Overslaan en naar de inhoud gaan

HR 090710 materiële wg-er uit 6-162 BW voor 50% aansprakelijk voor schade agv verkeersongeval na ontoelaatbaar lange werkdag

HR 090710 materiële wg-er uit 6-162 BW voor 50% aansprakelijk voor schade agv verkeersongeval na ontoelaatbaar lange werkdag
3.1 In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten die zijn vermeld in de (eerste) conclusie van de Advocaat-Generaal onder 1. Kort samengevat gaat het om het volgende.
(i) [Verweerder], die in dienst was van [B], is in augustus 1995 door [B] uitgeleend aan Licotec om montagewerkzaamheden te verrichten in Amsterdam.
(ii) [Verweerder] reed met een collega en twee werknemers van Licotec dagelijks van Didam, waar Licotec gevestigd was, naar Amsterdam en terug. Daarbij werd gebruik gemaakt van een door Licotec ter beschikking gesteld bestelbusje dat door deze vier personen bij toerbeurt werd bestuurd.
(iii) Op 23 augustus 1995, op de terugweg van Amsterdam naar Didam, heeft een ongeval plaatsgevonden met het busje, dat op dat moment werd bestuurd door [verweerder].
(iv) Zowel [verweerder] als de drie andere inzittenden zijn als gevolg van het ongeval gewond geraakt. De schade van [verweerder] was, anders dan die van de andere inzittenden, niet gedekt door de WAM-verzekering van het busje.
(v) [Verweerder] heeft zowel [B] als Licotec in rechte aangesproken tot vergoeding van zijn schade. In de zaak tegen [B] heeft dat geleid tot het arrest HR 12 januari 2001, C99/125HR,
LJN AA9434, NJ 2001, 253, waarin, kort gezegd, is geoordeeld dat [B] aansprakelijk is voor de door [verweerder] geleden, niet door een verzekering gedekte, schade.

3.2 In dit geding gaat het om de vordering van [verweerder] jegens Licotec. Aan die vordering heeft [verweerder] kort gezegd ten grondslag gelegd dat Licotec als "materiële werkgever" aansprakelijk is aangezien zij niet heeft voldaan aan de op haar rustende zorgplicht. In dat kader heeft hij aangevoerd dat Licotec is tekortgeschoten door hem na een vermoeiende werkdag, waarbij de maximaal toegestane arbeidsduur werd overschreden, het bestelbusje te laten besturen van Amsterdam naar Didam, en wel in het bijzonder gelet op de risico's in het verkeer waaraan hij is blootgesteld. Voorts heeft hij aangevoerd dat onderdeel van de zorgplicht van de (materiële) werkgever is dat een passende schadeverzekering wordt afgesloten voor de werknemers die zich ten behoeve van de uitoefening van hun functie in het gemotoriseerd verkeer begeven.
De rechtbank heeft in haar eindvonnis de vordering toegewezen en Licotec veroordeeld tot betaling aan [verweerder] van 50% van de door hem geleden schade. Het hof was evenals de rechtbank van oordeel dat de aansprakelijkheid van Licotec niet zwaarder of minder zwaar moet wegen dan die van [B] en heeft het eindvonnis bekrachtigd. Het heeft daartoe in zijn eindarrest onder meer het volgende overwogen.
"2.13 (...) Aan het verweer [van Licotec] ligt de onjuiste veronderstelling ten grondslag dat de schending van de zorgplicht uitsluitend is gelegen in de overschrijding van de maximaal toegelaten arbeidsduur. Zoals hiervoor echter is overwogen was naar het oordeel van het hof die schending niet alleen daarin gelegen, maar mede en vooral in de omstandigheid dat Licotec, na een zodanig - ontoelaatbaar - lange werkdag, [verweerder] terug heeft laten rijden van Amsterdam naar haar vestiging in Didam, waardoor [verweerder] een lange en intensieve autorit moest maken, met alle risico's op ongevallen en schade van dien. Licotec heeft door aldus te handelen zowel haar eigen werknemers als de door haar ingeleende krachten aan die risico's blootgesteld zonder voor de bestuurder van het busje (ten tijde van het ongeval was dat [verweerder], omdat het toevalligerwijs op dat moment zijn beurt was om te besturen) een passende verzekering af te sluiten. Onder die omstandigheden is Licotec naar het oordeel van het hof gehouden de door [verweerder] tengevolge van het ongeval geleden schade te vergoeden."

3.3.1 Het middel komt met vier onderdelen op tegen het oordeel van het hof.
De in de onderdelen 1, 2 en 4 aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.3.2 Onderdeel 3, dat opkomt tegen rov. 2.13, klaagt in de eerste plaats over de overweging van het hof dat Licotec haar zorgplicht mede heeft geschonden door geen passende verzekering af te sluiten voor [verweerder] in verband met diens deelname aan het verkeer. Volgens de klacht is een dergelijke verzekeringsplicht uit haar aard gebaseerd op art. 7:611 BW, maar in het onderhavige geval ontbreekt voor aansprakelijkheid op grond van goed werkgeverschap iedere basis omdat tussen Licotec en [verweerder] geen arbeidsovereenkomst bestond en Licotec slechts als inlener kan worden aangemerkt. Dit brengt volgens de klacht mee dat art. 7:611 niet van toepassing is.
De klacht faalt omdat zij feitelijke grondslag mist. Het hof heeft niet miskend dat tussen Licotec en [verweerder] geen arbeidsovereenkomst bestond.
Het heeft in rov. 2.6 van zijn eindarrest - in cassatie terecht niet bestreden - overwogen dat art. 7:658 lid 4 BW niet van toepassing is omdat het ongeval zich heeft voorgedaan voor 1 januari 1999. Het hof heeft voorts de aansprakelijkheid van Licotec niet (mede) gebaseerd op art. 7:611 BW, nu het blijkens rov. 2.14 en 2.15 het beroep van [verweerder] op genoemde bepaling juist bij gebrek aan belang buiten behandeling heeft gelaten. De beslissing van het hof berust uitsluitend op zijn oordeel omtrent hetgeen voor Licotec in een geval als het onderhavige uit art. 6:162 BW in verbinding met de regels inzake stelplicht en bewijslast van art. 7A:1638x BW (oud) voortvloeit, waartegen het onderdeel evenwel geen klacht richt.
Voor zover het onderdeel voorts nog met motiveringsklachten opkomt tegen het oordeel van het hof over de omvang van de aansprakelijkheid van Licotec, en klaagt dat het hof daarbij bepaalde (essentiële) stellingen van Licotec heeft miskend, kan het evenmin tot cassatie leiden. Het hof heeft die stellingen niet miskend, maar kennelijk geoordeeld dat die stellingen niet afdoen aan zijn oordeel over de omvang van de aansprakelijkheid van Licotec. Dat oordeel behoefde geen nadere motivering.
LJN BL4088
Met uitgebreide conclusie van AG Spier