Overslaan en naar de inhoud gaan

RBLIM 181224 val in hygiënesluis al dan niet langs twee traptreden; structurele blootstelling aan gevaar; wg-er aansprakelijk, ass. niet

RBLIM 181224 val in hygiënesluis al dan niet langs twee traptreden; structurele blootstelling aan gevaar; wg-er aansprakelijk, ass. niet
- toegewezen conform verzoek 16,12 uur x € 290,00 + 21% = € 5656,51

2De feiten

2.1.

[verzoeker] is via een uitzendbureau werkzaam geweest in de fabriek van [gedaagde sub 1] . [gedaagde sub 1] is een bakkerij die onder meer vlaaien produceert. Ergo Versicherung AG (hierna: Ergo) is de aansprakelijkheidsverzekeraar van [gedaagde sub 1] .

2.2.

In de fabriek van [gedaagde sub 1] bevinden zich hygiënesluizen, waaronder een hygiënesluis tussen het toilet en de productieruimte. Op 14 februari 2020 is [verzoeker] na een toiletbezoek bij de hygiënesluis ten val gekomen. Niemand heeft de val zien gebeuren.

2.3.

[verzoeker] is na het ongeval met de ambulance naar de spoedeisende hulp van het ziekenhuis vervoerd. In de brief van het ziekenhuis is bij anamnese vermeld:

“Was nog aan het werk in zijn bakkerij. Schoof op de laatste trede van de metalen trap weg met de voet en is vervolgens met de rug op de tredes terecht gekomen.”

2.4.

Er is geen sprake geweest van een ziekenhuisopname.

2.5.

Naar aanleiding van het voorval heeft [gedaagde sub 1] een “Bedrijfsongeval en Incidenten formulier” ingevuld. Bij de omschrijving van de toedracht heeft de BHV-er die vlak na het voorval ter plaatse kwam vermeld: “s.o. geeft aan [Bedrijfshulpverlener] (BHV) aan dat hij is uitgeschoven aan de uitloop van de borstelmachine. Ongelukkig terecht gekomen.”

2.6.

Het voorval is niet gemeld bij de Arbeidsinspectie.

2.7.

Bij brief van 25 maart 2020 heeft de voormalig belangenbehartiger van [verzoeker] [gedaagde sub 1] aansprakelijk gesteld voor de schade die [verzoeker] heeft opgelopen als gevolg van deze val. In deze aansprakelijkstelling is over de toedracht van het ongeval vermeld:

“Client is na een toiletbezoek door een ontsmettingsroute gegaan, waarbij hij door een bak met ronddraaiende sponsen moest lopen. Toen hij uit deze bak stapte, is hij uitgegleden en met zijn rug op een metalen trap gevallen.”

2.8.

Ergo heeft een toedrachtonderzoek laten uitvoeren door [onafhankelijk bedrijf] (hierna: [onafhankelijk bedrijf] ). [verzoeker] is hierbij niet (direct) betrokken geweest.

2.9.

Op 4 november 2020 heeft [onafhankelijk bedrijf] het “Toedrachtsrapport” opgesteld en bij

bij e-mail van 25 november 2020 aan de toenmalige belangenbehartiger van [verzoeker] verstuurd. Aan [verzoeker] is (onder meer) bericht dat de aansprakelijkheid niet wordt erkend, omdat (kort gezegd) sprake is geweest van een alledaags risico van struikelen en vallen waarvoor geen nadere maatregelen/waarschuwingen noodzakelijk zijn. Daarnaast geeft [onafhankelijk bedrijf] aan dat er geen sprake is geweest van een natte/gladde vloer ten tijde van het voorval en dat voldaan is aan de zorgplicht.

2.10.

De toenmalige belangenbehartiger van [verzoeker] heeft hierop niet gereageerd.

2.11.

Bij brief van 22 februari 2022 heeft de (huidige) belangenbehartiger van [verzoeker] zich tot [onafhankelijk bedrijf] gewend en gevraagd om aansprakelijkheid te erkennen.

