Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof 's-Hertogenbosch 220714 ongeval taxichauffeuse; ongevallenverzekeringen die alleen uitkeren igv blijvende invaliditeit of overlijden, zijn geen behoorlijke verzekering

Hof 's-Hertogenbosch 220714 ongeval taxichauffeuse; ongevallenverzekeringen die alleen uitkeren igv blijvende invaliditeit of overlijden, zijn geen behoorlijke verzekering

vervolg op: hof-s-hertogenbosch-110613-ongeval-taxichauffeuse-woon-werkverkeer-tussen-werk-en-feitelijke-woonplaats-wat-is-behoorlijke-verzekering

7 De verdere beoordeling
7.1.
Bij genoemd tussenarrest is [appellante] niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep tegen de vonnissen van 13 oktober 2010, 9 maart 2011 en 5 april 2011.
Het hof heeft AVL in de gelegenheid gesteld duidelijkheid te verschaffen over de vraag of in 2008 een verzekering was afgesloten waaronder [appellante] was verzekerd en zo ja, waarom [appellante] geen uitkering op grond van die verzekering heeft ontvangen, en verder of die verzekering alsnog dekking zal verlenen op grond van het tussenarrest. AVL is verzocht daartoe in ieder geval de polis(sen) over te leggen en (een) schriftelijke verklaring(en) van de verzekeraar(s) waaruit een en ander kan blijken.

7.2.
AVL heeft bij nadere memorie aangegeven dat zij een tweetal verzekeringen had gesloten op grond waarvan [appellante] ten tijde van het ongeval verzekerd was, te weten:
1. een motorrijtuigverzekering (dekking tegen aansprakelijkheid tot € 2.500.000) en ongevallen-/inzittendenverzekering (€ 20.000 bij overlijden en € 40.000 bij blijvende invaliditeit per zitplaats inclusief de bestuurder) voor de Volkswagen Transporter, kenteken [kenteken], waarin [appellante] op 21 oktober 2008 reed ten tijde van het ongeval (verzekeraar [verzekeraar 1]);
2. een collectieve ongevallenverzekering voor medewerkers in loondienst van AVL (uitkering bij overlijden 1x jaarloon met een maximum van € 225.000 en bij blijvende invaliditeit 2x jaarloon met een maximum van € 450.000) (verzekeraar [verzekeraar 2]).
De door AVL bij [verzekeraar 2] afgesloten AVB-verzekering biedt volgens haar geen dekking voor schade veroorzaakt met een motorvoertuig.

7.3.
Ad 1. [verzekeraar 1] heeft aan AVL bij e-mailbericht van 27 november 2013 het volgende laten weten. Er is gelet op het tussenarrest geen belemmering om een beroep te doen op de polis. Het betreft een sommenverzekering. Er bestaat dekking, maar dit levert alleen een uitkering op wanneer sprake is van blijvende invaliditeit. In dat geval zal een percentage, gelijk aan het percentage blijvende invaliditeit, uitgekeerd worden.
AVL heeft gesteld dat de medisch adviseur van [verzekeraar 1] op 16 januari 2014 aan de hand van de medische informatie heeft geoordeeld dat er geen aanleiding is om een uitkering wegens blijvende invaliditeit aan [appellante] toe te kennen. [appellante] is door [verzekeraar 1] in de gelegenheid gesteld om aanvullende medische informatie over te leggen die tot een herbeoordeling zou kunnen leiden. Er is volgens AVL (nog) niet op dit verzoek om aanvullende medische informatie gereageerd.
Ad 2. [verzekeraar 2] heeft bij brief van 30 november 2011 aan de toenmalige advocaat van [appellante] laten weten dat er op basis van de medische informatie geen blijvende invaliditeit resteert als zuiver en uitsluitend gevolg van het ongeval. Gezien de resterende klachten is [verzekeraar 2] bereid een onverplichte uitkering te doen van 5% van tweemaal het jaarloon van [appellante], is € 581,40, te vermeerderen met een rentevergoeding van € 73,61. Feitelijke uitkering is afhankelijk gesteld van ondertekening van een uitkeringskwitantie door AVL, waarmee AVL als verzekeringnemer verklaart dat [verzekeraar 2] met die betaling heeft voldaan aan alle aanspraken die AVL tegenover [verzekeraar 2] heeft of zal krijgen en waarmee AVL verklaart dat zij niets meer vordert op grond van de polis als gevolg van het ongeval. AVL heeft geweigerd deze kwitantie te ondertekenen omdat [appellante] niet bereid was haar verdere claims in te trekken.
AVL heeft gesteld dat indien en zodra een uitkering aan [appellante] is gedaan op basis van polis 1 bij [verzekeraar 1] en [appellante] de onderhavige procedure beëindigt, AVL de uitkeringskwitantie van [verzekeraar 2] zal tekenen, waarna [appellante] de hiervoor bedoelde uitkering van [verzekeraar 2] zal ontvangen.

