Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof Den Haag, 190107 chauffeur handelt gevaarzettend en onzorgvuldig

Hof Den Haag, 19-01-07 dissel vrachtwagen slaat los; chauffeur handelt gevaarzettend en onzorgvuldig jegens expeditiemedewerker; WAM
In de zaak tegen de materiële werkgever
.

2.1  [expeditiemedewerker A] (hierna: [expeditiemedewerker A]) was op 30 oktober 2001 in dienst bij Lo-ve Controle en Expeditie B.V. te Rotterdam (hierna: Lo-ve) en als expeditiemedewerker uitgeleend aan Kloosterboer. [expeditiemedewerker A] heeft verklaard dat zijn werkzaamheden het volgende inhielden. Hij assisteerde op het bedrijfsterrein van Kloosterboer de keurmeester. Zijn werkzaamheden bestonden in het verwijderen van de verzegeling van de containers, het openen van de deuren van de containers, het brengen van de producten naar de keurmeester en andere werkzaamheden ter voorbereiding en afwerking van de keuring. [chauffeur B], chauffeur van een vrachtwagencombinatie en in dienst bij [X] c.s., bevond zich op het bedrijfsterrein van Kloosterboer om de door hem vervoerde lading te laten keuren. De vrachtwagencombinatie behoorde in eigendom toe aan [X] c.s. en was krachtens de WAM verzekerd bij TVM. [chauffeur B] deed verwoede pogingen om zijn aanhangwagen los te koppelen van de vrachtwagen. [expeditiemedewerker A] hielp hem daarbij. Ook gezamenlijk lukte het hun niet met de hand de dissel van de aanhangwagen los te krijgen. Daarop zei [chauffeur B] dat hij in de cabine van de vrachtwagen zou plaatsnemen en steeds een stukje voor- en achteruit zou rijden, daarbij iets draaiend aan het stuur, om de spanning van de dissel te krijgen. [expeditiemedewerker A] zou ondertussen proberen de pen uit het oog van de dissel te trekken en de borgring vrij te houden. [chauffeur B] ging in de vrachtwagen zitten en reed stukjes voor- en achteruit. [expeditiemedewerker A] bleef bij het ontkoppelings-mechanisme staan met zijn handen over de dissel heen. Op een gegeven moment lukte het [expeditiemedewerker A] de pen uit de dissel te trekken. Toen het oog van de dissel uit de vangmuil (trekhaak) van de vrachtwagen loskwam, sloeg de dissel hard naar boven. De rechteronderarm van [expeditiemedewerker A] werd geraakt en brak. Ten gevolge daarvan heeft [expeditiemedewerker A] blijvend letsel opgelopen. (...)

4.2  Het hof stelt vast dat niet is gegriefd tegen het oordeel van de rechtbank dat het ongeval “heeft plaatsgevonden ten gevolge van het heen en weer rijden van de vrachtwagen door de vrachtwagenchauffeur [chauffeur B]”. Mitsdien staat tussen partijen vast dat de oorzaak van de letselschade van [expeditiemedewerker A] het heen en weer rijden met de vrachtwagen door bestuurder [chauffeur B] is.

4.3  Het handelen van [chauffeur B] is door de rechtbank terecht aangemerkt als “onzorgvuldig gedrag”. Toen het ontkoppelen handmatig niet lukte heeft [chauffeur B] blijkens zijn verklaring (rechtsoverweging 2.2) zelf voorgesteld met de vrachtwagencombinatie heen en weer te gaan rijden om de spanning van de dissel te krijgen. In de conclusie van dupliek onder 3.6 stellen TVM en [X] c.s. dat [expeditiemedewerker A] zich kennelijk niet heeft gerealiseerd “dat de luchtdruk in de luchtbalg onder de dissel van de aanhangwagen er voor zorgt dat de dissel omhoog komt als de dissel daadwerkelijk uit de vangmuil wordt gereden”. Als vrachtwagenchauffeur wist [chauffeur B] dat de dissel omhoog zou (kunnen) komen, althans behoorde hij dit te weten. In aanmerking genomen het gevaar van het onder druk omhoog komen van de dissel had [chauffeur B] [expeditiemedewerker A] daarvoor moeten waarschuwen, althans had [chauffeur B] zich ervan dienen te overtuigen dat [expeditiemedewerker A] het gevaar onderkende. Niet is echter gesteld of gebleken dat [chauffeur B] bij [expeditiemedewerker A] navraag heeft gedaan over welke kennis laatstgenoemde beschikte. Het feit dat [expeditiemedewerker A] [chauffeur B] aanbood hem te helpen, noch het feit dat er dagelijks bij Kloosterboer voertuigen worden aan- en losgekoppeld, brengt mee dat [chauffeur B] daartoe niet gehouden was. Voor zover [expeditiemedewerker A] wist hoe de aanhangwagen losgekoppeld moest worden - alleen [chauffeur B] verklaart daarover tegenover de Arbeidsinspectie - impliceert die eventuele wetenschap niet dat [expeditiemedewerker A] wist dat de dissel omhoog zou (kunnen) komen op het moment dat deze uit de vangmuil los kwam. Desondanks is [chauffeur B] met de vrachtwagen-combinatie heen en weer gaan rijden terwijl hij wist dat [expeditiemedewerker A] zich bij het ontkoppelingsmechanisme bevond. Aldus heeft [chauffeur B] een gevaarlijke situatie in het leven geroepen voor [expeditiemedewerker A] en onzorgvuldig jegens hem gehandeld.

