Rb Den Haag 040209 AVB werkgever bied geen dekking voor schade ex 7-611 BW
- Meer over dit onderwerp:
Rb Den Haag 040209 AVB werkgever bied geen dekking voor schade ex 7-611 BW
3. Het geschil
3.1. De Onderlinge vordert,
samengevat, de verklaring voor recht dat Nationale-Nederlanden gehouden
is tot nakoming van haar verplichtingen uit de AVB-polis, met
veroordeling van Nationale-Nederlanden in de kosten van het geding.
3.2. De Onderlinge legt aan deze vordering, kort samengevat, primair de
stelling ten grondslag dat de AVB-polis in kwestie dekking biedt voor
de schade die zij aan haar werknemer [X] moet vergoeden. Zij verwijst
hiervoor in het bijzonder op artikel 19 van de toepasselijke
voorwaarden. Subsidiair beroept de Onderlinge zich op rechtsverwerking
aan de zijde van Natonale-Nederlanden. Deze heeft, na eerst - zonder
enig voorbehoud ten aanzien van de dekking - de zaak in behandeling te
hebben genomen en namens de Onderlinge verweer te zijn gaan voeren
tegen de aanspraak van [X], bij de Onderlinge het gerechtvaardigde
vertrouwen gewekt dat zij dekking zou verlenen.
3.3. Nationale-Nederlanden voert verweer. Zij betwist de door de
Onderlinge bepleite uitleg van de aangehaalde polisbepaling(en) en
weerspreekt ook dat zij haar recht om dit verweer te voeren heeft
verwerkt. Op de (verdere) stellingen van partijen wordt hierna, voor
zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Het geschil van partijen betreft in de kern de uitleg van artikel 19 van de hier geldende polisvoorwaarden.
4.2. Een gegeven hierbij is de aansprakelijkheid van de Onderlinge
jegens [X] op basis van het arrest van het gerechtshof. Volgens het
dictum van het arrest is het eindvonnis van de kantonrechter
"bekrachtigd". Naar de letter genomen betekent dit dat thans vaststaat
- immers voor recht is verklaard - dat de Onderlinge aansprakelijk is
"voor de door [X] geleden en nog te lijden schade voortvloeiende uit
het ongeval van 12 januari 1999". Zo algemeen had de kantonrechter het
immers in zijn vonnis verwoord. Deze uitleg van het arrest strookt
echter niet met de motivering van het hof. Daaruit blijkt onmiskenbaar
dat de aansprakelijkheid van de Onderlinge op één specifieke grond
berust, te weten de schending van haar verplichting als goed werkgever
die hierin bestond dat zij voor [X] geen adequate voorziening had
getroffen voor ongevallen in het verkeer, noch hem had gewaarschuwd dat
zo'n voorziening ontbrak en dat hij zelf daarvoor moest zorgen. De door
het hof vastgestelde aansprakelijkheid van de Onderlinge betreft dus
alleen de dáárdoor ontstane schade.
4.3. Artikel 19 van de polisvoorwaarden biedt de Onderlinge dekking
voor haar aansprakelijkheid als werkgever tegenover haar
ondergeschikten. In zoverre is dit artikel hier toepasselijk. [X] heeft
haar immers aangesproken in haar hoedanigheid van zijn werkgever. De
aansprakelijkheid van de Onderlinge waarop artikel 19 ziet geldt voor
schade verband houdende met het verrichten van activiteiten van [X]
voor haar als werkgever. Het begrip "schade" is gedefinieerd in het
aangehaalde artikel 1.6 van de algemene polisvoorwaarden. Aldus is de
vraag aan de orde of de schade die de Onderlinge aan [X] moet
vergoeden, is aan te merken als "schade aan personen" in de zin van
artikel 1.6.
4.4. Blijkens het arrest van het gerechtshof moet de Onderlinge niet
(rechtstreeks) de ongevalsschade vergoeden, maar de schade die [X]
heeft geleden doordat zij voor hem geen adequate voorziening had
getroffen - te weten geen passende verzekering voor de ongevalsschade
die hem is overkomen - noch hem terzake had gewaarschuwd. Deze schade
is geen "schade aan een persoon" en kan daarmee ook niet op één lijn
worden gesteld. Hieraan doet niet af dat de beide schadebedragen even
hoog kunnen uitvallen. Dit laatste spreekt immers niet vanzelf, en dit
vloeit voort uit de respectieve grondslagen, die wezenlijk van elkaar
verschillen. Aansprakelijkheid van een werkgever op grond van het (door
het hof buiten toepassing gestelde) artikel 7:658 BW is van andere aard
dan aansprakelijkheid op grond van artikel 7:611 BW in verbinding met
artikel 6:248 lid 1 BW. Bij de eerstbedoelde aansprakelijkheid gaat het
om vergoeding van letselschade, en daarmee om schade in de zin van
artikel 1.6, bij de laatstbedoelde aansprakelijkheid louter om het
missen van een verzekeringsuitkering. Hiervoor biedt artikel 19,
gelezen in verbinding met de artikelen 1.8 en 1.6, geen dekking.
4.5. Dit betekent dat de primaire grondslag van de vordering van de
Onderlinge ontoereikend is. Ook haar subsidiaire beroep op
rechtsverwerking faalt. Het standpunt dat Nationale-Nederlanden op enig
later moment, te weten in haar aangehaalde brieven van 22 juni 2001 en
van 6 september 2001, heeft ingenomen berustte op een nieuw feit: de
aanvulling van de grondslag van [X]s aanspraken. Het stond haar vrij
toen dekking voor aansprakelijkheid op die grondslag af te wijzen. De
Onderlinge heeft niets gesteld waaruit kan volgen dat zij
gerechtvaardigd heeft kunnen menen dat Nationale-Nederlanden op basis
van de polis dekking zou bieden voor elke aansprakelijkheid van de
Onderlinge jegens [X], hoe ook gefundeerd.
4.6. Uit het voorgaande volgt dat de vordering van de Onderlinge niet
kan slagen. Aan haar bewijsaanbod dient te worden voorbijgegaan nu dit
geen betrekking heeft op feiten die, indien bewezen, tot een ander
oordeel kunnen leiden. LJN BH2587