RBDHA 130623 maaltijdbezorger overkomt verkeersongeval; wg-er aansprakelijk vanwege niet afsluiten verzekering
- Meer over dit onderwerp:
RBDHA 130623 maaltijdbezorger overkomt verkeersongeval; wg-er aansprakelijk vanwege niet afsluiten verzekering
- verzocht 16 uur x € 302,50 + 21%, toegewezen 10 uur x € 290,00 + 21% = 3.509,00
2De feiten
2.1.
Op 23 oktober 2018 is [verzoeker] betrokken geraakt bij een verkeersongeval. Als gevolg van dat ongeval heeft [verzoeker] knieletsel opgelopen en schade geleden.
2.2.
Bij brieven van onder andere 2 april 2019, 15 april 2019, 21 juni 2019 en 5 november 2019 heeft [verzoeker] bij brief aan [bedrijfsnaam] een aansprakelijkstelling gezonden.
2.3.
[bedrijfsnaam] heeft de aansprakelijkheid steeds afgewezen.
2.4.
Op 25 mei 2020 is [verzoeker] telefonisch benaderd door [bedrijfsnaam] met de mededeling dat [bedrijfsnaam] bereid is tot betaling van een schadevergoeding, zonder erkenning van aansprakelijkheid. In dat telefoongesprek heeft [bedrijfsnaam] gevraagd naar de hoogte van het schadebedrag, waarop [verzoeker] geen antwoord heeft.
3Het geschil
3.1.
[verzoeker] heeft verzocht bij wijze van deelgeschil te bepalen (zeer verkort samengevat) dat [bedrijfsnaam] gehouden is tot nadere bevoorschotting omdat [bedrijfsnaam] aansprakelijk is en dat de schadevergoedingsplicht gebaseerd moet zijn op de daadwerkelijk geleden en te lijden schade door [verzoeker] alsmede ander nadeel dat [verzoeker] heeft geleden door het handelen van [bedrijfsnaam] , waarvan een eerste voorschot verstrekt moet worden van € 10.800,00, met begroting en vergoeding van de kosten van het deelgeschil.
3.2.
[verzoeker] heeft aan zijn vordering de artikelen 7:685 BW (zorgplicht werkgever) en 7:611 BW (goed werkgeverschap) ten grondslag gelegd. [bedrijfsnaam] had een behoorlijke verzekering kunnen en moeten afsluiten terwijl zij dat niet heeft gedaan zodat zij niet aan haar zorgplicht jegens [verzoeker] heeft voldaan en aansprakelijk is voor de door [verzoeker] daadwerkelijk geleden en te lijden schade.
3.3.
[bedrijfsnaam] heeft ter zitting verweer gevoerd. Het is [bedrijfsnaam] gebleken dat er op het moment dat [verzoeker] het verkeersongeval overkwam, geen verzekering die dat risico dekt was afgesloten. [bedrijfsnaam] heeft aangevoerd verkeerd te zijn voorgelicht door haar assurantietussenpersoon. Verder heeft [bedrijfsnaam] aangevoerd dat zij geen stukken heeft waaruit blijkt dat het verkeersongeval dat [verzoeker] is overkomen tijdens werktijd is gebeurd.
3.4.
Op de overige stellingen en weren van partijen wordt hierna, voor zover relevant, nader ingegaan.
4De beoordeling
4.1.
[verzoeker] heeft gesteld dat hem als bezorger in dienst van [bedrijfsnaam] een verkeersongeval is overkomen op 23 oktober 2018 rond 18:47 uur. [verzoeker] heeft verder aangevoerd dat hij op het moment van het verkeersongeval in werktijd rijdend op een scooter (met kenteken [kenteken] ) van [bedrijfsnaam] een maaltijd aan het bezorgen was en dat hij na het verkeersongeval met knieletsel is afgevoerd door een ambulance naar het ziekenhuis. Ter zitting heeft [bedrijfsnaam] aangevoerd dat zij niet in het bezit is van stukken waaruit het verkeersongeval dat [verzoeker] is overkomen blijkt. De kantonrechter verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt. [verzoeker] heeft onderbouwd gesteld dat hem in de uitoefening van zijn werkzaamheden een verkeersongeval is overkomen. Zijn stelling is voldoende geconcretiseerd en gedetailleerd, en wordt onder andere onderbouwd met een proces-verbaal opgemaakt door de Politie Eenheid [woonplaats] . Het lag daarmee op de weg van [bedrijfsnaam] de stelling van [verzoeker] gemotiveerd te betwisten. Te meer omdat artikel 7:658 BW het voldoende acht dat een werknemer stelt dat (letsel)schade is geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden zonder dat de werknemer hoeft te stellen wat de toedracht is geweest. Aangezien [bedrijfsnaam] dat heeft nagelaten, staat daarmee vast dat [verzoeker] in de uitoefening van zijn werkzaamheden voor [bedrijfsnaam] schade heeft geleden.