Hierin is over de toedracht het navolgende opgenomen:

“Client heeft mij laten weten dat hij rond 18:00 uur naar de wc moest en zich zodoende naar de toiletten heeft begeven. Op de terugweg naar zijn werkplaats, moest hij door de hygiënesluis. Client heeft mij verteld dat de hygiënesluis bij het gebruik ervan flink trilt. Client geeft aan dat zijn linkervoet richting het einde van de hygiënesluis (maar ook nog op het gedeelte van de borstels), door het trillen van de machine werd omgeslagen. Client is daardoor in onbalans geraakt en abrupt, glijdend langs de twee traptreden af, achterover gevallen en bewusteloos geraakt.”

2.12.

Als reactie hierop heeft Sedgewick op 20 april 2022 namens Ergo laten weten dat er geen aanleiding is om haar standpunt te herzien.

2.13.

Op verzoek van [verzoeker] heeft een (voorlopig) getuigenverhoor plaatsgevonden.

2.14.

Hierna heeft [verzoeker] wederom gevraagd of aansprakelijkheid wordt erkend, waarop afwijzend is gereageerd. [verzoeker] heeft daarna het deelgeschil aanhangig gemaakt.

2.15.

[verzoeker] ervaart nog steeds lichamelijke beperkingen die veroorzaakt zouden zijn door het ongeval en die, naar het zich laat aanzien, niet meer zullen verdwijnen.

3Het verzoek en het verweer

3.1.

[verzoeker] verzoekt:

  • -

    voor recht te verklaren dat [gedaagde sub 1] althans verweerders gezamenlijk hoofdelijk aansprakelijk is/zijn voor de schade als gevolg van het ongeval dat [verzoeker] op 14 februari 2020 is overkomen;

  • -

    de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren;

  • -

    zijn kosten van de procedure te begroten conform artikel 1019aa Rv, gewaardeerd op € 2.718,75 (tot en met verzoekschrift) met het verzoek om hem in de gelegenheid te stellen om maan het eind van de mondelinge behandeling een actuele urenopgave te verstrekken;

  • -

    [gedaagden gezamenlijk] te veroordelen tot betaling van de kosten van het deelgeschil.

3.2.

Aan het verzoek heeft [verzoeker] het volgende ten grondslag gelegd.

[verzoeker] heeft in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade opgelopen. [gedaagde sub 1] is op grond van artikel 7:658 lid 4 BW aansprakelijk. [verzoeker] is na een toiletbezoek ten val gekomen toen hij gebruik maakte van de hygiënesluis. Als gevolg van de val heeft [verzoeker] letsel opgelopen. In het voorlopig getuigenverhoor heeft [verzoeker] helderheid verschaft over de toedracht. Het gebruiken van de hygiënesluis kan niet worden geschaard onder de noemer van alledaagse risico, zodat op [gedaagde sub 1] een zorgplicht rustte voor wat betreft het gebruik van de hygiënesluis. [gedaagde sub 1] heeft niet aangetoond dat zij aan haar zorgplicht heeft voldaan. [verzoeker] verzoekt daarnaast de kosten van deze procedure te begroten zoals bepaald in artikel 1019aa Rv

3.3.

[gedaagden gezamenlijk] verzet zich tegen toewijzing van het verzoek.

[gedaagden gezamenlijk] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [verzoeker] , dan wel tot afwijzing van het verzoek van [verzoeker] alsmede tot het achterwege laten van de begroting van de kosten van het deelgeschil.

3.4.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4De beoordeling

Het verzoek leent zich voor behandeling in een deelgeschilprocedure

4.1.