4.4  De rechtbank heeft impliciet geoordeeld dat artikel 185 WVW in het onderhavige geval van toepassing is, waar de rechtbank overweegt: “de vrachtwagen reed en (…) bevond (zich) op een in principe algemeen toegankelijk terrein.”
Het rapport van de Arbeidsinspectie vermeldt dat het bedrijfsterrein van Kloosterboer, waar het ongeval heeft plaatsgevonden, een parkeerterrein was dat door hekwerk was omheind en dat er vrachtwagens stonden opgesteld. Niet is gesteld of gebleken dat het terrein feitelijk was afgesloten of dat er bij de ingang een meldplicht was omdat Kloosterboer wilde weten wie toegang wenste te verkrijgen. Hieruit volgt dat het bedrijfsterrein van Kloosterboer feitelijk voor het openbaar rij- of ander verkeer openstond (in ieder geval gedurende de openings-tijden van het bedrijf) en dat het derhalve een weg was in de zin van artikel 1 lid 1 onder b WVW. Het verweer van TVM en [X] c.s. dat het bedrijfsterrein geen weg is, wordt dan ook verworpen.
Ook faalt het betoog van TVM en [X] c.s. dat sprake is geweest van loskoppelen van een aanhanger en niet van verkeersdeelname. Inderdaad heeft het ongeval tijdens het loskoppelen plaatsgevonden. De door [chauffeur B] gekozen methode van loskoppelen bestond echter uit het voor- en achteruitrijden met de vrachtwagencombinatie, hetgeen deelneming aan het verkeer is
(vgl. HR 12 november 1971, VR 1971/35).
[X] c.s. hebben zich terecht niet beroepen op overmacht van [chauffeur B]. [X] c.s. zijn aansprakelijk voor de aan [expeditiemedewerker A] toegebrachte schade op grond van de artikelen 185 WVW en 6:170 BW.

4.5  Voor zover TVM en [X] c.s. hebben bedoeld aan te voeren dat [expeditiemedewerker A] zelf schuld heeft aan het ongeval, geldt het volgende. Naar het hof begrijpt wensen TVM en [X] c.s. zich daarmee op het standpunt te stellen dat hun schadevergoedingsplicht vanwege eigen schuld van [expeditiemedewerker A] vermindert (artikel 6:101 BW). Het hof kan TVM en [X] c.s. daarin niet volgen. In de onderhavige zaak is [expeditiemedewerker A] geen partij, zodat een verdeling van de schade over [expeditiemedewerker A], TVM en [X] c.s. in dit geding niet aan de orde is.

4.6  TVM en [X] c.s. hebben zich beroepen op eigen schuld van Kloosterboer. Zij hebben aangevoerd dat uit de verklaring van [expeditiemedewerker A] zelf volgt dat het loskoppelen van aanhangers, gezien de algemene taak-omschrijving, wèl een onderdeel was van zijn werkzaamheden. Kloosterboer is als materiële werkgever van [expeditiemedewerker A] tekortgeschoten in de nakoming van haar zorgplicht voor de veiligheid van haar werkomgeving: zij heeft geen instructies aan [expeditiemedewerker A] gegeven met betrekking tot het loskoppelen van aanhangers en heeft onvoldoende toezicht gehouden op deze werkzaamheden. Voorts heeft zij [expeditiemedewerker A] geen opdracht gegeven zich daarvan te onthouden. Kloosterboer is dan ook aansprakelijk voor de schade van [expeditiemedewerker A] op grond van artikel 7:658 lid 4 BW, aldus TVM en [X] c.s.

