Overslaan en naar de inhoud gaan

RBLIM 231019 wg-er niet aansprakelijk voor val bij laden matrassen in vrachtwagen

RBLIM 231019 wg-er niet aansprakelijk voor val bij laden matrassen in vrachtwagen

De feiten

2.1.
Vegro verkoop, verhuurt en leent verpleegartikelen, hulpmiddelen en kraamzorgproducten uit (o.a. rollators , (medische) matrassen, hoog-laag bedden, rolstoelen, krukken, looprekken etc.). Het bedrijf heeft een landelijk dekking aan winkels en uitleenpunten en meerdere distributiecentra.

2.2.
[eiser] is per 26 september 2016 voor bepaalde tijd als medewerker logistiek in dienst getreden bij Vegro. Hij werkte in het distributiecentrum te Kerkrade . Aan deze arbeidsovereenkomst is op 25 juli 2018 een einde gekomen.

2.3.
Op 12 september 2017 is [eiser] tijdens het laden van matrassen in een vrachtwagen gevallen.

2.4.
Op 14 september 2017 heeft [eiser] zich arbeidsongeschikt gemeld in verband met schouderklachten.

Het geschil

3.1.
[eiser] stelt dat hem op 12 september 2017 een arbeidsongeval is overkomen , waarbij hij zijn linkerschouder ernstig gekwetst heeft. [eiser] houdt Vegro voor (de gevolgen van) dat ongeval aansprakelijk, nu Vegro de op haar rustende zorgplicht ex artikel 7:658 BW heeft verzaakt.

3.2.
Ter onderbouwing stelt [eiser] dat hij op een onveilige wijze een vrachtwagen moest in laden. Waarschuwingen of veiligheidsinstructies zijn niet gegeven en veiligheidsmaatregelen of een veiligheidsprotocol waren niet voorhanden.

3.3.
[eiser] vordert op deze gronden dat bij vonnis , voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

- te verklaren voor recht dat gedaagde uit hoofde voormeld ex artikel 7:658 BW aansprakelijk is voor de door eiser geleden schade als gevolg van het arbeidsongeval van 12 september 2017 , met veroordeling van gedaagde tot vergoeding van alle door eiser als gevolg van dit arbeidsongeval geleden en te lijden materiele en immateriële schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen als volgens de wet, waaronder verschuldigde wettelijke rente vanaf 12 september 2017 dan wet vanaf een andere door de rechter in goede justitie nader te bepalen datum tot aan de dag der algehele voldoening;
-gedaagde te veroordelen tot betaling aan eiser, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, van de door hem gemaakte buitengerechtelijke kosten ten bedrage van € 2.13 5,53;
-gedaagde te veroordelen in de kosten van dit geding , met inbegrip van de nakosten zoals genoemd in artikel 237 lid 4 Rv, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het tijdstip dat gedaagde in verzuim is om deze kosten te voldoen.

3.4.
Vegro heeft de vorderingen gemotiveerd betwist.

3.5.
Voor zover van belang zal de kantonrechter hierna de stellingen van partijen bespreken.

De beoordeling

4.1.
[eiser] is naar eigen zeggen op 12 september 2017, tussen 8:30 en 9: 15 uur, tijdens het laden van matrassen in een vrachtwagen van Vegro gestruikeld over een matras en hierdoor achterover gevallen , waardoor hij hard op de vloer van de vrachtwagen smakte.

4.2.
[eiser] stand samen met collega [collega 1] in de laadruimte van de vrachtwagen om matrassen in te laden. Een andere collega, [collega 2] stond buiten de vrachtwagen om de in te laden matrassen aan te geven. Deze collega zou onverhoeds een matras naar [eiser] toe gegooid of geschoven hebben en deze ook weer prompt hebben wegtrokken, juist op het moment dat [eiser] met een voet half op die matras stand. [eiser] kwam ten val waardoor zijn linker schouder gekwetst werd. De vrachtwagen stond niet geheel horizontaal.

4.3.
[eiser] onderbouwt zijn vordering verder met de stelling dat Vegro [eiser] en diens collega’s in het geheel niet geïnstrueerd of voorgelicht heeft over de wijze waarop vrachtwagens op een veilige manier beladen dienen te warden. Naar de mening van [eiser] had Vegro als werkgeefster haar werknemers zodanig moeten instrueren dat de collega die buiten de vrachtwagen stond en de matrassen aangaf [eiser] niet alleen moest waarschuwen dat hij een nieuwe matras naar binnen gooide c.q. schoof, maar ook dat geverifieerd moest warden of [eiser] die waarschuwing ook daadwerkelijk had gehoord . Verder ontbreekt een gedegen risico-inventarisatie en evaluatie, aldus [eiser].

4.4.
Door het ongeval is de linkerschouder van [eiser] ernstig en gecompliceerd gekwetst, hetgeen uitstraalt in de hele arm waardoor de linker arm en hand zwaar beperkt zijn.

4.5.
[eiser] baseert zijn vordering op het bepaalde in artikel 7:658 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (B W). Deze bepaling schrijft voor – voor zover hier van belang – dat een werkgever verplicht is zodanige maatregelen te treffen en aanwijzingen te verstrekken als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt.

4.6.
Op zich wordt door Vegro niet (meer) betwist dat [eiser] op 12 september 2017 is gevallen . Zij betwist echter wel de door [eiser] beschreven toedracht, waar door een collega ‘onverhoeds’ een matras in de vrachtwagen werd geschoven of gegooid. [eiser] heeft- in weerwil van de hem bekende instructies dan ook niet het hem overkomen ongeval als een bedrijfsongeval doorgegeven. Dit gebeurde eerst in een brief van de gemachtigde van [eiser] d.d. 27 oktober 2017. Vegro stelt en onderbouwt met producties dat zij wel degelijk werkinstructies geeft op het punt van veiligheid. Tenslotte betwist Vegro dat [eiser] ten gevolge van het ongeval schade heeft geleden, zoals door hem gesteld.