De deelgeschilprocedure is bedoeld voor de situatie waarin partijen het op bepaalde punten niet eens kunnen worden, waardoor de buitengerechtelijke onderhandelingen worden belemmerd. Een partij (of partijen gezamenlijk) kan (kunnen) in een deelgeschilprocedure de rechter verzoeken op die geschilpunten te beslissen, zodat zij vervolgens verder kunnen met buitengerechtelijke onderhandelingen, met als uiteindelijk doel het sluiten van een vaststellingsovereenkomst. Om dit rechtelijk oordeel te krijgen is het niet per definitie noodzakelijk dat partijen (nog) met elkaar in onderhandeling zijn. Juist als partijen het niet eens zijn over de aansprakelijkheid kan een oordeel van de rechter hierover de onderhandelingen (weer) op gang helpen1. Als geen aansprakelijkheid wordt aangenomen is daarmee het geschil tussen partijen beslecht en als wel aansprakelijkheid wordt aangenomen kunnen partijen zich richten op de omvang van de schade en het causaal verband tussen de schade en het ongeval. Verder is het zo dat [verzoeker] schade heeft opgelopen bij het ongeval. Hij heeft dus belang bij een uitspraak over de aansprakelijkheid.

4.2.

Het voorgaande betekent dat het verzoek over de aansprakelijkheid geschikt is om in een deelgeschil te behandelen. Dat er discussie bestaat over de toedracht en de schade(omvang) maakt dit oordeel niet anders. Het verzoek zal daarom inhoudelijk worden beoordeeld.

Algemeen Toetsingskader

4.3.

Indien de werknemer2 heeft aangetoond dat hij schade lijdt in de uitoefening van zijn werkzaamheden, is de werkgever3 daarvoor aansprakelijk tenzij hij aantoont dat hij aan zijn zorgplicht heeft voldaan of dat sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer. Op de werkgever rust de stelplicht en bewijslast van feiten en/of omstandigheden waaruit dit volgt. Artikel 7:658 BW houdt een ruime zorgplicht in. Niet snel kan worden aangenomen dat de werkgever daaraan heeft voldaan en dus niet aansprakelijk is voor door de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden geleden schade. Artikel 7:658 BW beoogt echter geen absolute waarborg te scheppen voor de bescherming van de werknemer tegen gevaar. Welke (veiligheids-)maatregelen van de werkgever mogen worden verlangd en op welke wijze hij de werknemer moet instrueren is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarnaast geldt dat de zorgplicht van de werkgever niet zover gaat dat hij voor volstrekt alledaagse en weinig risicovolle handelingen maatregelen dient te treffen of zijn werknemer dient te waarschuwen voor de daaraan verbonden risico’s. Het gaat hierbij om activiteiten die zich niet wezenlijk onderscheiden van activiteiten die geregeld ook buiten de werksfeer worden verricht en waarbij de kans op schade in de regel beperkt is. In die gevallen mag de werkgever in beginsel rekenen op een minimale voorzichtigheid van de werknemer.4

Stap 1: Is er sprake van een bedrijfsongeval? Ja

4.4.

Allereerst dient de werknemer te stellen en – bij voldoende gemotiveerde betwisting door de werkgever – te bewijzen (dat wil zeggen: voldoende aannemelijk moeten maken) dat hij schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden.

Dat [verzoeker] schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden, staat niet ter discussie. Er is immers sprake van een ongeval dat heeft plaatsgevonden tijdens de uitoefening van de werkzaamheden in het bedrijf van [gedaagde sub 1] . Weliswaar staat de toedracht van het ongeval ter discussie, echter gaat de bewijslast van de werknemer ten aanzien van de vraag of sprake is van een bedrijfsongeval niet zover dat op hem de last rust te bewijzen wat de toedracht van een bedrijfsongeval was of wat de oorzaak ervan is geweest. 5

Stap 2 Is er voldaan aan de Zorgplicht? Nee

4.5.

Indien sprake is van een bedrijfsongeval, zoals in deze zaak, is de werkgever aansprakelijk, tenzij de werkgever stelt en – bij voldoende betwisting door de werknemer – bewijst dat hij aan zijn zorgplicht heeft voldaan, waarbij de omvang van de “argumenteerlast” van de werkgever wordt bepaald door het al dan niet vaststaan van de toedracht.

4.6.

