Rb Overijssel 200116 aansprakelijkheid voor seksueel misbruik minderjarige; moment aangifte in beginsel bepalend voor aanvang verjaringstermijn
- Meer over dit onderwerp:
Rb Overijssel 200116 aansprakelijkheid voor seksueel misbruik minderjarige door buurman/leerkracht; moment aangifte in beginsel bepalend voor aanvang verjaringstermijn
2 De feiten
2.1.
In deze zaak staat als gesteld en erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken en/of blijkend uit niet-betwiste producties het navolgende vast.
2.2
[gedaagde] en de [familie van eiser] hebben vanaf 1987 een twee-onder-een-kap woning gedeeld. [eiser] was toen (in 1987) vijf jaar oud. [gedaagde] werd een vriend van de familie en [eiser] kwam regelmatig bij [gedaagde] langs.
2.3
[gedaagde] is/was docent op de middelbare school van [eiser] . Vanaf 1996 werd ook de vader van [eiser] docent op deze middelbare school. [gedaagde] werd de leidinggevende van de vader van [eiser] .
2.4
In het schooljaar 1997/1998 was [gedaagde] docent informatica van [eiser] . [eiser] zat toen in de vierde klas van het VWO.
2.5
Ook in het jaar 1999-2000 was [gedaagde] docent van [eiser] . Daarnaast heeft [gedaagde] nog gewerkt als begeleider van de skivakantie en heeft hij in de filmcommissie gezeten, waar ook [eiser] in deelnam.
2.6
Op 3 juni 2009 heeft [eiser] aangifte gedaan jegens [gedaagde] van -kort gezegd- seksueel misbruik van [eiser] .
2.7
Op donderdag 22 april 2010 is [gedaagde] op het bureau van politie te Hengelo voor het eerst gehoord. Na dit verhoor is [gedaagde] aangehouden. Hierna hebben diverse verhoren plaatsgevonden, waarbij naast [eiser] en zijn vader ook de heer [X] (personeelsleider op de middelbare school) en [gedaagde] zelf zijn verhoord.
2.8
[eiser] heeft als productie 1 bij dagvaarding het proces-verbaal overgelegd.
2.9
Als productie 3 bij conclusie van dupliek heeft [gedaagde] de dagvaarding overgelegd, waarbij [gedaagde] wordt gedagvaard om als verdachte te verschijnen op vrijdag 27 april 2012.
2.10
Uit de dagvaarding volgt dat primair overtreding van artikel 246 Wetboek van Strafrecht tenlaste wordt gelegd en subsidiair de artikelen 247 lid 1 en 240 a Wetboek van Strafrecht.
2.11
Bij brief van 9 mei 2011 heeft de gemachtigde van [eiser] [gedaagde] aansprakelijk gesteld. [eiser] heeft de brief als productie 2 bij dagvaarding overgelegd. In de brief staat, voor zover van belang vermeld:
“(…) Tot mij wendde zich [eiser] in verband met het seksueel misbruik dat hem is overkomen. (…) Mijn cliënt heeft door het misbruik zowel fysiek als geestelijk letsel opgelopen en lijdt thans zowel materiële als immateriële schade. Voor deze schade houdt cliënt u aansprakelijk. (…) Graag verzoek ik, zo nodig sommeer ik u, binnen 14 dagen na heden aan mij te bevestigen dat u de aansprakelijkheid erkent en dat u zich bereid verklaart de schade van mijn cliënt te vergoeden. (…) Tenslotte, niet geheel onbelangrijk, stuit ik namens cliënt, jegens u hierbij de verjaring van de vordering tot nakoming van de schadevergoedingsverplichting ex artikel 3:317 lid 1 BW. (…)”
2.12
Bij brief van 25 april 2012 heeft de officier van justitie de zaak tegen [gedaagde] ingetrokken (productie 4 bij conclusie van dupliek).
2.13
Medio 2004/2005 heeft [eiser] contact gezocht met een studentenpsycholoog van de UT te Enschede. Hij is hierna doorverwezen naar een vrijgevestigd psycholoog Mampuys voor behandeling. Hij heeft zich hierna gemeld bij het Centrum voor Dagbehandeling De Bremmele, waar hij van 20 februari 2006 tot 29 maart 2007 dagbehandeling heeft ondergaan. Na deze behandeling is [eiser] opgenomen geweest in een psychiatrisch ziekenhuis.
3. De vordering
3.1
[eiser] vordert dat de rechtbank zal verklaren voor recht dat [gedaagde] een onrechtmatige daad heeft gepleegd jegens [eiser] . Tevens vordert [eiser] dat de rechtbank [gedaagde] zal veroordelen om aan hem te betalen het bedrag ad € 187.898,87 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag waarop de verschillende schadeposten zijn ontstaan, dan wel vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag van voldoening. Tenslotte vordert [eiser] dat de rechtbank [gedaagde] zal veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2
[eiser] stelt daartoe dat [gedaagde] (primair) in strijd met de wettelijke plicht heeft gehandeld dan wel subsidiair een inbreuk heeft gemaakt op het recht van lichamelijke integriteit dan wel (meer subsidiair) heeft gehandeld in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijke verkeer betaamt.