4.7.
[eiser] gaat – zakelijk weergegeven – voor een aantal ankers liggen:
- er is nimmer een laad- en los instructie gegeven de vrachtauto stond tijdens het beladen scheef
- er is nimmer een risico inventarisatie en evaluatie (RI&E) in het kader van de Arbeidsomstandighedenwet opgemaakt
- de vrachtauto stond tijdens het beladen scheef

4.8.
Ad a.

Vegro betwist nadrukkelijk dat er nimmer instructies zijn gegeven. Bij conclusie van antwoord wijst zij er op dat nieuwe medewerkers (waaronder ook [eiser]) een inwerkperiode doormaken (‘training on the job ‘), waarbij zij instructies krijgen over hoe zij hun werkzaamheden dienen te verrichten.

4.9.
Ook wijst Vegro op twee protocollen, die respectievelijk als producties 7 en 8 bij conclusie van antwoord zijn bij gevoegd, te weten het ‘Handboek rijdend personeel ‘ en ‘Veiligheidsbeleid 1 november 2017’.

4.10.
Bij conclusie van repliek volstaat [eiser] slechts met te ontkennen dat hem tijdens de inwerkperiode enige laadinstructie is gegeven. De protocollen die hiervoor zijn genoemd , zeggen naar zijn mening niets over veilig laden en lossen.

4.11.
De kantonrechter is van oordeel dat van [eiser] op dit punt verwacht had mogen warden dat hij diens betwisting nader zou onderbouwen. Dat heeft hij echter niet gedaan.

4.12.
Los daarvan slaagt [eiser] er ook niet in te onderbouwen waarom er ook nog eens een aparte (door hem zelf bedachte) Iaad- en losinstructie zou moeten bestaan met betrekking tot het laden van matrassen. [eiser] verwijst in dat kader verder niet naar een (mogelijk) in de branche gebruikelijk veiligheidsprotocol of iets dergelijks.

4.13.
De kantonrechter is van oordeel dat het laden en lossen van matrassen op zich niet als zo (bijzonder) gevaarzettend moet warden beschouwd, dat Vegro als werkgever had moeten beseffen dat ter zake andere (dan de reeds aanwezige) instructies moesten worden gegeven, dan wel andere maatregelen moesten te worden genomen.

4.14.
Ad b.
[eiser] voert aan dat door Vegro nimmer een RI&E is opgemaakt, waarmee [eiser] lijkt te stellen dat Vegro in strijd heeft gehandeld met de verplichtingen voortvloeiend uit de Arbeidsomstandighedenwet. De kantonrechter vult dan in, dat [eiser] kennelijk van mening is dat Vegro alleen al om die reden aansprakelijk zou moeten zijn voor de schade voortvloeiend uit het aan [eiser] overkomen ongeval. Vegro verweert zich tegen deze stelling door bij conclusie van antwoord verschillende door haar gehanteerde veiligheidsprotocollen en instructies te overleggen.

4.15.
Bij repliek komt [eiser] niet meer terug op deze stelling, tenzij de kantonrechter zou moeten begrijpen dat [eiser] dit inherent doet met de stelling dat de door Vegro bij conclusie overgelegde veiligheidsprotocollen bij [eiser] niet bekend zijn dan wel niet van toepassing zijn.

4.16.
Naar het oordeel van de kantonrechter geldt ook hier dat van [eiser] meer onderbouwing van diens stellingen verwacht mocht worden.

4.17.
Ad c.

De stelling dat de betreffende vrachtauto tijdens het beladen scheef stond wordt evenmin nader onderbouwd door verklaringen of anderszins. [eiser] wijdt hier verder niet over uit, noch geeft hij aan tot welke conclusies dit (betwiste) punt zou moeten Ieiden.

4.18 .
Conclusie

Nu [eiser] niet heeft voldaan aan de op hem rustende stelplicht, komt de kantonrechter niet meer toe aan een bewijsopdracht.

4.19.
Alhoewel is komen vast te staan dat [eiser] op 12 september 2017 is gevallen tijdens diens werkzaamheden, blijft de toedracht onduidelijk. [eiser] is er niet in geslaagd diens stelling te onderbouwen dat diens werkgever ter zake niet heeft voldaan aan de op haar rustende zorgplicht als bedoeld in artikel 7:658 lid 1 BW. Naar het oordeel van de kantonrechter had Vegro dit ongeval ook niet kunnen voorkomen door meer of andere instructies te geven dan zij al heeft gedaan.

4.20.
Daar komt bij dat [eiser] in strijd met het bepaalde in art. 21 van het Wetboek van Burgerlijk Rechtsvordering (Rv) onvolledig is geweest met betrekking tot de door hem verstrekte informatie aangaande het letsel van [eiser]. Vegro wijst er bij dupliek nog expliciet op, doch ook de kantonrechter was op basis van de door [eiser] zelf overgelegde producties al opgevallen dat [eiser] – voorafgaand aan het hier aan de orde zijnde ongeval – al eerder een (verkeers-)ongeval was overkomen, waarbij diezelfde schouder ernstig gekwetst is geraakt met langdurige revalidatie tot gevolg. [eiser] merkt daarover in het geheel niets op, doch zulks is evident wezenlijk teneinde te kunnen beoordelen of en in hoeverre het door [eiser] ervaren letsel verband houdt met het door hem gestelde bedrijfsongeval op 12 september 2019.

4.21.
De vorderingen van [eiser] worden afgewezen en [eiser] zal worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. Deze kosten worden begroot op € 300,00 aan salaris gemachtigde. stichtingpiv.nl