In dit geval staat de toedracht ter discussie. Volgens [gedaagden gezamenlijk] heeft [verzoeker] twee jaar na het bedrijfsongeval, nadat hij een andere belangenbehartiger in de arm heeft genomen, een nieuwe lezing van de toedracht gepresenteerd. [gedaagden gezamenlijk] acht de 1e verklaring van [verzoeker] over de toedracht, zijnde enkel een val van de trap, geloofwaardiger dan zijn 2e verklaring, zijnde een val van de trap door toedoen van de hygiënesluis, aldus [gedaagden gezamenlijk]

[verzoeker] heeft gewezen op zijn beperkte beheersing van de Nederlandse taal. Hij heeft aangevoerd dat hij met alle benamingen die hij heeft gegeven aan de oorzaak van zijn val heeft bedoeld tot uitdrukking te brengen dat hij niet is gevallen door een eigen moment van oplettendheid, maar door toedoen van de hygiënesluis.

Uitgaande van de twee gestelde toedrachten (hierna: toedracht 1 en toedracht 2) zal de kantonrechter hierna nader ingaan op de zorgplicht. In beide gevallen zal de conclusie zijn dat niet in voldoende mate aan de zorgplicht is voldaan

Toedracht 1: val van trap

4.7.

Volgens [gedaagden gezamenlijk] moeten de eerste verklaringen van [verzoeker] met betrekking tot de toedracht worden uitgelegd als zijnde een val van [verzoeker] van de trap (onderste van twee tredes) van de hygiënesluis. Van [gedaagde sub 1] wordt niet verwacht dat zij waarschuwt voor algemene bekende gevaren (zoals een val van de trap). In de jurisprudentie is breed aanvaard dat valgevaar van een trap niet leidt tot aansprakelijkheid. De val van [verzoeker] is het gevolg van een samenloop van omstandigheden die hem ook privé had kunnen overkomen en waarvan [gedaagde sub 1] geen verwijt kon worden gemaakt, aldus [gedaagden gezamenlijk]

4.8.

[verzoeker] heeft dit betoog van [gedaagden gezamenlijk] gemotiveerd betwist.

4.9.

Anders dan [gedaagden gezamenlijk] aanvoert, is de kantonrechter van oordeel dat op [gedaagde sub 1] wél een zorgplicht rust voor deze situatie. De kantonrechter overweegt daartoe als volgt.

4.10.

Aan [gedaagden gezamenlijk] kan worden toegegeven dat de zorgplicht van de werkgever niet zover gaat dat hij voor volstrekt alledaagse en weinig risicovolle handelingen maatregelen dient te treffen of zijn werknemer dient te waarschuwen voor de daaraan verbonden risico’s. Het gaat hierbij om activiteiten die zich niet wezenlijk onderscheiden van activiteiten die geregeld ook buiten de werksfeer worden verricht en waarbij de kans op schade in de regel beperkt is, zoals een val van de trap. In die gevallen mag de werkgever in beginsel rekenen op een minimale voorzichtigheid van de werknemer.6

4.11.

Met betrekking tot deze ongevallen, ook wel aangeduid als “huis-, tuin- en keuken ongelukken” heeft Advocaat-Generaal T. Hartlief in zijn Conclusie7 vermeld:

“3.10

Van een duidelijke lijn van terughoudendheid in de rechtspraak van Uw Raad bij het aannemen van werkgeversaansprakelijkheid voor schade die is ontstaan door de verwezenlijking van risico’s die men pleegt te kennen uit het dagelijks leven, is echter geen sprake.37 Evenmin kan gesproken worden van een duidelijk afgebakende categorie. …………………. In dit verband is het bijvoorbeeld van belang dat wat in het algemeen misschien best een aanvaardbaar risico is (uitglijden in een plas, snijden met een mes, uitglijden door ijs of sneeuw39), dat in de context van het werk, juist omdat men in dat verband bijvoorbeeld, anders dan normaal, op structurele wijze met dat gevaar wordt geconfronteerd, niet is, zodat wel degelijk van de werkgever kan worden verlangd dat hij maatregelen treft. 40

