RBROT 020523 wn-er valt bij maaien groenstrook A59 van treeplank; wg-er aansprakelijk, schending zorgplicht, geen bewuste roekeloosheid
- Meer over dit onderwerp:
RBROT 020523 wn-er valt bij maaien groenstrook A59 van treeplank; wg-er aansprakelijk, schending zorgplicht, geen bewuste roekeloosheid
2
De feiten
2.1.
[eiser01] is op 28 juli 2021 op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd in dienst getreden van [VOF01] v.o.f (hierna: [VOF01] ) in de functie van algemeen medewerker. De werkzaamheden van [eiser01] bestonden onder andere uit het maaien van groenstroken.
2.2.
De werkinstructies van [VOF01] luiden, voor zover van belang, als volgt:
“Onze [VOF01] v.o.f. Values:
► Ik ben verantwoordelijk voor mijn eigen veiligheid;
► Ik attendeer anderen op veilig werken;
► Ik neem maatregelen bij onveilige activiteiten. Zo nodig onderbreek ik de werkzaamheden;
► Ik accepteer feedback over mijn veiligheidsgedrag, ongeacht rang en functie;
► Ik meld alle ongevallen, inclusief bijna-ongevallen, om anderen te informeren en hiervan te leren;
Onze [VOF01] v.o.f. Rules:
► Maak een risicoanalyse/ Last Minute Risk Analyse (LMRA) voor alle werklocaties en start werkzaamheden;
► Maak een taakrisicoanalyse (tra) voor gevaarlijke niet-routinematige werkzaamheden;
► Wees op de hoogte van risico's en beheersmaatregelen;
► Zorg dat u fit bent om te werken en draag de vereiste persoonlijke beschermingsmiddelen;”
2.3.
Op 4 september 2021 voerde [eiser01] samen met een collega, de heer [naam01] (hierna: [naam01] ), grasmaaiwerkzaamheden uit langs de A59. [eiser01] is die dag gevallen van een treeplank die was bevestigd aan een bedrijfswagen van [VOF01] . Hij heeft door die val zijn beide enkels gebroken, waarvoor hij een aantal dagen in het ziekenhuis opgenomen is geweest. De Nederlandse Arbeidsinspectie heeft onderzoek gedaan naar het ongeval en een boeterapport opgesteld.
2.4.
Met ingang van 28 juni 2022 is [VOF01] voortgezet door [bedrijf01] B.V. [gedaagde01] c.s. waren de vennoten van de [VOF01] en zijn nu de bestuurders van de [bedrijf01] B.V.
3
Het geschil
3.1.
[eiser01] eist samengevat:
- een verklaring voor recht dat [gedaagde01] c.s. hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door [eiser01] geleden en nog te lijden schade als gevolg van het arbeidsongeval op 4 september 2021;
- [gedaagde01] c.s. hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten;
- het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
[eiser01] baseert zijn eis - kort weergegeven - op het volgende. Op grond van artikel 7:658 BW zijn [gedaagde01] c.s. aansprakelijk voor het letsel dat [eiser01] op 4 september 2021 heeft opgelopen tijdens de uitoefening van zijn werkzaamheden. [gedaagde01] c.s. hebben niet voldaan aan de zorgplicht, omdat niet alle maatregelen zijn getroffen en aanwijzingen zijn verstrekt die redelijkerwijs nodig waren om te voorkomen dat [eiser01] in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade zou lijden.
3.3.
[gedaagde01] c.s. zijn het niet eens met de eis en voeren samengevat het volgende aan. [VOF01] heeft wel aan haar zorgplicht voldaan. Het is daarnaast een feit van algemene bekendheid dat het plaatsnemen op een treeplank van een rijdende auto levensgevaarlijk is. In zulke gevallen heeft de werkgever geen zorgplicht. Bovendien is de schade van [eiser01] het gevolg van bewust roekeloos handelen. [gedaagde01] c.s. zijn dan ook niet aansprakelijk op grond van artikel 7:658 BW.
3.4.
Op de overige stellingen van partijen gaat de kantonrechter hierna in.
4
De beoordeling
4.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of [gedaagde01] c.s. op grond van artikel 7:658 BW aansprakelijk zijn voor de schade van [eiser01] als gevolg van het ongeval op 4 september 2021. De kantonrechter gaat eerst in op wat als onvoldoende gemotiveerd weersproken en in aanvulling op punt 2.3 kan worden vastgesteld over de toedracht van het ongeval. Daarna bespreekt de kantonrechter de aansprakelijkheid van [gedaagde01] c.s.