4.7  Kloosterboer meent dat haar ter zake van het ongeval niets valt te verwijten. [expeditiemedewerker A] had tot taak de keurmeester te assisteren. Tot zijn takenpakket behoorde uitdrukkelijk niet het assisteren van vrachtwagen-chauffeurs bij het loskoppelen van hun aanhangers. Ter onderbouwing van deze stelling heeft Kloosterboer de betreffende taakomschrijving overgelegd, alsmede verklaringen van medewerkers van Kloosterboer. Kloosterboer wijst erop dat ook de Arbeidsinspectie bij het onderzoek naar het ongeval geen oorzakelijke overtreding van de Arbeidsomstandighedenwetgeving heeft kunnen vaststellen.

4.8  Zoals het hof onder 4.2 heeft overwogen, staat tussen partijen vast dat de oorzaak van de letselschade van [expeditiemedewerker A] het heen en weer rijden met de vrachtwagen door bestuurder [chauffeur B] is. De werkzaamheden en arbeidsomstandig-heden bij Kloosterboer waren derhalve niet de oorzaak van het ongeval. De Arbeidsinspectie heeft evenmin een oorzakelijke overtreding van de Arbeids-omstandig--hedenwetgeving kunnen vaststellen.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de causale bijdrage aan het ongeval doordat Kloosterboer als materiële werkgever van [expeditiemedewerker A] (beweerdelijk) is tekortgeschoten in haar verplichtingen ex artikel 7:658 BW in het niet valt bij die van [chauffeur B], zoals hiervoor in rechtsoverweging 4.3 behandeld. Ook de mate van verwijtbaarheid aan de zijde van Kloosterboer zinkt in het niet tegenover het verwijt dat [chauffeur B] is te maken, zodat de vergoedingsplicht van laatstgenoemde en van [X] c.s. geheel in stand dient te blijven. Nu [chauffeur B] en [X] c.s. voor de volle 100% aansprakelijk worden geacht voor de schade die [expeditiemedewerker A] heeft geleden ten gevolge van het ongeval, is er geen aanleiding om de al dan niet toepasselijkheid van de 50%-regel nader te onderzoeken.

4.9  Gelet op het voorgaande falen de grieven I en II in het principaal appel.

4.10  Met de derde grief in het principaal appel richten TVM en [X] c.s. zich tegen het oordeel van de rechtbank dat de aansprakelijkheid van [X] c.s. valt onder de aansprakelijkheid waarop de WAM ziet. De vraag is of de aan [expeditiemedewerker A] toegebrachte schade in de zin van de WAM is veroorzaakt door een motorrijtuig in het verkeer.
Ingevolge de artikelen 1 en 2 WAM is sprake van deelneming aan het verkeer ingeval met een motorrijtuig wordt gereden op een terrein dat toegankelijk is voor het publiek of voor een zeker aantal personen die het recht hebben daar te komen. Het bedrijfsterrein van Kloosterboer is feitelijk toegankelijk voor het openbaar rij- of ander verkeer en derhalve een terrein waarop de WAM betrekking heeft.
In artikel 1 WAM is bepaald dat als deel van een motorrijtuig wordt aangemerkt al hetgeen aan het motorrijtuig is gekoppeld of na koppeling daarvan is losgemaakt of losgeraakt, zolang het nog niet buiten het verkeer tot stilstand is gekomen. Het rijden met een vrachtwagencombinatie op een terrein in de zin van artikel 1 WAM - ook al is in het onderhavige geval maar over afstanden van enige decimeters gereden - moet worden aangemerkt als verkeersdeelneming in de zin van de WAM.
De slotsom is dat de aan [expeditiemedewerker A] toegebrachte schade in de zin van de WAM is veroorzaakt door een motorrijtuig in het verkeer. Ook grief III in het principaal appel faalt.
LJN AZ8864

Hof Den Haag 19-01-2007 dissel vrachtwagen slaat los; chauffeur handelt gevaarzettend en onzorgvuldig jegens expeditiemedewerker; WAM In de zaak tegen de formele werkgever. LJNAZ8870