Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof Den Haag 171213 geen schending klachtplicht, rechtsverwerking of verjaring; verjaringstermijn ging lopen na bekend worden tussenvonnis met overschrijding verzekerde som

Hof Den Haag 171213 50 % kansschade; aansprakelijkheid advocaat en WAM-verzekeraar tzv gebreken belangenbehartiging voor schade boven verzekerde som
- geen schending klachtplicht, rechtsverwerking of verjaring; verjaringstermijn ging lopen na bekend worden tussenvonnis met overschrijding verzekerde som

Gerechtelijke erkentenis

22. 
Zürich c.s. voert tegen de standpunten van NCD aan dat sprake is van een gerechtelijke erkentenis omdat NCD bij dagvaarding en tijdens de comparitie van partijen in eerste aanleg de aansprakelijkheid van [naam autobestuurder] B.V. heeft erkend en ook heeft gesteld dat Zürich de aansprakelijkheid van [naam autobestuurder] B.V. heeft erkend.

23. 
Het hof is met NCD van oordeel dat van een gerechtelijke erkentenis alleen sprake kan zijn als een stelling van de wederpartij wordt erkend. Eigen stellingen kunnen door een partij juist wel worden teruggenomen. Het hoger beroep strekt er immers ook toe om in eerste aanleg gemaakte fouten te redresseren. De stellingen waarom het hier gaat, zijn door NCD zelf bij dagvaarding gestelde feiten die zij tijdens de comparitie heeft herhaald. Het stond haar vrij om daarop bij eerste gelegenheid in hoger beroep terug te komen.

Klachtplicht

24. 
Verder voert Zürich c.s. aan dat NCD, die al in 1998 is gedagvaard en toen al een vordering tegen Zürich c.s. had kunnen instellen, niet tijdig heeft geklaagd (art. 6:89 BW), dan wel haar recht heeft verwerkt om daar nu nog een beroep op te doen en dat de vordering van NCD is verjaard.

25. 
Wat betreft de vraag of NCD tijdig heeft geklaagd, acht het hof de volgende omstandigheden van belang. In artikel 13 van de polisvoorwaarden is bepaald dat de verzekerde alle op het voorval betrekking hebbende stukken terstond aan Zürich dient te zenden, die het proces voert. NCD heeft dan ook de dagvaarding door [motorrijder] aan Zürich doorgestuurd, waarna Zürich met inschakeling van [geïntimeerde 3] ook daadwerkelijk de procedure heeft gevoerd, zonder [naam autobestuurder] II daarbij te betrekken en zonder [naam autobestuurder] II op de hoogte te houden van het verloop daarvan en zonder in de loop van de procedure aan [naam autobestuurder] II mee te delen dat er gevaar bestond dat het maximum verzekerde bedrag werd overschreden, totdat op 9 augustus 2005 het tussenarrest in hoger beroep was gewezen. De voor de aanvang van de procedure door Zürich aan [naam autobestuurder] II gezonden brieven van 3 augustus 1989 en 1 maart 1993 hebben een zodanig geruststellende inhoud, dat NCD er in die periode niet op verdacht behoefde te zijn dat zij zelf zou worden aangesproken. NCD mocht er dan ook tijdens de procedure op vertrouwen dat haar rechten goed werden behartigd. Men kon van haar niet verlangen dat zij zich eigener beweging en zonder dat daartoe aanleiding bestond, tegen de instructies van de verzekeraar in, ging mengen in de procedure teneinde te onderzoeken of haar belangen adequaat werden behartigd. Daartoe behoefde zij pas over te gaan toen haar voormeld tussenarrest en de implicaties daarvan werden meegedeeld. Waar verder aangenomen mag worden dat het onderzoek of - in de woorden van NCD - [geïntimeerde 3] steken heeft laten vallen, juridische bijstand en kennis van het dossier vereist, is het hof van oordeel dat het jaar dat is verlopen tussen de eerste brief van [geïntimeerde 3] aan [naam autobestuurder] B.V. en de aansprakelijkstelling door de advocaat van [naam autobestuurder] B.V. niet te lang is. Daarbij weegt mee dat het nadeel dat Zürich c.s. stelt te lijden, doordat zij niet meer in staat is om tegenbewijs te leveren, door haar zelf is gecreëerd, doordat Zürich van verzekerde verlangde dat zij het voeren van de procedure aan haar overliet en doordat [geïntimeerde 3] heeft nagelaten met [naam autobestuurder] B.V. te overleggen en de voor een advocaat wel, maar voor een niet juridisch geschoolde partij niet, voor de hand liggende vragen te stellen.