De toedracht van het ongeval
4.2.
[eiser01] en [naam01] verrichtten op 4 september 2021 in opdracht van [VOF01] grasmaaiwerkzaamheden in de groenstrook langs de A59. Een andere ploeg van [VOF01] verrichte die dag werkzaamheden met een blazer. De graswerkzaamheden bestonden eruit dat [eiser01] het gras rondom de hectometerpalen maaide met een elektrische grasmaaier. Voor de verplaatsing tussen de hectometerpalen maakten [eiser01] en [naam01] gebruik van een bedrijfswagen met laadbak van [VOF01] . Aan die bedrijfswagen was aan de zijkant een treeplank bevestigd. In het rapport dat de Nederlandse Arbeidsinspectie over het ongeval heeft gemaakt, is als voorbeeld van de situatie onderstaande foto opgenomen:
De treeplank (op bovenstaande foto getekend bij nummer 1) is een hulpmiddel dat door [VOF01] is gemaakt en ongeveer een week voor het ongeval ter beschikking is gesteld aan haar werknemers. [eiser01] nam op 4 september 2021 voor het eerst staand, met de grasmaaier, plaats op die treeplank, terwijl [naam01] de bedrijfswagen bestuurde. De grasmaaier van ongeveer 8 kilo was met een band bevestigd om het lichaam van [eiser01] en hij gebruikte één hand om de grasmaaier vast te houden. Zijn andere hand gebruikte [eiser01] om de (langzaam) rijdende bedrijfswagen vast te houden. Op enig moment is [eiser01] van de treeplank gevallen, waarbij hij geen letsel heeft opgelopen. Twee uur later is [eiser01] opnieuw van de treeplank gevallen, omdat hij zijn evenwicht verloor. Bij die val heeft [eiser01] zijn beide enkels gebroken.
Toetsingskader werkgeversaansprakelijkheid op grond van artikel 7:658 BW
4.3.
Artikel 7:658 lid 2 BW bepaalt dat de werkgever ten opzichte van de werknemer aansprakelijk is voor de schade die deze in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt, tenzij de werkgever aantoont dat hij aan de in artikel 7:658 lid 1 BW genoemde zorgplicht heeft voldaan of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer. Artikel 7:658 lid 1 BW bevat de zorgplicht van de werkgever voor de veiligheid van de werkomgeving van de werknemer. De werkgever moet die maatregelen nemen die redelijkerwijs nodig zijn om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt. Zo dient de werkgever aanwijzingen te verstrekken om zoveel mogelijk te voorkomen dat de werknemer schade lijdt, en dient hij tevens de daartoe geëigende veiligheidsmaatregelen te treffen. Daarnaast dient een werkgever ervoor te zorgen dat voldoende veiligheidsmateriaal op de werkplek beschikbaar is, en dient hij erop toe te zien dat zijn werknemers dat materiaal op de juiste wijze gebruiken als de omstandigheden waaronder moet worden gewerkt daarom vragen. Gelet op de ruime strekking van de zorgplicht mag niet snel worden aangenomen dat de werkgever daaraan heeft voldaan. Welke veiligheidsmaatregelen van de werkgever mogen worden verlangd en op welke wijze hij de werknemer moet instrueren, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de werkzaamheden, de kenbaarheid van het gevaar, de te verwachten oplettendheid van de werknemer en de bezwaarlijkheid van het nemen van maatregelen.
[eiser01] heeft schade geleden tijdens de uitoefening van zijn werkzaamheden
4.4.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben [gedaagde01] c.s. twijfels geuit over de vraag of [eiser01] schade heeft geleden, omdat de schade niet concreet is onderbouwd en de ziektekostenverzekeraar de ziektekosten van [eiser01] zou hebben vergoed. Indien en voor zover [gedaagde01] c.s. daarmee betwisten dat [eiser01] schade heeft geleden, gaat de kantonrechter daaraan voorbij. Voor toewijzing van een verklaring voor recht dat aansprakelijkheid bestaat is voldoende dat de mogelijkheid van schade aannemelijk is (zie Hoge Raad 27 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:760). Dit geldt ook als niet een schadebedrag wordt gevorderd of een verwijzing naar de schadestaatprocedure, zoals in deze procedure. De kantonrechter acht het aannemelijk dat [eiser01] schade heeft geleden. Immers, in elk geval staat vast dat [eiser01] beide enkels heeft gebroken waardoor hij vervolgens niet heeft kunnen werken en, blijkens de overgelegde loonstrook, tijdens zijn arbeidsongeschiktheid slechts 70% van zijn loon heeft ontvangen.