7.4.
AVL meent dat zij niet tekort is geschoten in haar verplichting om zorg te dragen voor een behoorlijke verzekering, omdat zij de twee bovengenoemde ongevallenverzekeringen had afgesloten. In de op grond van de arbeidsovereenkomst van toepassing zijnde en overigens algemeen verbindend verklaarde CAO Taxivervoer is in artikel 8.5.1. bepaald dat de werkgever (uitsluitend) verplicht is voor zijn werknemers een collectieve ongevallenverzekering af te sluiten.

7.5.
[appellante] heeft gesteld dat op grond van de beide door AVL gesloten ongevallenverzekeringen de schade van [appellante] (met uitzondering van een bedrag van € 581,40) niet wordt vergoed. Deze ongevallenverzekeringen (sommenverzekeringen) keren alleen uit bij overlijden of blijvende invaliditeit. AVL had tegen een redelijke premie een schadeverzekering kunnen afsluiten. AVL heeft zich slechts beperkt verzekerd en daarmee heeft zij niet voldaan aan haar zorgplicht als werkgever om zich voor de volledige schade die [appellante] als werknemer kan lijden, te verzekeren.

7.6.
Het hof oordeelt als volgt.
Het hof verwijst naar hetgeen is overwogen in r.o. 4.6. van het tussenarrest, met name de eerste twee alinea’s.
De omvang van de verplichting van de werkgever om te zorgen voor een behoorlijke verzekering van werknemers, wier werkzaamheden ertoe kunnen leiden dat zij als bestuurder van een motorvoertuig betrokken raken bij een verkeersongeval, zal vastgesteld moeten worden met inachtneming van alle omstandigheden, waarbij in het bijzonder betekenis toekomt aan de in de betrokken tijd bestaande verzekeringsmogelijkheden - waarbij mede van belang is of de verzekering kan worden verkregen tegen een premie waarvan betaling in redelijkheid van de werkgever kan worden gevergd - en de heersende maatschappelijke opvattingen omtrent de vraag voor welke schade (zowel naar aard als naar omvang) een behoorlijke verzekering dekking dient te verlenen (HR 1 februari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB6175).
Indien AVL heeft nagelaten om voor een behoorlijke verzekering te zorgen, is zij voor de daardoor veroorzaakte schade - het missen van de uitkering die [appellante] op grond van een behoorlijke verzekering zou zijn toegekomen - jegens [appellante] aansprakelijk (HR 11 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR5215).

