Overslaan en naar de inhoud gaan

RBDHA 180821 Wn-ster valt bij pakken van bloembakken op hoogte; Zorgplicht niet geschonden; wn-ster had collega's kunnen vragen

RBDHA 180821 Wn-ster valt bij pakken van bloembakken op hoogte; Zorgplicht niet geschonden; wn-ster had collega's kunnen vragen
kosten begroot, niet toegewezen; 9 x 220,00 + 21% = € 2.395,80; verzoek omvatte veel uren die niet gerelateerd waren aan deelgeschil

2
De feiten

2.1.
Werkneemster was van 29 april 2019 tot en met 27 oktober 2019 werkzaam als uitpakker bij werkgever. Op 26 september 2019 is werkneemster een ongeval overkomen tijdens werktijd. Werkneemster was door werkgever tewerkgesteld bij Flower Direct B.V. te Amstelveen.

2.2.
Op 26 september 2019 moest werkneemster boeketten samenstellen. Ter voorbereiding daarop heeft zij van een aantal karren plastic bakken met bloemen gepakt die op karren waren geplaatst. Op die karren stonden drie rijen met bloembakken boven elkaar. Werkneemster is 1,56 meter groot. Werkneemster heeft een bak met bloemen van het bovenste plateau van een kar willen pakken. Daartoe is ze op haar tenen gaan staan en heeft ze haar evenwicht verloren. Werkneemster is ten val gekomen en daardoor is haar arm uit de kom geraakt.

2.3.
Na de val is werkneemster door haar direct leidinggevende, mevrouw [betrokkene] , naar het Amsterdam UMC gereden. Daar is zij om 7:44 uur op de spoedeisende hulp gezien en is de arm weer in de kom gezet. Tevens is geconstateerd dat er sprake was van een fractuur. Bij de anamnese staat vermeld: “tussen twee karren gevallen”.

2.4.
Vanwege aanhoudende pijn is werkneemster op 26 september 2019 in de avond naar het Erasmus MC in Rotterdam gereden door een vriend. Op 1 oktober 2019 is zij wederom door artsen van het Erasmus MC gezien op de afdeling radiologie. Daar is een foto van haar linkerschouder gemaakt en heeft zij een injectie tegen de pijn toegediend gekregen.

2.5.
Werkneemster is naar haar ongeval uitgevallen op haar werk en is tot op heden arbeidsongeschikt. Werkgever heeft werkneemster ziek gemeld bij het UWV. Vanaf 28 oktober 2019 ontvangt werkneemster een Ziektewet-uitkering van het UWV.

3
Het geschil

3.1.
Werkneemster verzoekt bij wijze van deelgeschil ex artikel 1019w-1019cc Rv, uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht te verklaren dat werkgever aansprakelijk is voor de schade die werkneemster heeft geleden en nog zal lijden als gevolg van het ongeval op 26 september 2019,
2. werkgever te veroordelen tot betaling van een voorschot van € 5.111,00, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 26 september 2019;
3. voor recht te verklaren dat werkgever de schade nader op te maken bij staat die werkneemster heeft geleden en nog zal lijden als gevolg van het ongeval van 26 september 2019 aan werkneemster dient te vergoeden;
4. met veroordeling van werkgever in de proceskosten.

3.2.
Werkneemster heeft aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat werkgever is tekortgeschoten in de nakoming van zijn zorgplicht als bedoeld in artikel 7:658 BW door geen ladder ter beschikking te stellen aan werkneemster en door haar geen veiligheidsschoenen te verstrekken.

3.3.
Werkgever heeft gemotiveerd verweer gevoerd.

3.4.
Op de stellingen en weren van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4
De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt voorop dat een werkgever moet zorgdragen voor de veiligheid van de werkomgeving van de werknemer. Welke (veiligheids)maatregelen van de werkgever mogen worden verlangd hangt af van de omstandigheden van het geval.

