend schuif ik op gegeven moment mijn stoel naar achteren en kijk de ruimte in.
Ik zie [verzoekster] bezig met een kaart die ze aan het ophangen is. Ook zie ik dat er twee kunststof kratten op de grond zijn gezet, met naar mijn idee kabels o.i.d. erin. [verzoekster] staat daar een klein stukje vandaan, rechts van haar zit een collega (de enige die ook nog aanwezig is) die met zijn rug naar haar en de kratten toe zit. Ik zie dat [verzoekster] een stap naar achteren zet, de kratten raakt, haar evenwicht verliest en zijwaarts naar achteren valt. Ik ben opgesprongen in een poging om haar op te vangen of om te proberen haar val te breken, maar ik was te laat. Het was net te ver bij mij vandaan. Ik heb niet gezien of anderszins gemerkt dat deze kratten bij ons in de ruimte zijn neergezet. Ik meen me te herinneren dat mijn andere collega, net als ik, niet gemerkt had dat de kratten achter hem waren neergezet. Maar ik weet dat niet zeker.
2.13.
Centramed heeft de aansprakelijkheid (meermaals) afgewezen omdat geen sprake is van een situatie vallende onder de zorgplicht van PsyQ.
3 Het geschil
3.1.
[verzoekster] verzoekt bij wijze van deelgeschil ex artikel 1019w-1019cc Rv, uitvoerbaar bij voorraad (samengevat):
- voor recht te verklaren dat PsyQ aansprakelijk is voor de door [verzoekster] geleden en nog te lijden schade in verband met het arbeidsongeval op 21 december 2015, en haar te veroordelen tot vergoeding van de door [verzoekster] gelden en nog te lijden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
- voor recht te verklaren dat Centramed gehouden is om de uit te keren vergoeding rechtstreeks aan [verzoekster] over te (doen) maken, binnen de grenzen van artikel 7:954 BW;
- met begroting van en hoofdelijke veroordeling in de kosten van dit deelgeschil.
3.2.
[verzoekster] heeft primair aan haar verzoek artikel 7:658 BW ten grondslag gelegd stellende dat PsyQ tekort is geschoten in de op haar rustende zorgplicht en mitsdien aansprakelijk is voor de gevolgen van het [verzoekster] overkomen ongeval. Deze schade dient te worden opgemaakt bij staat. Subsidiair heeft [verzoekster] aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat PsyQ op grond van artikel 6:170 BW aansprakelijk is omdat de schade is ontstaan door een fout van een ondergeschikte, namelijk [betrokkene 3] . Zij heeft de kratten met computerspullen op de grond geplaatst naast [verzoekster] zonder [verzoekster] te waarschuwen waardoor [verzoekster] heeft kunnen vallen. Dat is gevaarzettend en daarmee is onrechtmatig gehandeld. Het verzoek jegens Centramed is gebaseerd op artikel 7:954 BW (directe actie).
3.3.
PsyQ c.s. hebben gemotiveerd verweer gevoerd. Primair hebben zij aangevoerd dat [verzoekster] niet binnen bekwame tijd heeft geprotesteerd als bedoeld in artikel 6:89 BW. [verzoekster] heeft PsyQ pas 15 maanden na het ongeval aansprakelijk gesteld, zonder te hebben verklaard waarom zij daarmee 15 maanden heeft gewacht. PsyQ is door het lange tijdsverloop in een ernstig nadeliger positie gebracht. Subsidiair hebben PsyQ c.s. aangevoerd dat het verzoek dient te worden afgewezen vanwege oneigenlijk gebruik van de deelgeschilprocedure. Partijen zijn het oneens over de toedracht en ten aanzien van die toedracht dient nader bewijs te worden geleverd door getuigen en mogelijk ook een deskundigenbericht. In een deelgeschilprocedure is hiervoor geen ruimte. Meer subsidiair heeft PsyQ bestreden de op haar rustende zorgplicht te hebben geschonden. Het ongeval dat [verzoekster] is overkomen kan worden gekwalificeerd als een ongelukkige samenloop van omstandigheden. De val na het ophangen van een kerstkaart is geen gevaar op valpartijen met een structureel karakter en is ook niet inherent aan de werkzaamheden van [verzoekster] , aldus PsyQ c.s.
4 De beoordeling
Ontvankelijkheid
4.1.
Artikel 6:89 BW bepaalt dat de schuldeiser op een gebrek in de prestatie geen beroep meer kan doen, indien hij niet binnen bekwame tijd nadat hij het gebrek heeft ontdekt of redelijkerwijs had moeten ontdekken, bij de schuldenaar ter zake heeft geprotesteerd.
4.2.
