Hof Den Haag 070709 onvoldoende (subjectieve) bekendheid met aansprak & schade; beoordelingskader
- Meer over dit onderwerp:
VERJARING
Hof Den Haag 070709 onvoldoende (subjectieve) bekendheid met aansprakelijkheid en schade; beoordelingskader
Het gaat in dit geding samengevat om het volgende.
2.2 [de werknemer], geboren op [geboortedatum], is op 3 februari 1985
als tijdelijke leerkracht in dienst getreden van (een rechtsvoorganger
van) Da Vinci College als informatica-assistent. Per 1 augustus 1986 is
aan [de werknemer] een vaste aanstelling als leraar informatica
verleend voor 38 uur per week.
2.3 [de werknemer] heeft als informaticaopleidingen de cursus
oriëntatie burgerinformatica (13 weken), de nascholingscursus
oriëntatie burgerinformatica, de nascholingscursus “de computer op
school” en de (nascholingscursus) geautomatiseerde gegevensverwerking
(1986-1988). Nadat in februari 1987 een verzoek daartoe werd afgewezen,
is in november 1989 aan [de werknemer] een bewijs van bekwaamheid tot
het geven van voortgezet onderwijs in het vak informatica, een zgn.
artikel 114 verklaring, verleend.
2.4 [de werknemer] is op 1 september 1997 ziek geworden, vanaf 1
september 1998 is hij gedeeltelijk (35-45%) arbeidsongeschikt in de zin
van de WAO. Bij [de werknemer] is de diagnose burn-out gesteld.
2.5 De handgeschreven patiëntenkaart van de bedrijfsarts van [de
werknemer] bevat op 7 november (1997) de volgende aantekening aangaande
de klachten van [de werknemer]:
"( .. ) ziekmelding m. i. v. 1/9'97
Burnout klachten Alles te veel Frustratie (…) irritatie (…)
HA -› rust houden R seroxat 20 mg 1dd1 (onleesbaar)
Alles één grote puinhoop op school
Geen contact met school -› noch collega’s noch directie
Heb tip over BMW gegeven -› denkt hierover na.
Afspraak: geen WH tot e.v. (onleesbaar)
(…)”
2.6 In bijlage 1, behorende bij het "volledig reïntegratieplan" van 29 januari 1998, valt ondermeer te lezen:
"1. medische gegevens
ziektediagnose(s) of–code(s) conform de classificatie van de CAS
Burn out klachten
Alles te veel, frustraties, irritaties
Beloop medische situatie
Huisarts: rust houden, seroxat
Prognose (…)
Zal zeker maanden duren
(…)
Oorzaak klachten volgens werknemer
De puinhoop op school?”
2.7 Per 1 oktober 2001 is [de werknemer] door Da Vinci College
ontslagen omdat Da Vinci College geen functie beschikbaar had om de
restcapaciteit van [de werknemer] te benutten.
2.8 Bij brief van 25 juli 2003 heeft [de werknemer] Da Vinci College
als werkgever aansprakelijk gesteld voor de door hem geleden en nog te
lijden schade, zowel materieel als immaterieel.
3. Stellende dat de arbeidsongeschiktheid als gevolg van de burn-out
het gevolg was van de slechte arbeidsomstandigheden op school en
stellende dat hij als gevolg daarvan schade had geleden waarvan de
omvang nog niet definitief kon worden vastgesteld, vorderde [de
werknemer] in eerste aanleg, naast nevenvorderingen, van Da Vinci
College betaling van een voorschot (op de nader bij staat op te maken
schade) van € 10.000,--, een en ander op de voet van art. 7:658 lid 1
BW.
4. De rechtbank heeft bij het bestreden vonnis van 16 maart 2006 [de
werknemer] niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering. De rechtbank
oordeelde dat die vordering op de voet van art. 3:310 BW was verjaard.
In dat kader heeft de rechtbank overwogen dat bepalend is of [de
werknemer] in een periode van meer dan vijf jaren voorafgaand aan (de
in 2.8 bedoelde brief van) 25 juli 2003 zowel met de schade als met de
veroorzaker daarvan (Da Vinci College) bekend was. Verder heeft de
rechtbank geoordeeld dat [de werknemer] op 29 januari 1998 voldeed aan
het criterium zoals dat in art. 3:310 BW en de daaruit voortgevloeide
rechtspraak is neergelegd. Op dat tijdstip, dat eerder dan vijf jaren
vóór 25 juli 2003 ligt, was [de werknemer] er dus mee bekend dat zijn
klachten werden geduid als burnout en wist hij tevens, waaruit die
klachten voortkwamen en door wie ze waren veroorzaakt, aldus de
rechtbank.