3.11

…………………, lijkt het niet verstandig om in dit verband te spreken van een bijzondere categorie van ‘huis-, tuin- en keuken-gevaren’ of ‘huis-, tuin- en keuken-ongelukken’. Dat doet niet alleen geen recht aan de rechtspraak van Uw Raad die niet in die sleutel staat, maar vooral ook niet aan het gegeven dat alledaagse gevaren in de context van het werk, bijvoorbeeld door het structurele karakter van de blootstelling maar ook door het gegeven dat werknemers juist ook bij dit type werkzaamheden niet altijd optimaal geconcentreerd en alert zullen zijn, wel degelijk serieus kunnen worden zodat zij aanleiding geven tot door de werkgever te treffen maatregelen .

4.12.

In deze zaak is naar het oordeel van de kantonrechter sprake van zo’n situatie waar Hartlief in zijn Conclusie op doelt. Er bestaat namelijk een verplichting om meerdere malen per dag de hygiënesluis met bijbehorende trap te gebruiken. Ter zitting is zelfs gesproken over een frequentie van 7 à 8 keer per dag. Daarmee is sprake van structurele blootstelling aan de mogelijke gevaren van het betreden van de hygiënesluis, zodat dus niet altijd sprake zal zijn van optimale concentratie en alertheid. Hoewel het risico van een val (van een laag trapje) klein is, wordt dit risico groter gelet op het structurele gebruik daarvan. Enerzijds omdat het risico, hoewel op zich klein, zich (veel) vaker voordoet, anderzijds omdat gewenning bij de werknemer een zekere blindheid voor het gevaar in de hand werkt. Als de werkgever verwezenlijking van het algemeen bekende gevaar bij de uitoefening van de werkzaamheden eenvoudig kan wegnemen (zoals hierna zal blijken) en dat nalaat, schendt hij in beginsel zijn zorgplicht.8

4.13.

Art. 7:658 lid 1 BW verplicht de werkgever om maatregelen te nemen die redelijkerwijs nodig zijn om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt. Wat dat inhoudt (of maatregelen nodig zijn en, zo ja, welke?), hangt volgens de Hoge Raad af van de omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de werkzaamheden, de kans dat zich een ongeval zal voordoen, de ernst die de gevolgen van een ongeval kunnen hebben en de mate van bezwaarlijkheid van de te nemen veiligheidsmaatregelen.9

4.14.

Hieronder is een foto opgenomen van de hygiënesluis.

 

[Afbeelding] (niet op rechtspraak.nl, red. LSA LM)

 

4.15.

Hoewel [gedaagde sub 1] opmerkt dat de hygiënesluis een leuning heeft, is op de foto te zien (en ter zitting vastgesteld) dat er geen leuning is ter hoogte van de tweede trede bij het poortje. Dit is de plek waar [verzoeker] gevallen zou zijn. Aangezien de hygiënesluis structureel gebruikt moet worden door het personeel (circa 7 à 8 keer per dag) en de kans op een val (zelfs van een laag trapje) daarmee groter wordt, mag van [gedaagde sub 1] verwacht worden dat zij ervoor zorgt dat er ook een leuning is bij voormelde tweede trede. Deze veiligheidsmaatregel is eenvoudig door te voeren.

4.16.

Bovendien is tijdens de mondelinge behandeling besproken dat de trapjes nodig zijn omdat de borstels verhoogd zijn ten opzichte van de vloer. Dat is nodig om onder de borstels de machine aan te brengen om de borstels te laten bewegen en dus te borstelen. Het is echter ook mogelijk om dat deel van de hygiënesluis in de vloer te laten zakken waardoor er helemaal geen trapjes meer nodig zijn. Dergelijke hygiënesluizen zijn ook op de markt, aldus [gedaagde sub 1] .

4.17.

Kortom, naar het oordeel van de kantonrechter is er in dit geval bij een val van de trap geen sprake van een alledaags ongeval waartegen [gedaagde sub 1] geen maatregelen hoefde te nemen, terwijl die maatregelen ook mogelijk waren en redelijkerwijs van haar gevraagd konden worden.