De kantonrechter gaat ervan uit dat deze klachtplicht ook van toepassing is op situaties waarin personenschade is ontstaan tijdens werkzaamheden waarop een arbeidsovereenkomst van toepassing is. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 8 februari 2013 (ECLI:NL:HR:2013:BY4600) overwogen dat dit artikel van toepassing is op ‘alle verbintenissen’, waaronder een (op een gebrek gebaseerde) actie uit onrechtmatige daad. Tevens is in het arrest overwogen dat bij beantwoording van de vraag of tijdig is geklaagd rekening dient te worden gehouden met alle omstandigheden van het geval. De rechter dient voorts rekening te houden met enerzijds het voor de schuldeiser ingrijpende rechtsgevolg van het te laat protesteren zoals in artikel 6:89 BW vermeld – te weten verval van al zijn rechten ter zake van de tekortkoming – en anderzijds de concrete belangen waarin de schuldenaar is geschaad door het late tijdstip waarop dat protest is gedaan, zoals een benadeling in zijn bewijspositie.
4.3.
Het arbeidsongeval dateert van 21 december 2015 en eerst bij brief van 28 maart 2017 is PsyQ aansprakelijk gesteld door [verzoekster] . [verzoekster] heeft aangevoerd dat het enkele tijdverloop onvoldoende is en rekening moet worden gehouden met de omstandigheden van het geval. Een omstandigheid is de afhankelijke positie waarin een werknemer zich ten opzichte van diens werkgever bevindt. Daarnaast is PsyQ niet in een ernstiger nadeliger positie gekomen door het tijdverloop maar doordat zij niet direct na het ongeval verklaringen van getuigen heeft geïnventariseerd in plaats van een aansprakelijkheidsstelling af te wachten.
4.4.
Van een zodanige schending van de belangen van PsyQ c.s. dat geoordeeld zou moeten worden dat [verzoekster] te laat heeft geklaagd is niet gebleken. PsyQ c.s. hebben – ondanks de late melding – de mogelijkheid gehad en benut om onderzoek naar de toedracht te doen. Er zijn getuigenverklaringen verzameld en er is getracht de toedracht te reconstrueren. Weliswaar kan dit door het tijdverloop wat zijn bemoeilijkt, maar is door PsyQ c.s. gericht verweer gevoerd op basis van hun onderzoek naar de toedracht. Waarin de gestelde ernstige nadeliger positie is gelegen, wordt verder niet toegelicht.
4.5.
De kantonrechter is derhalve van oordeel dat [verzoekster] tijdig heeft geklaagd, zodat zij in haar verzoek ontvankelijk is.
Behandeling van het geschil in een deelgeschilprocedure
4.6.
PsyQ c.s. voeren als subsidiair verweer dat het onderhavige verzoek zich niet leent voor behandeling in deelgeschil omdat er nog veel onduidelijkheid bestaat over de toedracht van het ongeval. Volgens PsyQ c.s. is bewijslevering nodig, waartoe de deelgeschilprocedure geen ruimte biedt.
4.7.
Partijen hebben inmiddels de nodige (bewijs)stukken, waaronder verklaringen in het geding gebracht. Op basis daarvan beschikt de kantonrechter over voldoende informatie om een oordeel te geven over het aan hem voorgelegde verzoek van [verzoekster] , dat slechts vaststelling van de aansprakelijkheid inhoudt. Dat er mogelijk nog meer of ander bewijs is, doet daaraan niet af. Het geschil leent zich derhalve voor behandeling in een deelgeschilprocedure.
Beoordeling van het verzoek
4.8.
De kantonrechter stelt voorop dat een werkgever moet zorgdragen voor de veiligheid van de werkomgeving van de werknemer. Welke (veiligheids)maatregelen van de werkgever mogen worden verlangd hangt af van de omstandigheden van het geval.
4.9.
Partijen twisten er niet over dat [verzoekster] in de uitoefening van haar werk een ongeval is overkomen. Evenmin twisten partijen over de vraag wat de oorzaak van het ongeval is; [verzoekster] is gevallen over kratten nadat zij een kerstkaart aan de muur had opgehangen. Wel verschillen partijen van mening over de feiten en omstandigheden waaronder het ongeval plaatsvond, zoals de exacte plek van de kratten en de afmetingen ervan maar ook op welk moment de kratten op die plek zijn neergezet. [verzoekster] heeft zich op het standpunt gesteld dat de kratten door collega [betrokkene 3] zonder waarschuwing naast haar zijn neergezet terwijl [verzoekster] op dat moment doende was met het ophangen van een kaart en niet heeft gezien dat de kratten op die locatie werden neergezet. Daarnaast zijn de kratten niet in de lengte maar met de korte zijde tegen de muur geplaatst waardoor deze zo’n twee meter uitstaken in het looppad, aldus [verzoekster] . PsyQ c.s. hebben zich op het standpunt gesteld dat de kratten er al stonden voordat [verzoekster] de kaart aan de muur ophing en het bovendien gaat om een alledaags of algemeen bekend gevaar.
4.10.
Hoe dit verder ook zij, onder de door partijen aangevoerde – al dan niet bestreden – feiten en omstandigheden bevinden zich er geen waaronder de kantonrechter tot het oordeel zou kunnen komen dat PsyQ de op haar rustende zorgplicht heeft geschonden.
4.11.