5. [de werknemer] kan zich in dat vonnis niet vinden, reden waarom
hij tegen dat vonnis appel heeft ingesteld. In hoger beroep vordert [de
werknemer], naast nevenvorderingen, vernietiging van het aangevallen
vonnis en toewijzing van het in eerste aanleg gevorderde, met
veroordeling van Da Vinci College tot terugbetaling aan [de werknemer]
van hetgeen hij ter uitvoering van genoemd vonnis aan Da Vinci College
heeft betaald.
6.1 De grieven vallen het oordeel van de kantonrechter dat de
vordering verjaard is aan. Het oordeel is volgens [de werknemer] in
strijd met de heersende jurisprudentie. [de werknemer] verwijst naar
het in rov. 2.6 gedeeltelijk weergegeven re-integratieplan en de
bijlage daarbij en wijst erop dat dat geen CAS-diagnosecode vermeldt.
De bedrijfsarts heeft, aldus [de werknemer], hem gevraagd naar de
oorzaak van zijn klachten, waarop hij heeft geantwoord dat hij
vermoedde dat de puinhoop op school de oorzaak was. Het enkele
vermoeden is echter onvoldoende om daadwerkelijke bekendheid met de
schade aan te nemen. De bedrijfsarts heeft geen gericht onderzoek
gedaan naar de herkomst van de klachten van [de werknemer] en geen
diagnose gesteld en (de bijlage bij) het verslag van het
re-integratieplan was op 29 januari 1998 nog niet bij hem bekend. [de
werknemer] was toen ook nog niet door een verzekeringsarts gekeurd of
door een psychiater beoordeeld; eerst op 1 september 1998 werd [de
werknemer] als docent arbeidsongeschikt geoordeeld op basis van het
rapport van 29 juli 1998. Tóen werd duidelijk dat de psychische
klachten van [de werknemer] van blijvende aard waren en werd een
diagnose (CAS-code P652) gesteld en vastgelegd. Eerst toen werd [de
werknemer] bekend dat hij psychisch letsel had, althans werd hij zich
hiervan voldoende bewust, vgl. HR 6 april 2001, NJ 2002, 383 en HR 20
april 2001, NJ 2002, 384, “subjectieve bekendheid”.
Vóór 15 december 2002 was [de werknemer] bovendien niet bekend met de
aansprakelijke persoon: [de werknemer] wist niet dat psychische
aandoeningen erkende beroepsziekten zijn. Pas in 2004 is er voor het
eerst een vordering van een werknemer met een arbeidsgerelateerde
burnout toegewezen, aldus nog steeds [de werknemer].
6.2.1 Het hof overweegt als volgt. Ingevolge artikel 3:310 lid 1 BW
verjaart een rechtsvordering tot vergoeding van schade door verloop van
vijf jaren na aanvang van de dag waarop de benadeelde zowel met de
schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden.
Uit onder meer het door partijen besproken HR-arrest van 24 januari
2003, NJ 2003, 300 blijkt dat “de woorden "bekend is geworden" in art.
3:310 lid 1 BW moeten worden verstaan in de betekenis van:
daadwerkelijke bekendheid met zowel de schade als met de daarvoor
aansprakelijke persoon (…). Het enkele vermoeden van het bestaan van
schade is onvoldoende om aan te nemen dat sprake is van daadwerkelijke
bekendheid met de schade. Als sprake is van lichamelijke klachten
waarvan de herkomst niet zonder meer duidelijk is, kan van
daadwerkelijke bekendheid met de schade pas sprake zijn wanneer met
voldoende mate van zekerheid is vastgesteld waardoor de klachten zijn
ontstaan. In het algemeen zal deze vereiste mate van zekerheid - die
niet een absolute zekerheid behoeft te zijn - pas aanwezig zijn wanneer
deze oorzaak door te dier zake deskundige artsen is gediagnosticeerd.”
Volgens vaste rechtspraak, laatstelijk HR 4 april 2008, NJ 2008, 203,
begint deze korte verjaringstermijn pas te lopen op de dag na die
waarop de benadeelde daadwerkelijk in staat is een rechtsvordering tot
vergoeding van de door hem geleden schade in te stellen. De grief neemt
derhalve terecht de zgn. subjectieve bekendheid tot uitgangspunt.
