Rb A.dam 290709 Verjaring, vordering gebaseerd op zorgplicht tov suicidale patient; was betrokkene in staat een claim in te dienen
- Meer over dit onderwerp:
Rb A.dam 290709 Verjaring, vordering gebaseerd op zorgplicht tov suicidale patient; was betrokkene in staat een claim in te dienen
2. De feiten
2.1. [A] is op 11 juli 1998 vrijwillig opgenomen in de psychiatrische instelling
De Geestgronden in Bennebroek (later overgegaan in Geestgronden).
2.2. Op 14 juli 1998 is [A] bezocht door de psychiater [B]. Als werkdiagnose stelt [B] een psychotische stoornis NAO (niet anders omschreven) met als differentiaaldiagnose een depressie met psychotische kenmerken.
2.3. Binnen Geestgronden worden tijdens de opname van [A] verschillende vormen van afspraken gemaakt met patiënten over de mogelijkheden tot bewegingsvrijheid.
Bij ‘vrijheden op afspraak’ worden vrijheden toegekend zonder tijdsaanduiding. De patiënt meldt bijvoorbeeld dat hij even weg wil naar x gedurende y tijd. Het behandelteam staat dit toe, tenzij er duidelijke signalen worden gezien dat dit onverantwoord zou zijn.
2.4. Op 20 augustus 1998 heeft [A] vrijheden op afspraak en verlaat hij zonder begeleiding het terrein van Geestgronden. In het centrum van Bennebroek heeft [A] zich vervolgens met een brandbare vloeistof overgoten en zichzelf in brand gestoken.
2.5. [A] wordt hierna overgebracht naar het brandwondencentrum in Beverwijk.
Hij wordt de eerste zes weken kunstmatig in coma gehouden. Tijdens zijn opname wordt [A] 22 keer geopereerd. Hij wordt in deze periode begeleid door een psychiater, die zijn medicatie waar nodig bijstelt. In de ontslagbrief van 13 januari 1999 staat vermeld dat aan het eind van de opname blijkt, dat de behoefte aan revalidatie groter is dan de noodzaak tot verdere psychiatrische behandeling. Op 4 januari 1999 wordt [A] overgebracht naar het Hoensbroeck Revalidatiecentrum in Hoensbroek. Hij staat hier onder meer onder behandeling van een klinisch psycholoog en bezoekt een consulent psychiatrie. Uit hun verslagen volgt dat ten tijde van de opname geen sprake meer is van een psychotisch of depressief toestandsbeeld en dat de medicatie wordt afgebouwd. Er is wel sprake van verwerkingsproblematiek. [A] wordt daarnaast nog een aantal keer geopereerd.
2.6. Vanaf 27 december 1999 woont [A] in een huurflat in Geleen en staat hij onder dagbehandeling van het revalidatiecentrum. Hij kookt dagelijks thuis en krijgt hulp bij de zwaardere huishoudelijke taken. In zijn vrije tijd houdt [A] zich bezig met computeren en tafeltennissen. In deze periode heeft [A] een sociale vaardigheidstraining afgerond. Per 21 maart 2000 heeft de klinisch psycholoog zijn behandeling beëindigd. Volgens de klinische ontslagbrief van die datum is op dat moment geen sprake meer van depressiviteit of psychose en zijn de antidepressiva geheel afgebouwd. Vanaf juni 2000 start [A] met een opleiding tot financieel-administratief medewerker en wordt de frequentie van de dagbehandeling afgebouwd.
2.7. Op 13 augustus 2000 is [A] vanwege een psychose met een rechterlijke machtiging opgenomen op de Psychiatrische Afdeling Algemeen Ziekenhuis van het Maaslandziekenhuis in Sittard. Hij is verwezen door de crisisdienst nadat hij twee keer
langs de spoorlijn is gevonden. Aansluitend is hij op 22 februari 2001 opgenomen in het Psycho-Medisch Streekcentrum Vijverdal in Maastricht. Sinds april 2003 woont [A]
in het Regionaal Instituut Beschermd Wonen in Maastricht. Tot 2006 is hij regelmatig opgenomen in verband met zijn psychische problemen.