7.7.
Niet duidelijk is geworden of door [verzekeraar 1] een herbeoordeling heeft plaatsgevonden als bedoeld in r.o. 7.3. ad 1. en zo ja, of deze tot een uitkering heeft geleid of zal leiden. Het hof gaat er in het navolgende vanuit dat het laatste niet het geval is.
De situatie is dan deze dat AVL twee ongevallenverzekeringen had afgesloten op basis waarvan [appellante] maximaal een uitkering van € 581,40 tegemoet kan zien. Gesteld en niet betwist is, dat met die uitkering bij lange na niet de schade is gedekt die door [appellante] is geleden en/of die zij zal lijden. Vraag is of AVL met het afsluiten van die verzekeringen heeft voldaan aan haar verplichting als werkgever om voor een behoorlijke verzekering voor [appellante] zorg te dragen (vgl. HR 19 december 2008, ECLI: NL:HR:2008:BD7480).
In navolging van Hof ’s-Hertogenbosch 28 september 2010, ECLI:GHSHE:2010:BN9585 neemt het hof aan dat met betrekking tot de in de onderhavige zaak in het geding zijn letselschade (waaronder begrepen gevolgschade) en overige materiële en immateriële schade van [appellante] ten gevolge van het verkeersongeval d.d. 21 oktober 2008, van de Schade Verzekering Inzittenden (SVI) met de nodige zekerheid is te zeggen dat een dergelijke verzekering de genoemde schadesoorten zou hebben vergoed. [appellante] heeft reeds in eerste aanleg gesteld (inl dgv punt 19) dat een dergelijke verzekering in 2008 tegen een redelijke premie kon worden afgesloten en dat dat toen gebruikelijk was. Dit is door AVL niet bestreden. Evenmin heeft AVL betwist hetgeen ter gelegenheid van het pleidooi door [appellante] nader is uiteengezet over de verzekeringsmogelijkheden die AVL onbenut heeft gelaten en die een veel ruimere dekking bieden/ hadden geboden dan de verzekeringen die AVL wel heeft afgesloten.
Het feit dat in de CAO Taxivervoer is bepaald dat de werkgever verplicht is om een collectieve ongevallenverzekering ten behoeve van de werknemer af te sluiten, brengt naar het oordeel van het hof geenszins mee dat de zorgplicht van de werkgever, AVL, daartoe dan ook beperkt is.
Het hof is dan ook van oordeel dat AVL niet heeft voldaan aan haar verplichting als werkgever om voor een behoorlijke verzekering voor [appellante] zorg te dragen. De twee afgesloten ongevallenverzekeringen, die alleen uitkeren in geval van blijvende invaliditeit of overlijden, acht het hof te beperkt. Gelet op de jurisprudentie over dit onderwerp, waarvan een deel is genoemd in het tussenarrest en in dit arrest, mag aangenomen worden dat de - ook in 2008 - heersende maatschappelijke opvatting is dat door AVL voor [appellante] als taxichauffeur een verzekering afgesloten had behoren te worden die de door haar ten gevolge van het ongeval geleden schade dekt.