6.2.2 Tussen partijen is niet in geschil dat de aansprakelijkstelling
van [de werknemer] (rov. 2.8 ) een stuitingshandeling in de zin van
artikel 3:317 lid 1 BW inhoudt, zodat - naar de kantonrechter terecht
heeft gedaan - beoordeeld dient te worden of [de werknemer] vóór 25
juli 1998 voldeed aan hetgeen hiervoor is weergegeven. Daarbij maakt
het hof op voet van het HR- arrest van 11 maart 2005, nr. C03/289, LJN
AR6657, RvdW 2005, 37 geen onderscheid tussen wat in het geciteerde
arrest met “lichamelijke klachten” wordt aangeduid en psychische
klachten van [de werknemer].
6.2.3 Anders dan Da Vinci College leest het hof de in rov. 2.5 en 2.6
geciteerde stukken niet aldus dat daarbij een diagnose als in 6.2.1
bedoeld is gesteld. Terecht heeft [de werknemer] opgemerkt dat in die
stukken geen CAS-code staat. De vermeldingen van “Burnout klachten”
daarin, begrijpt het hof als de weergave door de huis- en bedrijfsarts
van de door [de werknemer] geuite klachten, hetgeen niet zonder meer
gelijk te stellen is met het stellen van een diagnose, i.c. de diagnose
burnout, door de betreffende artsen. Dat die weergave met “burnout”
ingekaderd wordt, maakt het nog niet tot een voldoende vaststaande
diagnose. Dit wordt niet anders wanneer die (aanvankelijke) duidingen
in een later stadium daarmee overeenkomen, anders gezegd, wanneer op de
door de patiënt/werknemer geuite klachten uiteindelijk hetzelfde etiket
geplakt wordt. Dat voorts, zoals aangevoerd door Da Vinci College, [de
werknemer] zelf van burnout overtuigd was en deze toeschreef aan zijn
werkzaamheden, maakt dat niet anders; het is immers niet de patiënt
maar de arts die de diagnose stelt en de “voldoende mate van zekerheid”
is niet aan de - in het algemeen - niet-deskundige eigen mening van de
patiënt/werknemer te ontlenen. Het voorgaande komt overeen met het
onder “Voorgeschiedenis” vermelde in het rapport van de psychiater Van
Loon (prod. 19 bij inl. dagvaarding) waarin - sprekend over begin
september 1997 toen [de werknemer] uitviel voor zijn werk - staat: “Er
werd toen van burnout gesproken.” Ook dit duidt veeleer op de
mogelijkheid van burnout dan op de vaststelling (diagnose) ervan.
6.2.4 Voorzover niet reeds in het voorgaande besloten liggend, neemt
het hof in aanmerking dat de kantonrechter en Da Vinci College voorbij
gaan aan het vraagteken geschreven achter de als oorzaak van de
klachten volgens [de werknemer] vermelde “puinhoop op school” in de
bijlage bij het re-integratieverslag (rov. 2.6). Het hof verstaat onder
die “puinhoop” een algemene klacht van [de werknemer] over de gang van
zaken op Da Vinci College, in de inleidende dagvaarding samengevat
aangeduid als “frustraties over de organisatie van het onderwijs.”
Anders dan Da Vinci College betoogt, stond gelet op het vermelde
vraagteken kennelijk op dat moment ook voor [de werknemer] de oorzaak
van zijn klachten nog niet vast, hetgeen het hof (mede) wijt aan een op
dat moment niet voldoende vaststaande diagnose.
6.2.5 Bij gebreke van een dergelijke diagnose kan niet aanvaard worden
dat de oorzaak van de klachten van [de werknemer] met voldoende mate
van zekerheid voor of op 29 januari 1998 is komen vast te staan.
Daarmee is niet komen vast te staan dat [de werknemer] alstoen bekend
is geworden met zowel de schade als met de daarvoor aansprakelijke
persoon.
6.2.6 Terecht wijst Da Vinci College in MvA pnt. 20 erop dat de
bekendheid van de benadeelde uit feiten en omstandigheden kan worden
afgeleid. Dat heeft het hof in het voorgaande gedaan. Anders dan Da
Vinci College suggereert leidt de verwijzing naar de artt. 21, 22 en
111 Rv niet tot een ander resultaat.
6.2.7 De grieven zijn gegrond; het beroep van Da Vinci College op
verjaring dient alsnog verworpen te worden. De discussie van partijen
omtrent het niet bekend zijn van [de werknemer] met de aansprakelijke
persoon behoeft geen behandeling. Het hof zal de gegrondheid van de
vordering van [de werknemer] alsnog onderzoeken. LJN BJ3803