3. Het geschil
3.1. Zilveren Kruis c.s. vorderen bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis dat:
a. de rechtbank verklaart voor recht dat Geestgronden in de periode van 11 juli 1998 tot en met 20 augustus 1998, en meer in het bijzonder op de ochtend van 20 augustus 1998, toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de verbintenissen uit de tussen haar en [A] bestaande behandelingsovereenkomst, althans dat Geestgronden in die periode onrechtmatig jegens [A] heeft gehandeld;
b. de rechtbank verklaart voor recht dat Geestgronden aansprakelijk is voor de materiële en immateriële schade die [A] dientengevolge heeft geleden en nog zal leiden, nader op te maken bij staat;
c. de rechtbank verklaart voor recht dat Geestgronden aansprakelijk is voor de schade die Zilveren Kruis dientengevolge als ziektekostenverzekeraar van [A] heeft geleden en nog zal leiden;
d. Geestgronden wordt veroordeeld tot betaling aan Zilveren Kruis van € 402.615,56, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 maart 2003, althans vanaf 24 januari 2008, tot aan de dag der algehele voldoening;
e. Geestgronden wordt veroordeeld tot betaling aan Zilveren Kruis van de buitengerechtelijke kosten, begroot op € 8.422,53, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 januari 2008 tot aan de dag der algehele voldoening;
f. Geestgronden wordt veroordeeld in de kosten van deze procedure.
3.2. Zilveren Kruis c.s. stellen hiertoe het volgende. Voor een instelling die het toezicht aanvaardt over een psychiatrische patiënt met suïcidale gedachten geldt een bijzondere zorgplicht. Geestgronden is tekortgeschoten in de op haar rustende zorgplicht tegenover [A] en dit geldt met name ten aanzien van de kwaliteit en consistentie van de dossiervoering, de frequentie van de contacten tussen de verantwoordelijke psychiater en [A], de voorzorgsmaatregelen met betrekking tot het suïciderisico, de afwegingen over het vrijhedenbeleid en de beslissing om [A] op 20 augustus 1998 zonder begeleiding en concrete afspraken over het doel en de duur het terrein van Geestgronden te laten verlaten. De behandelend psychiater en het behandelteam van Geestgronden hebben zodoende niet gehandeld zoals van redelijke bekwame en redelijk handelende hulpverleners onder vergelijkbare omstandigheden verwacht mocht worden. Evenmin hebben zij gehandeld in overeenstemming met de op hen rustende verantwoordelijkheid, die voortvloeide uit de op dat moment geldende professionele standaard. Zilveren Kruis c.s. hebben hierdoor schade geleden. Zilveren Kruis c.s. houden op grond van artikel 7:462 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) Geestgronden aansprakelijk voor deze schade, waarbij Zilveren Kruis zich beroept op haar wettelijk regresrecht.
Ten aanzien van het beroep van Geestgronden op verjaring van de vordering van [A] stellen Zilveren Kruis c.s. het volgende. Vanwege het uitzonderlijk zware psychiatrische en lichamelijke revalidatietraject was [A] pas op zijn vroegst vanaf april 2003 daadwerkelijk in staat om zijn vordering in te stellen, zodat de verjaringstermijn eerst vanaf dat moment is aangevangen. Daarnaast heeft het voorval op 20 augustus 1998 kunnen gebeuren door toedoen van Geestgronden en was zij op de hoogte van de oorzaken en de gevolgen van dit voorval. Bovendien was Geestgronden binnen vijf jaren na het voorval op de hoogte van de vordering van Zilveren Kruis. Dit betekent dat zij rekening kon en moest houden met een eventueel in te dienen vordering van [A]. Namens [A] is op 25 september 2006 de verjaring gestuit, zodat zijn vordering niet is verjaard.
3.3. Geestgronden concludeert dat Zilveren Kruis c.s. in hun vorderingen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard, althans dat deze hen moeten worden ontzegd, en dat zij bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis moeten worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.
3.4. Geestgronden stelt hiertoe het volgende. Bij de behandeling van [A] heeft Geestgronden zorgvuldig en in overeenstemming met de professionele standaard van 1998 gehandeld. Er was geen sprake van gebrekkige dossiervoering. Bovendien valt de dossiervoering onder de algemene medische zorgvuldigheidsnorm en niet onder een veiligheidsnorm. Als er al sprake zou zijn van gebrekkige dossiervoering, dan ontbreekt het causale verband met de schadeveroorzakende gebeurtenis. Psychiater [B] is voortdurend betrokken geweest bij de begeleiding van [A]. Het verslag van [C] is tot stand gekomen na overleg met [B] en alle beslissingen van [C] werden genomen na overleg met [B]. [B] bepaalde dus het beleid. Het is onjuist dat er gedurende de hele behandeling steeds een duidelijk herkenbaar suïciderisico is geweest. Er is hierover wel steeds met [A] gesproken en dit is ook steeds beoordeeld. Voor het overige is het aan Zilveren Kruis c.s. om te bewijzen dat Geestgronden onzorgvuldig heeft gehandeld en dat hun schade een gevolg is van dat onzorgvuldige handelen.