4.2.
De kantonrechter stelt vast dat werkneemster ter zitting heeft verklaard dat zij ten val is gekomen toen zij op haar tenen ging staan om een bak met bloemen te pakken en daarbij haar evenwicht heeft verloren. Ter zitting heeft werkneemster de schoenen getoond die zij droeg ten tijde van het ongeval. Gesteld noch gebleken is dat die schoenen ongeschikt zijn voor het werk dat werkneemster uitvoerde.

4.3.
Het verwijt dat werkneemster werkgever maakt is dat zij niet beschikte over een trap om bij de bovenste rij bloembakken te kunnen. Ter zitting heeft werkneemster erkend dat er twee (mannelijke) werknemers zijn die de bloembakken pakken en aan de inpakkers geven zodra de bloemschikwerkzaamheden aan de lopende band zijn gestart. Alleen aan het begin van de dag, voordat de werkzaamheden aan de lopende kunnen beginnen, helpen de inpakkers volgens werkneemster met het klaarzetten van de bakken met bloemen. Werkgever heeft ook onbestreden als verweer gevoerd dat werkneemster van werkgever niet de instructie heeft gekregen om de bakken van de karren te pakken.

4.4.
Onder de gegeven omstandigheden is de kantonrechter van oordeel dat werkgever zijn zorgplicht niet heeft geschonden door aan werkneemster geen trap ter beschikking te stellen om bij het bovenste plateau met bloembakken te kunnen. Het pakken van de bakken met bloemen behoorde niet tot de door werkgever aan haar opgedragen werkzaamheden. Onder de gegeven omstandigheden had van werkneemster mogen worden verwacht dat zij de twee mannelijke collega’s had gevraagd om de bloembak van het bovenste plateau te pakken wanneer zij zelf niet goed bij die bloembak kon. Het was immers de taak van haar mannelijke collega’s om de bloembakken te pakken en werkneemster heeft erkend dat ze daarmee bekend was. Het is de eigen keuze van werkneemster geweest om te proberen een bloembak te pakken waar zij gezien haar lengte eigenlijk niet bij kon, terwijl de werkgever ervoor had zorggedragen dat er collega’s waren die zij kon vragen om die bak voor haar te pakken. Ter zitting is gebleken dat werkneemster schoenen droeg die aan de eisen voldeden en uit de feitelijke beschrijving van werkneemster blijkt bovendien dat zij haar evenwicht heeft verloren en daarbij ten val is gekomen. De val is dus niet veroorzaakt door gladheid van of vuil op de vloer.

4.5.
Gezien het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat werkgever niet aansprakelijk is voor de val die werkneemster op 26 september 2019 is overkomen. De kantonrechter zal om die reden de verzoeken van werkneemster afwijzen.

Kosten deelgeschil

4.6.
Werkneemster heeft verzocht werkgever te veroordelen in de proceskosten als bedoeld in 1019aa Rv. Nu het verzoek wordt afgewezen, zal ook de gevorderde proceskostenveroordeling worden afgewezen. De kantonrechter dient de kosten van de procedure op grond van artikel 1019aa Rv wel ambtshalve te begroten.

4.7.
Werkneemster vordert weliswaar de kosten als bedoeld in artikel 1019aa Rv, maar uit de in het geding gebrachte kostenspecificatie blijkt dat zij ook deels buitengerechtelijke kosten declareert die niet op grond van artikel 1019aa Rv voor vergoeding in aanmerking komen. Op basis van de urenspecificatie is de kantonrechter van oordeel dat de kosten moeten worden begroot op basis van een urenaantal van 9 uur (6 uur voor opstellen verweerschrift, 1 uur voor zitting, 1 uur voor reistijd en 1 uur voor nawerk). Uitgaande van een uurtarief van € 220 en 21% BTW bedragen de totale kosten van de gemachtigde € 2.395,80. Vermeerderd met het griffierecht van € 85,00 begroot de kantonrechter de totale proceskosten op € 2.490,80. Deze kosten is werkgever slechts verschuldigd indien in rechte komt vast te staan dat werkgever aansprakelijk is voor de gevolgen van het op 26 september 2019 aan werkneemster overkomen ongeval. ECLI:NL:RBDHA:2021:9652