4.5.
Verder staat vast dat [eiser01] schade heeft geleden tijdens de uitoefening van zijn werkzaamheden, namelijk toen hij grasmaaiwerkzaamheden uitoefende.
[gedaagde01] c.s. hebben niet aan hun zorgplicht voldaan
4.6.
Volgens [gedaagde01] c.s. hebben zij voldaan aan hun zorgplicht, waardoor zij niet aansprakelijk zijn. De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde01] c.s., althans [VOF01] , niet aan hun zorgplicht hebben voldaan. Dat licht zij als volgt toe.
4.7.
[gedaagde01] c.s. stellen weliswaar dat [eiser01] bekend was met de werkinstructies (zie hiervoor geciteerd onder 2.2), maar [eiser01] betwist dat en nergens is uit gebleken dat [eiser01] kennis heeft genomen van de werkinstructies. Bovendien zijn de werkinstructies van een dusdanig algemene aard - zij gaan voornamelijk uit van de eigen verantwoordelijkheid van de werknemer - dat [gedaagde01] c.s. zich niet met succes op dat document kunnen beroepen in het kader van de zorgplicht. Het had bijvoorbeeld op de weg gelegen van [gedaagde01] c.s. om concreet in die werkinstructies op te nemen dat alleen op de passagiersstoel mag worden meegereden (vgl. artikel 7.17c lid 2 van het Arbeidsomstandighedenbesluit). Daarnaast zijn de werkinstructies in het Nederlands opgesteld en is [eiser01] alleen de Poolse taal machtig. Als [eiser01] dus al wist van het bestaan van de werkinstructies, heeft hij de algemene inhoud daarvan niet kunnen begrijpen.
4.8.
[gedaagde01] c.s. erkennen dat zij haar werknemers niet expliciet erop hebben gewezen dat zij niet op de treeplank mochten staan. Vaststaat ook dat [VOF01] niet beschikte over een schriftelijke risico-inventarisatie en -evaluatie. Desgevraagd hebben [gedaagde01] c.s. tijdens de mondelinge behandeling echter wel verklaard dat zij aan [eiser01] uitleg hebben gegeven over het gebruik van de treeplank, inhoudende dat die treeplank uitsluitend was bedoeld voor het ophangen van de blazer. [eiser01] betwist dat. Uitgaande van de stelling dat de treeplank uitsluitend was bedoeld voor het ophangen van de blazer (dat betwist [eiser01] ook), blijkt nergens uit dat [gedaagde01] c.s. [eiser01] daadwerkelijk hebben geïnformeerd over die bedoeling. In ieder geval staat vast dat die informatie niet schriftelijk aan [eiser01] is gegeven, laat staan in het Pools. Desgevraagd konden [gedaagde01] c.s. tijdens de mondelinge behandeling ook niet concreet verklaren wanneer en hoe dit aan [eiser01] zou zijn medegedeeld. Aan bewijslevering op dit punt wordt dan ook niet toegekomen.
4.9.
Anders dan [gedaagde01] c.s. betogen, blijkt uit een door [eiser01] ondertekende verklaring niet dat hij wist dat dat de treeplank uitsluitend was bedoeld voor het ophangen van de blazer. In die verklaring over het ongeval staat weliswaar dat [eiser01] “ stond op een steun die was ontworpen om de blower op te hangen ”, maar [gedaagde01] c.s. hebben niet weersproken dat zij die verklaring hebben opgesteld en dat [eiser01] de verklaring vlak na het ongeval heeft ondertekend toen hij in het ziekenhuis was opgenomen. Tegen die achtergrond acht de kantonrechter de verklaring onvoldoende onderbouwing voor de stelling dat [eiser01] wist dat de treeplank uitsluitend was bedoeld voor het ophangen van de blazer. Bovendien acht de kantonrechter het niet begrijpelijk [eiser01] en [naam01] - als onderdeel van de maaiploeg - op 4 september 2021 gebruik hebben gemaakt van een door [VOF01] ter beschikking gestelde bedrijfswagen met een treeplank, die dus volgens [gedaagde01] c.s. slechts was bedoeld voor het ophangen van de blazer, terwijl een andere ploeg de werkzaamheden met de blazer uitvoerden. [gedaagde01] c.s. hebben niet weersproken dat [eiser01] en [naam01] die dag geen blazer bij zich hadden, maar alleen een grasmaaier. En ook al zouden [gedaagde01] c.s. duidelijke instructies hebben gegeven aan [eiser01] over de bedoeling van de treeplank, dan nog geldt dat een werkgever erop moet toezien dat die instructies worden nageleefd. Nergens is uit gebleken dat [gedaagde01] c.s. dat hebben gedaan.