Geestgronden stelt daarnaast dat de vordering van [A] is verjaard. De verjaringstermijn begon op 20 augustus 1998 te lopen, zodat [A] uiterlijk op 20 augustus 2003 een stuitingshandeling had moeten verrichten. Vanaf januari 2000 tot augustus 2000 heeft [A] zelfstandig gewoond, waarbij hij zichzelf verzorgde. In deze periode was [A] in staat actie te ondernemen om zijn vordering op Geestgronden te behouden. Het ligt op de weg van [A] om te bewijzen dat dit anders is.
4. De beoordeling
Verjaring vordering [A] (deelvordering b)
4.1. De rechtbank begint haar beoordeling uit doelmatigheidsoverwegingen met het meest verstrekkende verweer van Geestgronden, te weten dat de vordering van [A] (deelvordering b) is verjaard. Op grond van artikel 3:310, eerste lid, BW verjaart een vordering tot schadevergoeding door het verloop van vijf jaren na de dag waarop de benadeelde met de schade en de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden.
In zijn arrest van 31 oktober 2003 (LJN: AL8168) oordeelt de Hoge Raad dat deze verjaringstermijn, gelet op de strekking van bovengenoemd artikel, pas begint te lopen op de dag na die waarop de benadeelde daadwerkelijk in staat is een vordering tot schadevergoeding in te stellen. Dit arrest houdt niet in dat vereist is dat de benadeelde ook bekend is met de juridische beoordeling van de feiten en omstandigheden, die betrekking hebben op de schade en de daarvoor aansprakelijke persoon, zoals de Hoge Raad uitdrukkelijk overweegt in zijn arrest van 26 november 2004 (LJN: AR1739).
4.2. In deze zaak is sprake van doorlopende schade als gevolg van de gebeurtenis op 20 augustus 1998. Uit de arresten van de Hoge Raad van 24 mei 2002 (LJN: AD9600) en 19 oktober 2001 (LJN: ZC3686) volgt dat de verjaringstermijn voor een vordering tot vergoeding van doorlopende schade in beginsel aanvangt zodra enige schade van dit soort bekend is en zich geen nieuwe, eerder niet voorziene schade voordoet. [A] moet gedurende zijn verblijf in het brandwondencentrum geacht worden bekend te zijn geraakt met de letselschade. De hieruit beweerdelijk gevolgde en in deze procedure gevorderde immateriële schade was op dat moment redelijkerwijs te voorzien. Daarnaast was [A] bekend met de voorgeschiedenis van deze gebeurtenis en de rol daarin van Geestgronden. Ten slotte wist hij dat er ten minste reden is om een causaal verband aan te nemen tussen deze schade en de rol van Geestgronden.
4.3. Gelet op het bovenstaande was [A] in beginsel in staat een vordering in te stellen. Bij het antwoord op de vraag of hij daar ook daadwerkelijk toe in staat was, moet worden betrokken of en in hoeverre deze mogelijkheid werd verhinderd door zijn lichamelijke en geestelijke gesteldheid. Naar het oordeel van de rechtbank moet op basis van de overgelegde medische gegevens worden aangenomen dat [A] tijdens zijn opname in het brandwondencentrum zodanig verhinderd was in zijn mogelijkheden, dat hij niet daadwerkelijk in staat kan worden geacht een vordering in te stellen.
Deze verhindering bestond erin dat hij een periode lang kunstmatig in coma is gehouden, dat hij een zeer groot aantal operaties heeft moeten ondergaan in een relatief korte periode en dat hij onder begeleiding van een psychiater stond en in dat kader ook medicatie kreeg voorgeschreven. Dit betekent dat de verjaringstermijn in deze periode niet is aangevangen. De andersluidende stelling van Geestgronden is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd en wordt verworpen.