Toedracht 2: Val van de trap door toedoen van de hygiënesluis

4.18.

Dit betreft dus de situatie dat een voet van [verzoeker] bij het verlaten van de hygiënesluis door de nog bewegende borstels zou zijn “weggeschoven” als gevolg waarvan hij is gevallen. Vast staat dat hier geen sprake is van een alledaagse situatie. Bovendien betreft het het gebruik van een apparaat. Daarmee staat ook vast dat van [gedaagde sub 1] redelijkerwijs verwacht wordt dat zij maatregelen treft en instructies geeft bij het gebruik van de hygiënesluis.

4.19.

[gedaagde sub 1] heeft hierover gesteld dat de hygiënesluis geen onveilige situatie oplevert - de leverancier heeft vele apparaten verkocht en een dergelijk ongeval zou nog nooit zijn gebeurd - en zij heeft zelf allerlei veiligheidsmaatregelen10 genomen. Verder valt niet in te zien wat [gedaagde sub 1] meer of anders had kunnen doen om de val van [verzoeker] te voorkomen.

4.20.

De kantonrechter brengt weer onder de aandacht dat het gaat om zeer repetitieve “handelingen” (in dit geval het betreden en verlaten van de hygiënesluis) waardoor de aandacht van de werknemer na verloop van tijd verslapt. Daarbij komt ook dat de hygiënesluis een “hindernis” vormt (tussen werkplek en toilet) zodat men kan verwachten dat werknemers die regelmatig met haast zullen willen passeren. En dat gaat doorgaans ten koste van de aandacht voor het juiste gebruik van het apparaat. Alleen al daarom had [gedaagde sub 1] regelmatig bij het gebruik van de hygiënesluis stil moeten staan.

In dit geval is gebleken dat het uitzendbureau [verzoeker] eenmalig heeft geïnstrueerd over het gebruik van de hygiënesluis en tegen hem heeft gezegd dat hij de leuning moet vasthouden. Daarna is er bij het gebruik niet meer stilgestaan. Evenmin is gebleken dat er toezicht wordt uitgeoefend op het gebruik ervan, in het bijzonder het in acht nemen van de juiste gebruikswijze. De kantonrechter begrijpt best wel dat van [gedaagde sub 1] niet verwacht kan worden dat zij permanent toezicht bij de sluis plaatst, maar dat een leidinggevende bij tijd en wijlen stil heeft gestaan bij het juiste gebruik van de hygiënesluis, is ook niet vastgesteld.

4.21.

De kantonrechter komt daarom tot het oordeel dat – ongeacht het “valscenario”- niet is komen vast te staan dat [gedaagde sub 1] alle veiligheidsmaatregelen heeft genomen die redelijkerwijs van haar kunnen worden gevergd om ongevallen als het onderhavige te voorkomen. [gedaagde sub 1] is dus aansprakelijk voor de schade als gevolg van het ongeval dat [verzoeker] op 14 februari 2020 is overkomen. De gevorderde verklaring voor recht ten aanzien van [gedaagde sub 1] is daarom toewijsbaar.

Vordering jegens Ergo

4.22.

Ergo is als verzekeraar van [gedaagde sub 1] ten opzichte van [verzoeker] gehouden de door [verzoeker] als gevolg van het ongeval geleden en te lijden schade te vergoeden. [verzoeker] verzoekt om voor recht te verklaren dat Ergo aansprakelijk is voor de door [verzoeker] geleden schade. Ergo kan echter niet aansprakelijk worden gehouden voor het ongeval, maar is slechts als verzekeraar gehouden de schade te vergoeden. Ergo heeft verder terecht opgemerkt (hetgeen niet is weersproken door [verzoeker] ) dat zij hooguit met inachtneming van de toepasselijke polisvoorwaarden tot iets veroordeeld kan worden. De verklaring voor recht wordt daarom toegewezen zoals in het dictum is bepaald.

Kosten van het deelgeschil

4.23.