3.3
Volgens [eiser] heeft [gedaagde] primair in ieder geval een van de volgende bepalingen uit het wetboek van strafrecht geschonden:
- Artikel 249 Sr (ontucht met misbruik van gezag/vertrouwen)
[gedaagde] heeft seksuele handelingen verricht bij [eiser] , maar heeft [eiser] ook bij zichzelf seksuele handelingen laten verrichten. Dit heeft plaatsgevonden in een tijd waarin [gedaagde] de leraar was van [eiser] .
- Artikel 248d Sr (seksueel corrumperen)
[gedaagde] heeft [eiser] , toen hij nog geen 16 was, laten kijken terwijl hij zichzelf aftrok.
- Artikel 248c Sr (aanwezigheid bij seksuele exploitatie minderjarige)
[gedaagde] heeft verklaard (meermaals) aanwezig te zijn geweest bij het masturberen door [eiser] en dit te hebben geïnitieerd.
- Artikel 248a Sr (verleiding)
[gedaagde] heeft door misbruik vanuit de feitelijke verhouding (veel oudere buurman, leidinggevende van vader en leerkracht) opzettelijk aangezet tot ontuchtige handelingen, terwijl [eiser] nog geen18 jaar oud was.
3.4
Subsidiair is [eiser] van mening dat [gedaagde] het recht op lichamelijke integriteit heeft geschonden door gebruik te maken van zijn machtspositie tot [eiser] om [eiser] zover te krijgen in zijn bijzijn te masturberen, toe te kijken terwijl hij zichzelf masturbeerde en hem onder druk te zetten geen andere (seksuele) relaties aan te gaan. Dan wel heeft volgens [eiser] [gedaagde] hierdoor in strijd gehandeld met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt.
3.5
Als gevolg van de onrechtmatige daad van [gedaagde] stelt [eiser] ernstig psychisch letsel te hebben opgelopen. [eiser] heeft van 20 februari tot 29 maart 2007 dagbehandeling ondergaan. Na deze behandelingen is [eiser] in crisis geraakt en opgenomen geweest in een psychiatrisch ziekenhuis. [eiser] is nog onverkort in behandeling.
3.6
Daarnaast stelt [eiser] studievertraging te hebben opgelopen en is er sprake van verlies van arbeidsvermogen, aldus [eiser] .
3.7
Het verlies aan arbeidsvermogen rekent [eiser] op € 3.006,72 netto per jaar te rekenen tot zijn 67e levensjaar, derhalve € 87.882,00.
3.8
Aan vergoeding van de reeds gemaakte en nog te maken reiskosten stelt [eiser] een bedrag ad € 22.988,11 te vorderen te hebben.
3.8
Uit hoofde van eigen risico en geen aanspraak kunnen maken op de no-claim korting stelt [eiser] een schade ad € 980,- te hebben geleden tot 2010 en € 728,76 vanaf 2010.
3.9
[eiser] maakt aanspraak op een bedrag aan smartengeld van € 10.000,-.
3.10
Als reactie op het verweer dat de vordering is verjaard, stelt [eiser] dat verjaring ex artikel 70 lid 1 onder 3 Sr juncto 71 Sr juncto 3:310 lid 4 BW pas intreedt na 9 februari 2012, dus na de brief van 9 mei 2011. [eiser] stelt tevens dat hij niet eerder in staat was dan na het aflopen van het behandeltraject om een vordering in te stellen.
4 Het verweer
4.1
[gedaagde] voert als verweer dat het bewijs van de hem door [eiser] verweten overtreding van de artikelen 249, 248 en of 228a Sr niet kan worden geleverd.
4.2
Volgens [gedaagde] is er van een autoriteitspositie ten opzichte van [eiser] geen sprake. Enkel het leeftijdsverschil kan niet tot de conclusie leiden dat er sprake is van “uit feitelijke verhoudingen” voortvloeiend overwicht, aldus [gedaagde] .
4.3
[eiser] en [gedaagde] hebben als buren in de loop der jaren een vriendschappelijke band opgebouwd. De verhouding tussen hen was min of meer gelijkwaardig, aldus [gedaagde] .
4.4
[gedaagde] ontkent als zou hij een setting hebben gecreëerd om seksuele handelingen te laten plaatsvinden. [gedaagde] is van mening dat vanuit goede vriendschap een affectieve relatie is ontstaan. Van een gedwongen situatie is geen sprake geweest.