26. 
Het verweer van Zürich c.s. dat bekendheid met de juridische beoordeling van bepaalde feiten of omstandigheden niet is vereist voor het doen ingaan van de klachttermijn wordt verworpen. Het hof is van oordeel dat zowel voor de aanvang van de onderzoekstermijn als voor de omvang van het te verrichten onderzoek van belang is dat het feilen van [geïntimeerde 3] pas na juridische bijstand en juridisch onderzoek boven tafel kwam.

Rechtsverwerking

27. 
Voor een geslaagd beroep op rechtsverwerking is enkel tijdsverloop onvoldoende. Vereist is de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden als gevolg waarvan hetzij bij de wederpartij het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de gerechtigde zijn aanspraak niet meer geldend zal maken, hetzij de wederpartij in haar positie onredelijk zou worden benadeeld in het geval de gerechtigde zijn aanspraak alsnog geldend zou maken.

28. 
Zürich c.s. stelt zich op het standpunt dat NCD haar voor het eerst bij akte van 22 september 2011 heeft verweten dat zij ten onrechte uitging van aansprakelijkheid van [naam autobestuurder] B.V. Zij miskent daarbij dat zij reeds in 2006 door NCD aansprakelijk is gesteld voor het onvoldoende behartigen van haar belangen in de procedure tegen [motorrijder] en dat zij er vanaf dat moment op bedacht kon zijn dat zij haar bewijsmiddelen moest bewaren. Ook haar stelling dat NCD (dan wel [naam autobestuurder] B.V.) reeds in 1998 toen zij werd gedagvaard bij Zürich en [geïntimeerde 3] bezwaar tegen haar aansprakelijkstelling had kunnen maken, wordt verworpen. De verzekeringsmaatschappij die zowel in haar polisvoorwaarden als met haar mededelingen (van haar tussenpersoon [naam]) en haar gedragingen te kennen geeft dat zij de procedure zal voeren en daartoe ook daadwerkelijk overgaat, zonder het verloop van de procedure mee te delen en zonder haar op de hoogte te stellen dat de wederpartij hoger beroep heeft ingesteld tegen een voor de verzekerde gunstig eindvonnis, kan niet aan de verzekerde tegenwerpen dat deze bepaalde verweren niet aan haar heeft medegedeeld. Het beroep op rechtsverwerking wordt dan ook verworpen.

Verjaring

29. 
Voor haar stelling dat de vordering van NCD is verjaard, onderscheidt Zürich c.s. twee grondslagen van de vordering: het dagvaarden van de verkeerde vennootschap en de onjuiste erkenning van aansprakelijkheid door Zürich. Het hof leest in de stellingen van NCD geen verwijt dat Zürich een onjuiste erkenning heeft gedaan, maar de stelling dat Zürich geen aansprakelijkheid van [naam autobestuurder] I of II heeft erkend (grieven I.2 en I.3). Daarover is hiervoor reeds geoordeeld. Het verjaringsverweer zal dus alleen ten aanzien van de eerste grondslag worden beoordeeld.

30. 
De vordering tot vergoeding van schade verjaart door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag waarop NCD zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden. Zürich c.s. voert aan dat deze termijn is gaan lopen op het moment dat de aansprakelijkheid van [naam autobestuurder] B.V. is erkend. Dat is volgens haar kort na het ongeval geschied. In elk geval is de termijn aangevangen op het moment van de dagvaarding door [motorrijder] daar NCD toen bekend was met de schade en de daarvoor aansprakelijke persoon.