De rechter begroot de kosten van de deelgeschilprocedure. Dit staat in artikel 1019aa lid 1 Rv. Hoe de kosten moeten worden begroot is geregeld in artikel 6:96 lid 2 BW. Daaruit volgt dat de rechter bij de begroting van de kosten de zogenoemde dubbele redelijkheidstoets moet gebruiken; zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn.

4.24.

[verzoeker] vraagt vergoeding van de kosten van dit deelgeschil, die worden begroot op € 5.743,51 (16,12 uur11 tegen een uurtarief van € 290,00, vermeerderd met 21% btw en

€ 87,00 griffierecht).

4.25.

Zijdens [gedaagden gezamenlijk] is ter zitting bezwaar gemaakt tegen het aantal uren van circa vier uren aan voorbereidingstijd voor de mondelinge behandeling. [gedaagden gezamenlijk] laat echter na dat bezwaar nader te motiveren. De kantonrechter acht deze voorbereidingstijd gelet op de door [gedaagden gezamenlijk] ingenomen verweren redelijk. De overige gemaakte uren zijn niet betwist, zodat deze redelijk geacht worden.

De kantonrechter is van oordeel dat de totale kosten, zoals door [verzoeker] begroot, redelijk zijn en zal dit bedrag toewijzen.Rechtbank Limburg 18 december 2024, ECLI:NL:RBLIM:2024:9579

1Zie ook uitspraak van Rechtbank Oost-Brabant 12 juli 2024 ECLI:NL:RBOBR:2024:3358, waarnaar [verzoeker] heeft verwezen.

2Daar waar “werknemer”, is vermeld wordt ook gedoeld op de in lid 4 van artikel 7:658 BW bedoelde personen (bv inleners, zoals [verzoeker] )

3Daar waar “werkgever” is vermeld wordt zowel de materiële (bijvoorbeeld het uitzendbureau) alsook de formele werkgever bedoeld; zie ook artikel 7:658 lid 4 BW

4Zie bijv. HR 7 december 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB5625, NJ 2007/743, r.o. 3.3. Zie in de lagere rechtspraak bijv. Rb. Rotterdam 20 augustus 2021, ECLI:NL:RBROT:2021:8737, r.o. 5.11

5Vergelijk HR 10 december 1999, ECLI:NL:HR:1999:AA3837, HR 4 mei 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB1430 en HR 15 oktober 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA9048.

6Zie bijv. HR 7 december 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB5625, NJ 2007/743, r.o. 3.3. Zie in de lagere rechtspraak bijv. Rb. Rotterdam 20 augustus 2021, ECLI:NL:RBROT:2021:8737, r.o. 5.11.)

7Parket bij de Hoge Raad 21 april 2023; ECLI:NL:PHR:2023:454

8HR 27 april 2007, LJN AZ6717, NJ 2008/462; JAR 2007/128 (Kalai/Antoine Petit))

9HR 5 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3519, NJ 2015/182 m.nt. T. Hartlief, JA 2015/16 m.nt. E.V. van der Schee en JAR 2015/14 m.nt. B. Barentsen.

10Er is sprake van hygiëne- en veiligheidsinstructies. Personeel (waaronder [verzoeker] ) dragen werkschoenen. De zolen daarvan worden (droog) gereinigd tijdens het doorlopen van de hygiënesluis. De hygiënesluis is CE gecertificeerd en voldoet aan de toepasselijke EU veiligheidsvoorschriften. Periodiek vindt er een risicobeoordeling plaats (ook in het jaar van het ongeval). Bij de start van de werkzaamheden heeft het uitzendbureau de nodige veiligheidsinstructies gegeven. Het uitzendbureau heeft er toen op “gehamerd” dat aan de leuning van de hygiënesluis vastgehouden moet worden bij het gebruik daarvan. Het uitzendbureau heeft toen ook gekeken of dat gebeurde.

11Uren tot aan de zitting 13,2 uur + Reistijd gemachtigde 1,67 uur + zittingstijd 1,25 uur (door griffier bijgehouden).