4.5
[gedaagde] stelt zich verder op het standpunt dat de vordering is verjaard.
[gedaagde] verwijst daarvoor naar het bepaalde in artikel 3:310 BW. Volgens [gedaagde] hebben de gebeurtenissen plaatsgevonden in 1998 en is de vordering vijf jaren daarna verjaard.
4.6
Subsidiair stelt [gedaagde] dat [eiser] in 2004/2005 de hulp van een psycholoog heeft ingeschakeld, waaruit volgt dat hij reeds medio 2004/2005 op de hoogte was van de psychische problematiek en de verjaring vanaf dat moment is gaan lopen.
4.7
Volgens [gedaagde] is de gestelde overtreding door [gedaagde] van artikel 248 Sr. reeds per 9 februari 2003 verjaard (drie jaar na het bereiken van het achttiende levensjaar van [eiser] ). Subsidiair stelt [gedaagde] dat de vorderingen ontstaan voor 9 mei 1999 in ieder geval zijn verjaard.
4.8
Het gestelde causaal verband en de omvang van de begrote schade wordt door [gedaagde] betwist. [gedaagde] betwist dat [eiser] als gevolg van de in de dagvaarding geschetste gebeurtenissen ten gevolge van het handelen van [gedaagde] psychische schade heeft opgelopen.
5 De beoordeling van het geschil en de motivering van de beslissing
Verjaring
5.1
Als meest verstrekkende verweer doet [gedaagde] een beroep op verjaring. Beuving betwist dat de vordering is verjaard. De rechtbank zal eerst dit verweer bespreken.
5.2
In deze zaak betreft het een vordering tot vergoeding van schade. Artikel 310 van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek geeft een regeling voor de bevrijdende verjaring van de rechtsvordering tot vergoeding van schade.
5.3
De rechtbank is van oordeel dat gelet op het bepaalde in artikel 310 lid 1 van boek 3 BW dient te worden geoordeeld dat de rechtsvordering tot vergoeding van schade niet al is verjaard. De rechtbank overweegt hiervoor als volgt.
5.4
De Hoge Raad heeft in 2003 geoordeeld (Saelman, HR 31-10-2003, NJ 2006/112) dat de korte verjaringstermijn van artikel 3:310 lid 1 BW, gelet op de strekking van deze bepaling, pas begint te lopen op de dag na die waarop de benadeelde daadwerkelijk in staat is een rechtsvordering tot vergoeding van schade in te stellen. Uit genoemde uitspraak volgt dat dit het moment is waarop de verhindering, die de benadeelde ervan weerhield zijn vordering in te stellen, niet meer aanwezig is.
5.5
In geval van seksueel misbruik van minderjarigen dient te worden aangenomen dat de datum waarop bij de politie aangifte is gedaan, in beginsel kan worden aangemerkt als het moment waarop de benadeelde daadwerkelijk in staat moet worden geacht een rechtsvordering tot vergoeding van schade in te stellen (vgl. HR 23-10-1998, NJ 2000/15).
5.6
Vast staat dat [eiser] tot 29 maart 2007 dagbehandeling heeft ondergaan. Na deze behandeling is [eiser] in een crisis geraakt en is hij opgenomen geweest in een psychiatrisch ziekenhuis.
5.7
[eiser] heeft in 2007 een informatief gesprek gehad met de politie over een mogelijke aangifte. Uiteindelijk heeft [eiser] op 30 juni 2009 aangifte gedaan.
5.8
De rechtbank is van oordeel dat uit bovenstaande feiten en omstandigheden volgt dat geconcludeerd dient te worden dat [eiser] in ieder geval niet vóór 2007 in staat was daadwerkelijk een rechtsvordering tot vergoeding van schade in te stellen. Nu vast staat dat [eiser] [gedaagde] bij brief van 9 mei 2011 aansprakelijk heeft gesteld, dient op grond hiervan geconcludeerd te worden dat de vordering van [eiser] niet is verjaard.
De beoordeling van de vordering
5.9
De rechtbank komt dan toe aan de beoordeling van de vordering. Aan de orde is of [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] en of als gevolg hiervan de gevorderde schade is ontstaan.
5.10
De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. Van een onrechtmatige daad is sprake indien vast komt te staan dat het seksueel contact door [gedaagde] moet worden aangemerkt als een inbreuk op een recht, op het persoonlijkheidsrecht, het recht op lichamelijke integriteit. Hiervan is in ieder geval sprake indien zou komen vast te staan dat [eiser] jonger was dan 16 jaar, terwijl het feit dat hij de leeftijd van 16 jaren zou hebben bereikt niet zonder meer betekent dat geen sprake is van een onrechtmatige daad.