4.2.
Het voorgaande betekent dat [bedrijfsnaam] aansprakelijk is voor de schade van [verzoeker] als gevolg van het verkeersongeval, tenzij [bedrijfsnaam] aantoont dat zij aan haar zorgplicht heeft voldaan. [verzoeker] heeft aangevoerd dat [bedrijfsnaam] hieraan niet heeft voldaan omdat [bedrijfsnaam] geen behoorlijke verzekering heeft afgesloten tegen het risico van een verkeersongeval tijdens werktijd. De werkgeversaansprakelijkheid op deze grond valt verder buiten de werkingssfeer van artikel 7:658 BW omdat de openbare weg niet als arbeidsplaats kwalificeert waardoor een werkgever geen zeggenschap heeft, maar aansprakelijkheid kan met een beroep op 7:611 BW worden bereikt.
4.3.
Op grond van artikel 7:611 BW en de op dat punt ontwikkelde jurisprudentie (reeds sinds 2005 met het arrest KLM/De Kuijer) rust op de werkgever op grond van goed werkgeverschap een verzekeringsplicht voor verkeersongevallen tijdens de uitoefening van werkzaamheden. Indien de werkgever zijn verzekeringsplicht niet nakomt omdat hij het sluiten van een behoorlijk verzekering achterwege laat en zijn werknemer in de uitoefening van diens werkzaamheden een verkeersongeval overkomt, dan is de werkgever aansprakelijk voor de schade die de werknemer lijdt als gevolg van het ongeval die anders zou zijn gedekt door een behoorlijke verzekering. Toepasselijkheid van artikel 7:611 BW heeft tot gevolg dat de werknemer moet stellen en in een voorkomend geval moet bewijzen dat ten tijde van het verkeersongeval de mogelijkheid bestond dit risico tegen een behoorlijke verzekering tegen een aanvaardbare premie te dekken. Aangezien de aansprakelijkheid op grond van artikel 7:685 BW een lex specialis is ten opzichte van artikel 7:611 BW en de artikelen geen samenloop kennen, blijft het eerst genoemde artikel en de daarop van toepassing zijnde rechtspraak verder buiten beschouwing indien het voorval onder het bereik van 7:611 BW valt zoals in casu het geval is.
4.4.
[verzoeker] heeft aangevoerd dat in 2018 voor verkeersongevallen tijdens werktijd een behoorlijk verzekering tegen een aanvaardbare premie kon worden afgesloten. Het (kunnen) verzekeren van dit risico heeft namelijk in ieder geval al sinds 2008 een vlucht genomen als gevolg van rechtspraak – daarbij refereert [verzoeker] aan de februari-arresten – waarin de werkgeversaansprakelijkheid werd uitgebreid tot verkeersongevallen in de uitoefening van werkzaamheden, aldus [verzoeker] . Dat [bedrijfsnaam] geen behoorlijke verzekering heeft afgesloten heeft volgens [verzoeker] tot gevolg dat de schikkingsonderhandelingen worden gefrustreerd; zonder erkenning van aansprakelijkheid is [bedrijfsnaam] bereid een schadevergoeding te betalen van het relatief lage bedrag van € 500,00 terwijl [verzoeker] een uitkering op grond van een behoorlijke verzekering misloopt. Op deze wijze wordt [verzoeker] gedwongen een kostbare procedure te voeren, aldus [verzoeker] . Ter zitting heeft [bedrijfsnaam] aangevoerd dat door verkeerde inlichting of advisering van de door haar ingeschakelde assurantietussenpersoon het risico van verkeersongevallen inderdaad onverzekerd was in 2018, althans haar verzekeraar destijds (ABN AMRO) het risico niet wilde verzekeren maar dat [bedrijfsnaam] kort na het ongeval van [verzoeker] het risico alsnog heeft verzekerd via een andere assurantietussenpersoon. [bedrijfsnaam] heeft erkend dat de veronderstelling dat het risico op verkeersongevallen niet verzekerbaar was, voor haar rekening dient te blijven. “Dat is dan mijn fout”, zo verklaarde [bedrijfsnaam] in de persoon van [naam] ter zitting. Dit betekent dat [bedrijfsnaam] geen rechtens relevant verweer heeft gevoerd tegen de stelling van [verzoeker] dat ten tijde van het verkeersongeval de mogelijkheid bestond voor dit risico een behoorlijke verzekering af te sluiten tegen een aanvaardbare premie.