4.4. In de periode dat [A] in het revalidatiecentrum is opgenomen, wordt hij ook geopereerd en psychiatrisch begeleid. Uit de overgelegde medische gegevens valt echter af te leiden dat hij in geestelijke zin stabiliseert en dat zijn medicatie wordt afgebouwd.
Een oordeel over de aanvang van de verjaringstermijn in deze periode kan echter in het midden worden gelaten. Naar het oordeel van de rechtbank moet namelijk op basis van de overgelegde medische gegevens worden aangenomen dat [A] in ieder geval tijdens zijn verblijf in de huurflat in Geleen niet meer zodanig verhinderd was, dat hij niet daadwerkelijk in staat was om een vordering in te stellen. Hij woont in deze periode bijna volledig zelfstandig, hij heeft een zelfstandige vrijetijdsbesteding en hij volgt een training en later een studie. Bovendien wordt in deze periode de begeleiding door de klinisch psycholoog beëindigd en wordt de frequentie van de dagbehandeling verlaagd.
Ten slotte is in deze periode geen sprake meer van depressiviteit of een psychose en zijn de antidepressiva geheel afgebouwd. In het licht van deze omstandigheden hebben Zilveren Kruis c.s. onvoldoende onderbouwd waarom [A] in deze periode niet daadwerkelijk in staat was een vordering in te stellen. Het aanbod om een medische deskundige hierover vragen te stellen wordt gepasseerd, omdat de vraag of [A] daadwerkelijk in staat was een vordering in stellen uiteindelijk een juridische en geen medische vraag is. De stelling van Zilveren Kruis c.s., dat het indienen van een vordering van [A] een onevenredig groot offer zou hebben gevraagd omdat hij dan opnieuw zou worden geconfronteerd met gebeurtenissen waarvoor nadien psychische begeleiding nodig zou zijn, vindt geen steun in de overgelegde medische gegevens en wordt dus verworpen. Dit betekent dat de verjaringstermijn is aangevangen op 27 december 1999 en is geëindigd op 26 december 2004. Omdat voor het eerst op 25 september 2006 namens [A] een stuitingshandeling is verricht, is zijn voorliggende vordering verjaard.
4.5. Zilveren Kruis c.s. hebben gesteld dat [A] vanaf zijn opname op 13 augustus 2000 tot en met april 2003 niet in staat is geweest een vordering in te stellen zodat, als de verjaring al zou zijn aangevangen, deze is opgeschort gedurende deze periode. Naar het oordeel van de rechtbank biedt geen regel uit het Nederlandse recht grondslag voor opschorting van een lopende verjaringstermijn. Voor zover Zilveren Kruis c.s. hebben bedoeld te stellen dat in een dergelijk geval sprake zou zijn van stuiting of verlenging van de verjaring, passeert de rechtbank deze stelling omdat de gestelde omstandigheden niet onder één van de wettelijke stuitings- of verlengingsgronden kunnen worden gebracht.
4.6. Voor zover Zilveren Kruis c.s. hebben bedoeld te stellen dat artikel 3:310, eerste lid, BW in deze zaak niet van toepassing is, omdat dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn als bedoeld in artikel 6:2, tweede lid, BW, geldt het volgende. Gelet op de belangen welke verjaringstermijnen beogen te dienen, waaronder in het bijzonder de rechtszekerheid, zal van onaanvaardbaarheid naar het oordeel van de rechtbank slechts in uitzonderlijke gevallen en onder uitzonderlijke omstandigheden sprake kunnen zijn. Anders dan Zilveren Kruis c.s. stellen, heeft het toelaten en dus mogelijk toewijzen van de vordering van [A] naar het oordeel van de rechtbank wel degelijk invloed op de vermogensplanning van Geestgronden. De stelling dat Geestgronden al rekening moest houden met de vordering van Zilveren Kruis doet hier niet aan af, omdat de vordering van [A] mede ziet op schade, zoals immateriële schade, die niet in de vordering van Zilveren Kruis is betrokken. Geestgronden hoefde hier naar het oordeel van de rechtbank na het verstrijken van de verjaringstermijn redelijkerwijs geen rekening meer mee te houden. Dat Geestgronden tegen deze vorm van aansprakelijkheid verzekerd zou zijn, doet hier evenmin aan af omdat niet vaststaat of en tot welk bedrag Geestgronden voor deze schade verzekerd is en welke financiële gevolgen een eventuele verzekeringsaanspraak heeft. De korte verjaringstermijn van artikel 3:310, eerste lid, BW staat echter niet alleen in het teken van de rechtszekerheid, maar ook van de billijkheid. In dit verband kan naar het oordeel van de rechtbank niet op voorhand worden aangenomen dat [A] zijn vordering niet heeft kunnen instellen door omstandigheden die volledig aan Geestgronden moeten worden toegerekend. Hierbij is van belang dat de psychische problemen van [A] een belangrijke oorzaak zijn van de verhindering om zijn vordering tijdig in te stellen. Van deze problemen moet bovendien worden aangenomen dat zij [A] hebben gebracht tot zijn daad op 20 augustus 1998. Deze problemen bestonden echter al voordat [A] bij Geestgronden werd opgenomen. Gelet op het bovenstaande is de toepassing van artikel 3:310, eerste lid, BW in deze zaak naar het oordeel van de rechtbank in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar. Dit betekent dat de vordering van [A] zal worden afgewezen.
