Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Arnhem 251109 aanvangsmoment verjaringstermijn na mishandeling - moment van bekendheid met aansprakelijke persoon en schade

Rb Arnhem 251109 aanvangsmoment verjaringstermijn na mishandeling - moment van bekendheid met aansprakelijke persoon en schade
4.1.  Aan haar vordering legt [eiseres] ten grondslag dat zij als gevolg van de mishandeling op 30 april/1 mei 1996 blijvend hersenletsel heeft opgelopen waardoor zij klachten ondervindt op cognitief, emotioneel en lichamelijk gebied. Hierdoor kan zij niet meer normaal functioneren en lijdt zij schade bestaande uit onder meer kosten huishoudelijke hulp, medische kosten, verlies arbeidsvermogen, vervoerskosten, overige materiële en immateriële schade en buitengerechtelijke kosten. [eiseres] houdt [gedaagde] op grond van onrechtmatig daad - de mishandeling op 30 april/1 mei 1996 - aansprakelijk voor die schade.

4.2.  [gedaagde] heeft allereerst het verweer gevoerd dat de vordering van [eiseres] is verjaard. Daartoe voert hij aan dat aangenomen moet worden dat [eiseres] op het moment dat zij zich in de strafzaak (5 juni 1997) voegde als benadeelde partij en schadevergoeding vorderde, bekend was met de schade en de daarvoor aansprakelijke persoon zodat de vijfjaarstermijn als bedoeld in artikel 3:310 lid 1 BW toen is gaan lopen. Nadien zijn – tot de brief van 10 december 2007 – geen stuitingshandelingen verricht. Ter zitting is hieraan toegevoegd dat [eiseres] zelf de hoofdpijnklachten, zo volgt uit het rapport van de fysiotherapeut van 15 januari 1998, al aan de mishandeling toedichtte en dus in ieder geval op dat moment met de schade en de aansprakelijke persoon bekend was.
[eiseres] heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat door De Gelderse Roos een diagnose is gesteld met een verwijzing naar de mishandeling als oorzaak. Pas nadat die diagnose was gesteld ontstond bij [eiseres] de in de rechtspraak bedoelde duidelijkheid en is de verjaringstermijn gaan lopen, aldus [eiseres].

4.3.  Art. 3:310 lid 1 BW bepaalt, voorzover hier van belang, dat een rechtsvordering tot vergoeding van schade verjaart door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden. Naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad moet de eis dat de benadeelde bekend is geworden met zowel de schade als de daarvoor aansprakelijke persoon aldus worden opgevat dat het hier gaat om een daadwerkelijke bekendheid, zodat het enkele vermoeden van het bestaan van schade niet volstaat. Deze verjaringstermijn begint pas te lopen op de dag na die waarop de benadeelde daadwerkelijk in staat is een rechtsvordering tot vergoeding van de door hem geleden schade in te stellen (HR 24 januari 2003, NJ 2003, 300). Daarvan zal sprake zijn als de benadeelde voldoende zekerheid - die niet een absolute zekerheid behoeft te zijn - heeft verkregen dat de schade is veroorzaakt door tekortschietend of foutief handelen van de betrokken persoon. Dit houdt niet in dat voor het gaan lopen van de verjaringstermijn is vereist dat de benadeelde - behalve met de feiten en omstandigheden die betrekking hebben op de schade en de daarvoor aansprakelijke persoon - daadwerkelijk bekend is met de juridische beoordeling van die feiten en omstandigheden (HR 26 november 2004, NJ 2006, 115). Dit betekent evenmin dat is vereist dat de benadeelde steeds ook met de (exacte) oorzaak van de schade bekend is (HR 20 februari 2004, NJ 2006, 113). Als sprake is van lichamelijke klachten waarvan de herkomst niet zonder meer duidelijk is, kan van daadwerkelijke bekendheid met de schade pas sprake zijn wanneer met voldoende mate van zekerheid is vastgesteld waardoor die klachten zijn ontstaan. In het algemeen zal deze vereiste mate van zekerheid – die niet een absolute zekerheid behoeft te zijn – pas aanwezig zijn wanneer deze oorzaak door te dier zake deskundige artsen is gediagnosticeerd (HR 24 januari 2003, NJ 2003, 300).