4.5.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [bedrijfsnaam] haar verplichtingen uit hoofde van goed werkgeverschap geschonden doordat zij niet de maatregelen heeft getroffen die van haar in het kader van haar zorgplicht mogen worden verlangd, namelijk het afsluiten van een adequate verzekering, zodat zij aansprakelijk is voor de schade die [verzoeker] lijdt en nog zal lijden als gevolg van het hem overkomen verkeersongeval op 23 oktober 2018. Ter zitting heeft de gemachtigde van [verzoeker] desgevraagd gezegd dat in haar verzoek een verklaring voor recht dat [bedrijfsnaam] aansprakelijk is, moet worden gelezen. Deze verklaring voor recht is toewijsbaar. Toewijsbaar is eveneens het verzoek voor zover dat ziet op de (een eerste) bevoorschotting op de schade van [verzoeker] van
€ 6.800,00, bestaande uit zijn materiële schade en smartengeld, en een bedrag van
€ 4.000,00 vanwege buitengerechtelijke kosten van de gemachtigde van [verzoeker] , derhalve in totaal een bedrag van € 10.800,00. Het verzoek tot bevoorschotting en de hoogte van de schadeposten zijn verder ook niet bestreden door [bedrijfsnaam] . Dat [bedrijfsnaam] niet in staat is de schade van [verzoeker] te betalen is geen rechtens relevant verweer, en blijkt overigens ook nergens uit. De overige door [verzoeker] gedane verzoeken worden afgewezen omdat deze worden ondervangen door de toegewezen verklaring voor recht of bevoorschotting, of deze verzoeken staan niet in oorzakelijk verband met de aansprakelijk van [bedrijfsnaam] voor de gevolgen van het verkeersongeval van 23 oktober 2018.
4.6.
De gemachtigde van [verzoeker] heeft verzocht de kosten van dit deelgeschil te begroten op € 5.856,40 waarbij is uitgegaan van 16 uur tegen een uurtarief van € 302,50 inclusief kantoorkosten en exclusief btw. Op deze kosten is de dubbele redelijkheidstoets van toepassing; het dient redelijk te zijn dat de kosten zijn gemaakt en de hoogte van de kosten dient eveneens redelijk te zijn. De kantonrechter is op grond daarvan van oordeel dat een uurtarief van € 290,00 ex btw, onder de gegeven omstandigheden, in redelijkheid als een maximaal tarief dient te worden gezien. Daarin worden eventuele kantoorkosten dus geacht te zijn begrepen. Ten aanzien van deze kantoorkosten overweegt de kantonrechter dat voor de nog gehanteerde opslag voor kantoorkosten in de huidige tijd geen ruimte meer is, zeker wanneer sprake is van particuliere cliënten aan wie voldoende transparantie over de te verwachten kosten dient te worden geboden. De gemachtigde van [verzoeker] heeft daarin verder ook geen (duidelijk) onderscheid gemaakt. Het (effectieve) werk verricht in dit deelgeschil in combinatie de aard van deze zaak, vooralsnog een niet heel complexe zaak, en het gehanteerde uurtarief geven aanleiding tot een matiging van het aantal uren. De kantonrechter zal het totaal aantal uren ten aanzien van dit deelgeschil vaststellen op 10 uur. De kantonrechter begroot de kosten daarmee op een bedrag van € 3.509,00 (10 uren x € 290,00 x 21% btw), te vermeerderen met het door [verzoeker] betaalde griffierecht van € 86,00, zijnde derhalve in totaal een bedrag van € 3.595,00. Aangezien de aansprakelijkheid van [bedrijfsnaam] vaststaat, is de verzochte veroordeling van [bedrijfsnaam] tot voldoening van deze kosten toewijsbaar. ECLI:NL:RBDHA:2023:21256