De kantonrechter overweegt dat van een werknemer, derhalve ook van [verzoekster] , mag worden verlangd enige oplettendheid te betrachten op de werkvloer. Een moment van onoplettendheid kan niet zonder meer kan worden afgewenteld op de werkgever stellende dat deze de op hem rustende zorgplicht heeft geschonden. De zorgplicht van de werkgever is niet onbegrensd, zoals ook terecht is aangevoerd.
4.12.
[verzoekster] heeft zelf gesteld dat twee kratten met de korte zijde tegen de muur geplaatst waren en zo’n twee meter uitstaken in het looppad. Daar van uitgaande moeten die kratten naar het oordeel van de kantonrechter voor een oplettende werknemer voldoende zichtbaar zijn geweest. Dat [verzoekster] in het onderhavige geval de kratten niet heeft opgemerkt en daarover is gevallen, hangt – zo blijkt uit de diverse schriftelijke verklaringen – samen met het feit dat ze naar achter is gestapt, tegen de kratten aan en daardoor ten val is gekomen. [verzoekster] heeft de kratten dan ook niet van voren benaderd. De reden daarvoor is gelegen in het feit dat zij een kerstkaart aan het ophangen was. Anders dan [verzoekster] stelt, vindt de kantonrechter in de diverse verklaringen, in onderling verband met elkaar bezien, onvoldoende onderbouwing dat de kratten zijn neergezet op het moment dat [verzoekster] de kerstkaart aan het ophangen was. De kantonrechter gaat er vanuit dat de kratten reeds waren neergezet voordat [verzoekster] de kerstkaart ging ophangen.
4.13.
Naar het oordeel van de kantonrechter is [verzoekster] ten val gekomen omdat zij na het ophangen van de kerstkaart, waarbij zij zich mogelijk zijwaarts heeft verplaatst en achter de kratten is komen te staan, bij het weglopen gestruikeld over de kratten. Dat is een zodanig onvoorziene ongelukkige samenloop van omstandigheden, dat in verband daarmee op een werkgever geen specifieke zorgplicht rust, die in dit geval zou zijn geschonden.
4.14.
Naar het oordeel van de kantonrechter is sprake van een ongelukkige samenloop van omstandigheden, te weten het tijdens/door het ophangen van een kerstkaart aan een muur onvoldoende oplettend zijn en daardoor ten val komen over twee kratten die gezien hun omvang (2 meter, volgens [verzoekster] ) voldoende zichtbaar moeten zijn voor oplettende werknemers zodat in verband daarmee op een werkgever geen bijzondere zorgplicht rust. Dit geldt in dit geval te meer, nu [verzoekster] ter zitting heeft verklaard dat er heel regelmatig kratten op de onderhavige locatie werden neergezet.
4.15.
Voorts is nog relevant dat het ophangen van kerstkaarten wellicht een veelvoorkomende handeling is van werknemers gedurende de kerstperiode, maar in het kader van de zorgplicht is van belang dat deze handeling geen onderdeel vormt van de door PsyQ aan [verzoekster] opgedragen werkzaamheden en het een handeling betreft die mensen ook in de privésfeer verrichten.
4.16.
Gezien het voorgaande wijst de kantonrechter het verzoek van [verzoekster] af.
Kosten deelgeschil
4.17.
Ingevolge artikel 1019aa Rv dient de kantonrechter de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door letsel lijdt te begroten, ook als het verzoek wordt afgewezen. Hierbij dient de dubbele redelijkheidstoets gehanteerd te worden: het dient redelijk te zijn dat de kosten zijn gemaakt en de hoogte van de kosten dient eveneens redelijk te zijn. Dit betekent dat indien een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen (TK 2007-2008, 31518, nr. 3, p. 12).
4.18.
De kantonrechter is van oordeel dat van een volstrekt onnodig of onterecht ingestelde procedure geen sprake is aangezien partijen belang hebben bij duidelijkheid over de aansprakelijkheidsvraag. Er zal worden overgaan tot begroting van de kosten.
4.19.
De gemachtigde van [verzoekster] heeft verzocht de kosten te begroten op € 6.400,90 bestaande uit de volgende bedragen. Een bedrag van € 5.290,00 waarbij is uitgegaan van 23 uur tegen een uurtarief van € 230,00 nog te vermeerderen met 21% btw. Dit bedrag dient voorts nog vermeerderd te worden met het betaalde griffierecht van € 81,00. PsyQ c.s. hebben hiertegen geen verweer gevoerd, ook niet nadat zij daartoe ter zitting uitdrukkelijk in de gelegenheid zijn gesteld, zodat de kantonrechter dienovereenkomstig de kosten zal begroten.
4.20.
Aangezien de aansprakelijkheid van PsyQ niet vast staat, is de verzochte (hoofdelijke) veroordeling van PsyQ tot voldoening van deze kosten niet toewijsbaar. Ten overvloede merkt de kantonrechter op dat het begrote bedrag uitsluitend verschuldigd is indien de aansprakelijkheid van PsyQ alsnog in rechte komt vast te staan. ECLI:NL:RBDHA:2019:7370