4.4.  Uit de eigen stellingen van [eiseres] volgt dat zij sinds het incident kampt met cognitieve, emotionele en lichamelijke klachten (dagvaarding onder 6), waardoor er problemen zijn met informatieverwerking, concentratie en inprenting, zij niet kan omgaan met complexe situaties en er sprake is van angstklachten en forse hoofdpijnklachten. Mede vanwege duizeligheid en hoofdpijnklachten heeft zij zich in 1997 in de strafprocedure gevoegd als benadeelde partij en heeft zij (immateriële) schadevergoeding gevorderd (dagvaarding onder 5). In de door [eiseres] in deze procedure overgelegde medische informatie – in het bijzonder het huisartsenjournaal (rov. 2.3.), de verwijzing van de huisarts (rov. 2.4.) en de verzekeringsgeneeskundige rapportage (rov. 2.7.) – wordt melding gemaakt van de klachten die [eiseres] na de mishandeling heeft ondervonden waarbij steeds de mishandeling als oorzaak van die klachten wordt aangemerkt. Ter zitting heeft [eiseres] verder verklaard dat zij sinds de mishandeling altijd is blijven kwakkelen, dat zij daarvoor nooit wat had, dat zij na de mishandeling gek werd van haar hoofd en ook allerlei andere klachten kreeg, terwijl zij voor de mishandeling kerngezond en gelukkig was. De advocaat van [eiseres] heeft ter zitting nog verklaard dat er niet iets anders is gebeurd waaraan de lichamelijke en psychische klachten van [eiseres] kunnen worden toegeschreven.

4.5.  Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het voorgaande (rov. 4.4.) dat [eiseres] vrijwel direct na de mishandeling ermee bekend was dat zij als gevolg van die mishandeling allerlei lichamelijke en psychische klachten ondervond. Dit heeft [eiseres] ook niet zozeer bestreden. Zij stelt zich echter op het standpunt dat pas met de diagnose van De Gelderse Roos bekend is geworden wat haar precies mankeerde, althans hoe de klachten die zij sinds de mishandeling ondervond medisch geduid moeten worden. Pas vanaf dat moment is volgens [eiseres] de in de rechtspraak bedoelde duidelijkheid is ontstaan en is de verjaringstermijn gaan lopen.

4.6.  Dat verweer van [eiseres] gaat niet op. Het kan zo zijn dat de medische benaming die De Gelderse Roos heeft gegeven aan het klachtenbeeld van [eiseres] voor haar duidelijkheid heeft geschapen omtrent de vraag wát haar - in medische zin - precies mankeert. Dit neemt echter niet weg dat zij voordien – vrijwel direct na de mishandeling – reeds ermee bekend was dát zij lichamelijke en psychische klachten ondervond en welke en dat die klachten waren veroorzaakt door de mishandeling. Anders gezegd: op dat moment was [eiseres] bekend met de schade, de oorzaak daarvan en de daarvoor (volgens haar) aansprakelijke persoon. Aan de bekendheid met de schade, de oorzaak daarvan en de daarvoor aansprakelijke persoon heeft de diagnose van De Gelderse Roos niet bijgedragen. De vergelijking die de advocaat van [eiseres] trekt met de in de rechtspraak bedoelde ‘duidelijkheid’ gaat ook niet op. In de uitspraken waarop de advocaat van [eiseres] kennelijk doelt (HR 6 april 2001, 2002, 383 Vellekoop/Wilton Feyenoord, HR 24 januari 2003, NJ 2003, 300 BASF/Rensink en HR 31 oktober 2003, NJ, 2006, 112 Saelman/AZVU) was nu juist de vraag wat de oorzaak was van de lichamelijke (en psychische) klachten die de benadeelden ondervonden. Die oorzaak kon pas worden vastgesteld nadat een medische diagnose was gesteld en pas daarna ontstond voldoende zekerheid dat de schade was veroorzaakt door het tekortschietend of foutief handelen van de aansprakelijke persoon. Die situatie doet zich hier echter niet voor. Voor [eiseres] was van meet af aan duidelijk dat de schade was veroorzaakt door het foutief handelen van [gedaagde]. Dat de precieze medische duiding van de schade - niet aangeboren hersenletsel - op dat moment mogelijk nog niet helder was doet daaraan niet af.

4.7.  De conclusie luidt dat nu [eiseres] vrijwel direct na de mishandeling bekend was met de schade en de daarvoor aansprakelijke persoon, haar rechtsvordering is verjaard door verloop van vijf jaar nadien doch in ieder geval voordat een eerste stuitingshandeling werd verricht op 10 december 2007.

4.8.  Ter zitting heeft de advocaat van [eiseres] nog aangevoerd dat het [eiseres], toen zij in 2005 onder behandeling kwam bij De Gelderse Roos, is afgeraden om tijdens de behandeling over te gaan tot aansprakelijkheidsstelling van [gedaagde]. Uit het hiervoor gegeven oordeel vloeit echter voort dat de rechtsvordering van [eiseres] toen al was verjaard zodat de vraag of [eiseres] na 2005 daadwerkelijk in staat was tot het instellen van een vordering geen beantwoording behoeft.
LJN BK5495