Hof Arnhem 080113 geen letsel; vordering tot schadevergoeding ivm tekort in geldautomaat; geen bewuste roekeloosheid idzv art. 7:661 BW
- Meer over dit onderwerp:
Hof Arnhem 080113 geen letsel; vordering tot schadevergoeding ivm tekort in geldautomaat; geen bewuste roekeloosheid idzv art. 7:661 BW
4.4 G4S heeft geen grieven gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat zij niet kan aantonen dat [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] gezamenlijk, ofwel [geïntimeerde sub 1] alleen, ofwel [geïntimeerde sub 2] alleen zich het geld hebben/heeft toegeëigend en dat daardoor in het midden moet blijven wie het geld, eventueel buiten medeweten van de ander, heeft weggenomen. Het hof gaat er daarom vanuit dat van opzet aan de zijde van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] geen sprake is. Ten aanzien van de vraag of de geleden schade het gevolg van bewuste roekeloosheid van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] is, overweegt het hof het volgende.
4.5 In artikel 7:661 lid 1 BW is bepaald dat de werknemer die bij de uitvoering van de overeenkomst schade toebrengt aan de werkgever te dier zake niet jegens de werkgever aansprakelijk is, tenzij de schade een gevolg is van zijn opzet of bewuste roekeloosheid. Uit de omstandigheden van het geval kan blijkens het artikel, mede gelet op de aard van de overeenkomst, anders voortvloeien.
4.6 Blijkens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is van bewuste roekeloosheid in de zin van artikel 7:661 BW sprake, indien de werknemer onmiddellijk voorafgaand aan het schadetoebrengend voorval daadwerkelijk besefte dat hij zich daarvan in verband met de aanmerkelijke kans op verwezenlijking van het daardoor in het leven geroepen gevaar had behoren te onthouden. Het artikel strekt, zo is uit die jurisprudentie af te leiden, ertoe de werknemer te beschermen door bij de aan zijn schuld te stellen eisen rekening te houden met het ervaringsfeit dat de dagelijkse omgang hem er licht toe zal brengen niet alle voorzichtigheid in acht te nemen die ter voorkoming van schadetoebrengende voorvallen geraden is (vgl. Hoge Raad 14 oktober 2005, LJN AU2235 en Hoge Raad 1 februari 2008, LJN BB6175).
4.7 De bedrijfsvoering van G4S is, zo stelt G4S, maximaal erop gericht om fraude te voorkomen. G4S kent een professionele afdeling security, screent toekomstige medewerkers zorgvuldig, geeft iedere medewerker een basisopleiding, waarin uitdrukkelijk wordt gewezen op het in de arbeidsovereenkomst geïncorporeerde vier-ogen principe, werkt medewerkers in door een mentor en voorkomt blind vertrouwen door medewerkers zodanig in te roosteren dat zij niet regelmatig met elkaar samenwerken. Werknemers worden voortdurend gewezen op het naleven van de regels en bij met een zekere regelmaat terugkerende bijeenkomsten voor het personeel wordt aan “de gouden regels” expliciet aandacht besteed, aldus G4S. [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] betwisten de stellingen van G4S.
4.8 G4S heeft naar het oordeel van het hof onvoldoende gemotiveerd de stelling van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] betwist dat de regel ter zake van het “vier-ogen principe” en de “dubbele telling” in de praktijk niet of nauwelijks werd nageleefd. Zij stelt slechts dat dit bij haar niet bekend en onacceptabel is. Bovendien staat vast dat G4S aan het vullen van een geldautomaat een bepaalde tijd heeft verbonden die, naar aannemelijk is geworden, in de praktijk te kort was. G4S stelt weliswaar dat zij haar werknemers niet op snelheid, maar op veiligheid afrekent, maar voegt daaraan toe dat het voortdurend langer dan anderen over de route doen wel als aandachtspunt in een evaluatie aan de orde komt.
4.9 Hoewel volgens G4S de regel ter zake van het “vier-ogen principe” en de “dubbele telling” binnen haar organisatie werd benadrukt, heeft G4S niet, althans onvoldoende onderbouwd gesteld dat ter voorkoming van veronachtzaming van die regel op de naleving daarvan nauwlettend werd toegezien. Anders dan G4S aanvoert, acht het hof de voordurende roulatie in de samenstelling van de teams en het wijzen op de regels daartoe onvoldoende. Het ligt voor de hand dat een werknemer, die zelf de screenings- en opleidingsprocedure van G4S heeft doorlopen en aldus daarvan op de hoogte is, in de dagelijkse praktijk is geneigd op zijn/of haar collega te vertrouwen. Bovendien hanteerde G4S ten tijde van het incident “30 gouden regels”, zodat de kans bestond dat onvoldoende duidelijk was dat de regel ter zake van het “vier-ogen principe” en de “dubbele telling” prioriteit had. Dat G4S na de aanvang van het dienstverband specifieke aandacht vestigde op de regels ter zake van het “vier-ogen principe” en de “dubbele telling”, is evenmin gesteld noch gebleken. De mogelijkheid tot andere controlemiddelen daargelaten, behoefde de beperkte omvang van de ATM-ruimte, waarop G4S wijst, daaraan in ieder geval niet de weg te staan.
4.10 Gelet op de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden kan de schending van de eerdergenoemde gouden regel(s) op 2 november 2009 door [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] niet als roekeloos worden gekwalificeerd. De gedraging kan hooguit een kans op het ontstaan van fraude betekenen. In het licht van de overige door 4GS omschreven maatregelen ter voorkoming van fraude, is echter gesteld noch gebleken dat van een aanmerkelijke kans sprake is geweest.
4.11 Ook indien als juist wordt aangenomen dat de bedrijfsvoering van G4S op het voorkomen van de thans voorgevallen fraude is gericht, zoals G4S blijkens hetgeen hiervoor in rechtsoverweging 4.7 is weergegeven heeft gesteld, hetgeen overigens door de betwisting van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] niet vast staat, dan heeft G4S onvoldoende feiten of omstandigheden gesteld die meebrengen dat [geïntimeerde sub 1] of [geïntimeerde sub 2] zich tijdens de onmiddellijk aan het schadetoebrengend voorval (het wegnemen van € 15.000,-) voorafgaande gedraging (de schending van de regels ter zake van het “vier-ogen principe” en de “dubbele telling”), mede gelet op de korte tijd, die in de praktijk voor het vullen van de automaat beschikbaar was, zich van het roekeloze karakter daarvan daadwerkelijk bewust zijn geweest.
4.12 Ook indien het hof er veronderstellenderwijze van zou uitgaan dat [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2], onafhankelijk van de door G4S gestelde tekortkoming bij de uitvoering van de arbeidsovereenkomst, onrechtmatig hebben gehandeld, zoals G4S onder punt 26 van haar memorie van grieven heeft omschreven, dient de hiervoor vermelde maatstaf van artikel 7:661 BW in acht te worden genomen (Hoge Raad 2 maart 2007, LJN AZ3535). Ditzelfde geldt ook indien sprake zou zijn van een aan [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] verweten onrechtmatige daad, die in zodanig verband staat met de uitvoering van de arbeidsovereenkomst, dat de strekking van artikel 7:661 BW zich tegen een verdergaande aansprakelijkheid verzet. Hierop stuit het beroep van 4GS op artikel 6:162 BW, 6:166 BW en 6:102 BW af. LJN BY9270