7.8.
De schade
[appellante] heeft in hoger beroep veroordeling van AVL gevorderd tot betaling aan [appellante] van de door haar als gevolg van het haar overkomen ongeval op 21 oktober 2008 geleden materiële en immateriële schade, op te maken bij staat. Verder heeft [appellante] een voorschot op de schadevergoeding van € 32.895,75, vermeerderd met de wettelijke rente gevorderd. (Daarmee is zij teruggekeerd naar haar oorspronkelijke vordering, nadat zij haar eis in eerste aanleg had vermeerderd tot een bedrag van € 39.950,12, zie het tussenarrest van 5 november 2013, r.o. 2.)
7.8.1.
Gelet op het vorenoverwogene is de veroordeling tot betaling van de schade, nader op te maken bij staat, toewijsbaar met dien verstande dat het gaat om de schade, veroorzaakt door het nalaten van AVL om voor een behoorlijke verzekering te zorgen, derhalve om het missen van de uitkering die [appellante] op grond van een behoorlijke verzekering zou zijn toegekomen.
7.8.2.
[appellante] heeft het gevorderde voorschot als volgt onderbouwd in de akte van 28 april 2011 in eerste aanleg:
- Verlies arbeidsvermogen:
[appellante] berekent haar verlies arbeidsvermogen op basis van 40 uur per week voor de periode vanaf het ongeval tot en met 31 mei 2011 op € 17.223,29.
- Huishoudelijke hulp door ouders:
12 weken volgens de Richtlijn Huishoudelijke Hulp van de Letselschaderaad à € 118,-- per week is € 1.416,--.
118 weken t/m 31 mei 2011, ca. 10 uur per week à € 8,50 per uur is € 10.030,--.
- Verlies zelfwerkzaamheid:
Ingevolge de Richtlijn Verlies Zelfwerkzaamheid van de Letselschaderaad: € 227,50 per jaar, is € 530,83.
- Immateriële schade: € 10.000,--.
- Reiskosten:
Naar Laurentiusziekenhuis [vestigingsplaats], Academisch Ziekenhuis [vestigingsplaats] en GGZ: € 500,--.
- Ziekenhuisdaggeldvergoeding:
10 dagen ziekenhuisopname ingevolge de Richtlijn Ziekenhuisdaggeldvergoeding: € 250,--.
7.8.3.
AVL heeft de onderbouwing als volgt betwist (bij conclusie van antwoord; op de akte van 28 april 2011 heeft zij niet gereageerd):
- Verlies arbeidsvermogen:
AVL bestrijdt dat van 40 uur per week moet worden uitgegaan. [appellante] zat voorafgaand aan de arbeidsovereenkomst met AVL (zie r.o. 4.1. tussenarrest) in de bijstand. Bij Taxi [taxi] had [appellante] een oproepcontract.
- Huishoudelijke hulp door ouders:
Onduidelijk is waarom [appellante] afhankelijk is van haar ouders. Onduidelijk is ook waarom dit 10 uur per week zou moeten zijn. De psychische klachten zijn het gevolg van een moeilijke jeugd.
- Reiskosten:
Het bedrag is willekeurig gekozen en veel te hoog.
Verder heeft AVL de hoogte van het smartengeld en de overige posten in het algemeen bestreden.
7.8.4.
Het hof oordeelt als volgt.
Met betrekking tot het onderdeel het verlies arbeidsvermogen acht het hof de situatie vooralsnog onduidelijk, mede gelet op het verweer van AVL. Mede gezien het door [appellante] in de periode van 16 september 2008 tot de datum van het ongeval door [appellante] gewerkte aantal uren van 83, het feit dat niet duidelijk is of en hoeveel [appellante] voor andere werkgevers heeft gewerkt vóór het ongeval en het feit dat [appellante] een oproepcontract (MUP-contract) had van 6 maanden bij Taxi [taxi] ingaande 17 oktober 2008, waarvan ook niet duidelijk is hoeveel uren zij had kunnen werken als zij niet in de proeftijd zou zijn ontslagen vanwege het ongeval (zie prod. 9 inl dgv), ziet het hof geen aanleiding ter zake verlies arbeidsvermogen bij wijze van voorschot een bedrag aan [appellante] toe te kennen.
Het hof acht wel voldoende aannemelijk dat [appellante] recht heeft op enige vergoeding van huishoudelijk hulp en zal ter zake een geschat bedrag van € 500,-- bij wijze van voorschot toewijzen.
Voldoende aannemelijk is ook dat aan [appellante] enig bedrag aan smartengeld zal toekomen, welk bedrag het hof voorlopig schat op € 3.000,--.
De ziekenhuisdaggeldvergoeding is niet betwist door AVL, zodat voorlopig een bedrag van € 250,-- toewijsbaar is.
Het hof acht ook voldoende aannemelijk dat [appellante] schade heeft ter zake van reiskosten, voorlopig te bepalen op € 250,--.
Totaal komt het hof tot toewijzing van een voorschot op de schadevergoeding van € 4.000,--. De wettelijke rente zal worden toegewezen met ingang van de datum van de inleidende dagvaarding.

7.9.
Buitengerechtelijke kosten
[appellante] heeft een bedrag gevorderd van € 1.158,-- (tweemaal het toepasselijke liquidatietarief). Zij heeft gesteld dat de werkzaamheden van haar advocaat meer hebben omvat dat het enkel verzenden van aanmaningen en sommaties. AVL heeft de verschuldigdheid van buitengerechtelijke kosten betwist.
7.9.1.
Het hof oordeelt als volgt.
Ten aanzien van buitengerechtelijke kosten geldt dat zij op de voet van art. 6:96 lid 2 BW voor vergoeding in aanmerking komen, onder meer als het gaat om redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte, behoudens ingeval krachtens art. 241 Rv. de regels omtrent proceskosten van toepassing zijn. [appellante] heeft niet onderbouwd dat kosten zijn gemaakt die betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De kosten waarvan [appellante] vergoeding vordert moeten dan ook worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskosten een vergoeding plegen in te houden. ECLI:NL:GHSHE:2014:2215