Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Oost-Brabant 210814 wn-er haalt wg-er onderweg naar werk op; wordt niet gelijkgesteld aan werkverkeer; geen behoorlijke verzekering vereist

Rb Oost-Brabant 210814 wn-er haalt wg-er onderweg naar werk op; wordt niet gelijkgesteld aan werkverkeer; geen behoorlijke verzekering vereist;
- ongeval niet meegenomen in ontbindingsvergoeding arbeidsovereenkomst

2. Het geschil in de hoofdzaak 

2.1. 
X vordert, na wijziging van eis bij repliek: 
a) voor recht te verklaren dat P op grond van schending van het goed werkgeverschap en met het oog op de redelijkheid en billijkheid aansprakelijk is voor de schade die door X is geleden en die zij in de toekomst nog zal lijden als gevolg van het niet afsluiten van een behoorlijke verzekering ter dekking van de schade die kan voortvloeien uit het bijzondere risico dat deelname aan het verkeer in opdracht van de werkgever met zich meebrengt; 
b) P te veroordelen deze schade te voldoen, op te maken bij staat. 

Voor hetgeen zij aan haar vordering ten grondslag heeft gelegd, wordt verwezen naar hetgeen in het incidentele vonnis onder 2.2. is overwogen. 

2.2. 
P heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Zijn verweer zal, indien en voor zover relevant, in het navolgende aan de orde komen. 

3. De beoordeling in de hoofdzaak 

3.1.
Aangenomen wordt dat bedoeld is te vorderen voor recht te verklaren dat P aansprakelijk is voor de schade die door X als gevolg van het ongeval van 6 maart 2010 is geleden en die zij in de toekomst nog zal lijden als gevolg van het niet afsluiten van een behoorlijke verzekering ter dekking van de schade die kan voortvloeien uit het bijzondere risico dat deelname aan het verkeer in opdracht van de werkgever met zich meebrengt. 

3.2. 
P heeft aangevoerd dat X niet ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering, aangezien in de ontbindingsbeschikking d.d. 16 mei 2011 alle met de ontbinding van de arbeidsovereenkomst samenhangende aspecten geacht moeten worden te zijn meegewogen bij de beoordeling en de hoogte van de vaststelling van de vergoeding, en in die beschikking niet is aangegeven dat sommige aspecten van de arbeidsovereenkomst door de rechter buiten beschouwing zijn gelaten of een voorbehoud is gemaakt ten aanzien van de schade als gevolg van het ongeval op 6 maart 2010, zodat de bij die beschikking toegekende vergoeding ook heeft te zien op de door het ongeval geleden schade en die schade niet daarna nogmaals, in deze procedure, aan de orde kan worden gesteld. 
Dit verweer moet worden verworpen. De schade als gevolg van het ongeval is in de beschikking van 16 mei 2011 in het geheel niet genoemd en nergens uit blijkt dat in de ontbindingsprocedure tussen partijen een debat is gevoerd over (de vergoeding van) de schade als gevolg van het ongeval en de vraag of en zo ja op welke wijze deze zou moeten worden meegewogen in de ontbindingsvergoeding, en nergens uit blijkt dat de bij die beschikking toegekende vergoeding tevens zou zien op de schade die X als gevolg van het ongeval heeft geleden. Onder deze omstandigheden kan niet worden aangenomen dat de toegekende vergoeding in het kader van de ontbinding van de arbeidsovereenkomst tevens ziet op de schade die X als gevolg van het ongeval heeft geleden. 
Dit verweer kan derhalve niet worden aanvaard. 

3.3. 
Voor toewijzing van de vordering is vereist dat het ongeval van 6 maart 2010 heeft plaatsgevonden tijdens werkverkeer dan wel tijdens vervoer dat op een lijn dient te worden gesteld met vervoer dat plaatsvindt krachtens de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst. De werkgever is immers op grond van artikel 7:611 BW in beginsel alleen gehouden de niet door een verzekering gedekte schade te dragen die de werknemer lijdt doordat hij tijdens werkverkeer of daaraan gelijk te stellen woon-werkverkeer bij een verkeersongeval betrokken raakt. Dit behoudens opzet of bewuste roekeloosheid aan de zijde van de werknemer, wat hier geen rol speelt. 

3.4.
X heeft primair gesteld dat er sprake is van werkverkeer. De kantonrechter volgt haar niet in dit standpunt. X was op het moment dat het ongeval plaatsvond onderweg vanaf haar gebruikelijke woon-werk route naar het huis van P, met de bedoeling hem daar op te halen om samen naar het werk te rijden. Dit betreft geen werkverkeer. Dat X van haar gebruikelijke woon-werkverkeer route is afgeweken in opdracht of op verzoek van P, laat dat onverlet. 

3.5. 
Subsidiair heeft X aangevoerd dat het vervoer gelijk gesteld dient te worden aan werkverkeer, aangezien het plaatsvond krachtens de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst en in het kader van de voor de werkgever uit te voeren werkzaamheden. Zij verwijst in dat kader naar het arrest HR 19 december 2008, JAR 2009/17 en 18 (Mulder/Gündogdu). 
De kantonrechter oordeelt als volgt. 
Of sprake is van vervoer dat op één lijn te stellen is met vervoer dat plaatsvindt krachtens de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst en in het kader van de voor de werkgever uit te voeren werkzaamheden, dient te worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van hel geval. 
P heeft weersproken dat hij X heeft opgedragen om hem op 6 maart 2010 te komen ophalen. Volgens hem betrof het slechts een verzoek daartoe. Wat daar van zij, ook indien P X in min of meer dwingende termen zou hebben verzocht hem te komen ophalen, is er geen sprake van vervoer dat plaatsvindt krachtens de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst en in het kader van de voor de werkgever uit te voeren werkzaamheden. Het ongeval vond plaats tijdens gewoon woon-werkverkeer van X waarbij zij een andere route reed omdat zij (wellicht dringend of zelfs dwingend) was verzocht om P op te halen. Het op diens (dringende of dwingende) verzoek op weg naar het werk eenmalig ophalen van haar werkgever staat echter in zo ver verwijderd verband met het verrichten van de werkzaamheden uit hoofde van de arbeidsovereenkomst dat het onderhavige ongeval niet kan worden aangemerkt als een ongeval in de uitoefening van de werkzaamheden. Op P rustte derhalve niet de verplichting om zorg te dragen voor een behoorlijke verzekering ter dekking van schade als de onderhavige. Dat X zich niet vrij heeft gevoeld om het verzoek van P te weigeren - gelet op de gestelde toon ervan -, maakt dat niet anders. 

3.6. 
Aangezien het ongeval niet heeft plaatsgevonden tijdens werkverkeer dan wel tijdens vervoer dat op een lijn dient te worden gesteld met vervoer dat plaatsvindt krachtens de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst, zal de vordering worden afgewezen. 
De overige verweren van P behoeven daarom geen bespreking. 

3.7. 
X zal, als de in de hoofdzaak in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van de procedure in de hoofdzaak.

Met dank aan mr. E.J.M. Lorié, SRK Rechtsbijstand, voor het inzenden van deze uitspraak. Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2015/rb-oost-brabant-210814