4.10.
Het gevaar van het plaatsnemen op een treeplank van een langzaam rijdende auto acht de kantonrechter ook niet zodanig evident dat [eiser01] zich van dat gevaar hoe dan ook bewust moet zijn geweest en voor [gedaagde01] c.s. daarom geen zorgplicht gold ten aanzien van het gebruik van de treeplank. De situatie van een vuilnisman die staat op een treeplank aan de achterkant van een rijdende vuilniswagen is naar het oordeel vergelijkbaar en wordt in de maatschappij ook niet als “levensgevaarlijk” gezien. Ook in die situatie heeft de werkgever een zorgplicht (vgl. Rb. Midden-Nederland 7 maart 2018, ECLI:NL:RBMNE:2018:1008).
[eiser01] heeft niet bewust roekeloos gehandeld
4.11.
Vooropgesteld wordt dat tijdens de mondelinge behandeling [gedaagde01] c.s. hun stelling dat sprake was van opzet bij [eiser01] hebben ingetrokken. [gedaagde01] c.s. stellen zich wel op het standpunt dat [eiser01] bewust roekeloos heeft gehandeld, waardoor zij niet aansprakelijk gehouden kunnen worden. [gedaagde01] c.s. stellen daartoe - kort gezegd - dat (1) [eiser01] wist dat de treeplank was bedoeld om de blazer op te hangen en niet om op te staan, (2) [eiser01] op de treeplank is gaan staan om tijd te winnen en (3) [eiser01] moet hebben geweten dat het meeliften op een rijdende auto, met een zware draaiende grasmaaier in de hand, levensgevaarlijk is, te meer omdat [eiser01] al eerder die dag van de treeplank was gevallen.
4.12.
De kantonrechter is van oordeel dat er niet van uitgegaan kan worden dat [eiser01] bewust roekeloos heeft gehandeld. Dat licht zij hierna toe.
4.13.
Van bewust roekeloos handelen is pas sprake als de werknemer zich direct voorafgaand aan het ongeval daadwerkelijk bewust is geweest van het roekeloze karakter van zijn gedraging (Hoge Raad 20 september 1996, NJ 1997, 198). Voor een bewust roekeloze actie is dus vereist dat [eiser01] daadwerkelijk besefte dat hij, gelet op de aanmerkelijke kans op het oplopen van zwaar letsel zoals gebroken enkels, niet op de treeplank moest gaan staan met een grasmaaier terwijl de bedrijfswagen langzaam reed. Daarbij merkt de kantonrechter op dat [gedaagde01] c.s. weliswaar hebben gesteld dat [eiser01] met een draaiende grasmaaier op de treeplank is gaan staan, maar [eiser01] heeft dit gemotiveerd weersproken en deze gestelde gang van zaken is door [gedaagde01] c.s. verder niet onderbouwd en ook overigens niet gebleken.
4.14.
De stelling van [gedaagde01] c.s. dat [eiser01] wist dat de treeplank was bedoeld om de blazer op te hangen en niet om op te staan, is hiervoor al verworpen. Dat [eiser01] op de treeplank is gaan staan om sneller zijn werkzaamheden te kunnen afronden, is - wat daar ook van zij - evenmin voldoende om aan te nemen dat sprake is van bewust roekeloos handelen. Weliswaar is [eiser01] al eerder op de dag van het ongeval van de treeplank gevallen, maar bij die val heeft hij geen letsel opgelopen. De kantonrechter acht het daarom begrijpelijk dat bij [eiser01] daarmee niet het besef is gerezen dat deze handelwijze gevaarlijk was. Bovendien ligt het op primair op de weg van een werkgever om aan haar eigen zorgplicht te voldoen, maar dat hebben [gedaagde01] c.s. niet gedaan. [gedaagde01] c.s. hebben verder geen feiten of omstandigheden aangevoerd die, indien bewezen, tot het oordeel kunnen leiden dat [eiser01] wel bewust roekeloos heeft gehandeld.
Conclusie
4.15.
Uit het voorgaande volgt dat de aansprakelijkheid van [gedaagde01] c.s. is komen vast te staan. Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde01] c.s. als oud-vennoten van [VOF01] hoofdelijk aansprakelijk zijn (artikel 18 Wetboek van Koophandel). De verklaring voor recht wordt dan ook toegewezen. ECLI:NL:RBROT:2023:3231