4.7. [A] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de helft van de tot op heden door Geestgronden gemaakte proceskosten worden veroordeeld. De totale kosten tot op heden aan de zijde van Geestgronden worden begroot op:
- vast recht € 4.784,--
- salaris advocaat 9.030,-- (3,5 punten × tarief € 2.580,--)
Totaal € 13.814,-- (de helft daarvan bedraagt: € 6.907,--)
Vorderingen Zilveren Kruis (deelvorderingen a en c tot en met f)
4.8. Zilveren Kruis c.s. hebben de rechtbank bij conclusie van repliek verzocht gebruik te maken van haar bevoegdheid om Geestgronden te bevelen haar stellingen toe te lichten omtrent het niet kunnen overleggen van richtlijnen, protocollen en werkinstructies en omtrent de daadwerkelijke gang van zaken op de afdeling ten tijde van de behandeling van [A]. Naar de rechtbank begrijpt heeft Geestgronden in deze procedure haar stellingen op deze punten voor zover mogelijk voorzien van een schriftelijke onderbouwing of toelichting. Bovendien heeft zij meermaals aangeboden de destijds betrokken hulpverleners over de gang van zaken te laten horen. Gelet hierop ziet de rechtbank op dit moment in de procedure geen reden om van haar bovenbedoelde bevoegdheid gebruik te maken.
4.9. Ten einde te kunnen beoordelen of Geestgronden in de periode van 11 juli 1998 tot en met 20 augustus 1998 toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de behandelingsovereenkomst of dat Geestgronden in die periode onrechtmatig jegens [A] heeft gehandeld, moet de vraag worden beantwoord of de hulpverleners van Geestgronden in deze periode ten aanzien van [A] hebben gehandeld zoals van redelijke bekwame en redelijk handelende hulpverleners destijds onder vergelijkbare omstandigheden verwacht mocht worden. Voor de beantwoording van deze vraag heeft de rechtbank behoefte aan deskundige voorlichting. Partijen hebben zich bij conclusie en akte uitgelaten over de persoon van de te benoemen deskundige en de vraagstelling aan deze deskundige.
4.10. De rechtbank ziet vooralsnog geen noodzaak tot het benoemen van meer dan één deskundige. Nu partijen hierover overeenstemming hebben bereikt, heeft de rechtbank prof. dr. [D] (hierna: [D]) benaderd. [D] heeft de rechtbank telefonisch meegedeeld dat hij zich onvoldoende vrij voelt staan ten opzichte van Geestgronden om als deskundige op te treden. De rechtbank heeft hem vervolgens meegedeeld dat partijen zijn betrokkenheid bij Geestgronden geen bezwaar vinden voor
zijn benoeming als deskundige. Deze mededeling heeft [D] niet van mening doen veranderen. Partijen hebben geen overeenstemming kunnen bereiken over een andere persoon om als eerste en enige deskundige op te treden. Dit betekent dat de rechtbank partijen nog een laatste keer in de gelegenheid zal stellen om zich bij akte uit te laten over de persoon van de te benoemen deskundige. Hierbij moeten partijen in ieder geval reageren op de door [D] aangedragen alternatieven voor zijn benoeming, te weten prof. dr. [E], werkzaam in het Academisch Medisch Centrum in Amsterdam, en
dr. [F], werkzaam in het Sint Lucas Andreas Ziekenhuis in Amsterdam. Als partijen niet tot overeenstemming komen, dan zal de rechtbank naar eigen inzicht een deskundige benoemen.
4.11. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden. LJN BJ9975