31. 
Het hof is van oordeel dat de omstandigheid dat Zürich, klaarblijkelijk zonder medeweten van NCD dan wel [naam autobestuurder] B.V. I of II, aansprakelijkheid erkent, niet meebrengt dat NCD (dan wel [naam autobestuurder] B.V. I of II) bekend behoefde te zijn met de schade en de daarvoor aansprakelijke persoon. Zij had immers geen weet van de erkenning en kon toen ook niet bevroeden dat haar aansprakelijkheid het maximum van de dekking te boven zou gaan. Ook op het moment dat zij de dagvaarding ontving, kon NCD nog niet bekend zijn met de schade en met de aansprakelijke persoon omdat zij, zoals hiervoor onder 25 is overwogen, toen nog niet behoefde te begrijpen dat Zürich en [geïntimeerde 3] bij het voeren van het verweer de belangen van NCD zouden veronachtzamen. De omstandigheid dat in de dagvaarding wordt vermeld dat Zürich c.s. de aansprakelijkheid van [naam autobestuurder] B.V. heeft erkend, is onvoldoende om anders te oordelen. Van [naam autobestuurder] II kan niet worden verwacht dat zij zonder juridische bijstand zou begrijpen dat zij niet aansprakelijk was, nu uit de dagvaarding niet viel op te maken op welke grondslag de aansprakelijkheid was gebaseerd en de verzekeraar van die personenauto ook was gedagvaard en aansprakelijkheid erkende. Zürich c.s. kan haar niet tegenwerpen dat NCD meer onderzoek had behoren te verrichten, omdat zij, zoals hiervoor in rov. 28 al is geoordeeld, zelf NCD heeft geïnstrueerd om (alleen) haar de stukken te sturen en het voeren van de procedure aan haar over te laten. De verjaringstermijn is dan ook niet eerder gaan lopen dan in 2005, toen [geïntimeerde 3] NCD meedeelde dat er een tussenarrest was gewezen waaruit voortvloeide dat de te betalen schadevergoeding de dekking van f. 1.000.000,- overschreed. Daarmee was NCD in elk geval bekend met de schade. Aangezien NCD vervolgens op 26 oktober 2006 Zürich aansprakelijk heeft gesteld en de dagvaarding op 12 januari 2011 is uitgebracht is de verjaringstermijn steeds bijtijds gestuit en de vordering dus niet verjaard op grond van de korte verjaringstermijn van artikel 3:310 lid 1 BW.

32. 
Zürich c.s. beroept zich ook op het verlopen zijn van [geïntimeerde 3] verjaringstermijn. Zij stelt daartoe dat de gebeurtenis waardoor de schade is veroorzaakt de erkenning van aansprakelijkheid is geweest, die kort na 1977 heeft plaatsgevonden.

33. 
Het hof verwijst naar hetgeen hiervoor is overwogen. Daaruit vloeit voort dat de gebeurtenis waarop NCD haar vordering tot schadevergoeding baseert, niet is de erkenning van de aansprakelijkheid door Zürich, maar het niet betrachten door Zürich c.s. tegenover NCD van de zorg die van haar mocht worden verwacht bij het voeren van de procedure. Die schadeveroorzakende gebeurtenis heeft niet eerder plaatsgevonden dan ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding in 1998 en in de daarna gevoerde procedure, zodat de termijn van twintig jaar nog niet is verstreken.

Eigen schuld

34. 
Ten slotte beroept Zürich c.s. zich op eigen schuld van NCD omdat zij, hoewel zij vanaf 1989 wist dat er een mogelijkheid bestond dat de verzekerde som zou worden overschreden, niets heeft gedaan om haar eigen belangen te behartigen.

35. 
Dit verweer wordt verworpen. Zoals hiervoor is overwogen, staat vast dat Zürich in haar polisvoorwaarden haar verzekerde opdraagt om het voeren van procedures aan haar over te laten. Zürich heeft ook niet gemotiveerd betwist dat [naam autobestuurder] B.V. (I) op het verzoek van (de tussenpersoon van) Zürich de dagvaarding aan haar diende toe te sturen. Waar Zürich, zoals hiervoor in rov. 28 al is overwogen, (de rechtsvoorgangster van) NCD zelf opdraagt om de belangenbehartiging aan haar over te laten, kan de omstandigheid dat de schade ook is veroorzaakt doordat NCD heeft nagelaten haar eigen belangen te behartigen, zelfs indien juist, niet aan NCD worden toegerekend.

36. 
Daarnaast dient de schade volgens Zürich c.s. voor rekening van NCD te blijven omdat zij op het moment dat zij werd gedagvaard door [motorrijder] geen signaal heeft gegeven aan Zürich c.s. dat de verkeerde vennootschap in rechte was betrokken.

37. 
Ook dit verweer wordt verworpen. Zoals hiervoor is overwogen, kon van NCD niet worden verlangd dat zij zonder rechtskundige bijstand begreep op welke grond haar gestelde aansprakelijkheid berustte en dat daarvoor van belang was dat de in 1977 bestaande onderneming inmiddels was opgegaan in een nieuwe vennootschap, met name niet nu Zürich, die voorheen het gehele wagenpark verzekerde, ook was gedagvaard en haar had opgedragen het voeren van de procedure aan haar over te laten en zelf verkoos geen inlichtingen bij haar in te winnen.

ECLI:NL:GHDHA:2013:5389