5.11
[gedaagde] betwist niet dat er tussen partijen seksuele handelingen hebben plaatsgevonden; bestaande uit het betasten van [eiser] , het masturberen/aftrekken van [eiser] en het kijken naar het masturberen van [eiser] . Dit staat derhalve vast.
5.12
[gedaagde] betwist dat de seksuele handelingen zijn begonnen toen [eiser] de leeftijd van 12 jaren had bereikt. Volgens [gedaagde] vond het eerste seksuele contact plaats op het moment dat [eiser] (net) 16 jaren oud was.
5.13
Ten aanzien van de periode waarin de seksuele handelingen hebben plaatsgevonden, overweegt de rechtbank als volgt.
Volgens [eiser] zijn de handelingen begonnen toen hij 12 jaren oud was. [eiser] verwijst hiervoor naar zijn eigen verklaring en de verklaring van [gedaagde] op pagina 109 van het proces-verbaal. Hieruit volgt voor zover hier van belang:
Pagina 0108:
“(…) U vertelt mij dat [eiser] heeft verklaard dat het misbruik is begonnen toen hij 12 jaar oud was en niet zoals ik heb verklaar toen hij 16 jaar was. Ik begrijp dat niet en ik weet het echt niet. Ik zou het niet weten. U leest mij een gedeelte voor uit de verklaring van [eiser] waarin hij verteld heeft dat hij op 12 jarige leeftijd, ik zou toen 37 jaar zijn geweest, bij mij op de bank zou hebben gezeten en dat hij plotseling een stijve piemel had gekregen. [eiser] zou zichzelf of ik zou hem hebben afgetrokken. Nu u mij dat zo voorlees herinner ik mij dit voorval wel. Ik heb geen idee waarom het gebeurde. (…)
U leest mij voor dat het op zijn 15 jarige leeftijd weer wat gebeurde en daarna een hele tijd niets. Het begon volgens mij in de maand mei voor de vakantie. Ik weet dat niet zeker pin mij niet op die maand vast. (…)”
5.14
Hieruit volgt dat [gedaagde] tegenover de politie heeft verklaard dat hij niet meer weet wanneer precies voor het eerst de handelingen hebben plaatsgevonden, het door [eiser] genoemde voorval herinnert hij zich echter wel. [gedaagde] heeft de inhoud van zijn bij de politie afgelegde verklaringen niet weersproken. Ter onderbouwing van zijn stelling dat het is begonnen in het voorjaar van 1998, toen [eiser] net drie maanden 16 jaren oud was, verwijst [gedaagde] enkel naar zijn eigen verklaring hierover in het politiedossier. Het is de vraag of [gedaagde] , gezien bovenstaande verklaring, de betwisting van de gesteld periode voldoende heeft gemotiveerd. Hierbij weegt tevens mee dat [eiser] (ook) voor zijn 16e jaar al bij [gedaagde] over de vloer kwam. En ook dat het bij [gedaagde] thuis samen bekijken van seksfilms en sekssites op de computer al voor het zestiende levensjaar van [eiser] plaatsvond, [gedaagde] heeft dat althans niet gemotiveerd weersproken.
5.15
De rechtbank is echter van oordeel dat het gelet op het hiernavolgende niet van belang is om de exacte periode van het seksuele contact vast te stellen. De rechtbank is van oordeel dat ook indien [eiser] wel al 16 jaar zou zijn geweest, de handelingen als onrechtmatig handelen ten opzichte van [eiser] dienen te worden aangemerkt.
De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
5.16
Allereerst is er sprake van een groot leeftijdsverschil tussen [gedaagde] en [eiser] . [gedaagde] is 25 jaar ouder dan [eiser] . [eiser] zat nog op de middelbare school en was minderjarig. [gedaagde] wist dit. Reeds gelet op dit grote leeftijdsverschil is het aannemelijk dat er sprake is geweest van overwicht.
5.17
Naast dit grote leeftijdsverschil was [gedaagde] echter ook nog buurman van [eiser] en docent op de middelbare school van [eiser] . Op het moment dat, volgens [gedaagde] , de seksuele handelingen begonnen, was [gedaagde] daadwerkelijk leerkracht van [eiser] .
5.18
Ook daarna, in het schooljaar 1999-2000 was [gedaagde] leraar van [eiser] . Daarnaast is [gedaagde] begeleider geweest tijdens skivakanties en heeft hij als leerkracht in de filmcommissie gezeten waar ook [eiser] aan deelnam.
5.19
Naast dit alles was [gedaagde] ook nog collega en leidinggevende van de vader van [eiser] .
5.20
De rechtbank is van oordeel dat reeds hieruit volgt dat van gelijke verhoudingen, zoals [gedaagde] stelt, geen sprake was. Uit bovenstaande en navolgende feiten en omstandigheden volgt dat er sprake is geweest van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiende overwicht. De rechtbank overweegt daartoe verder als volgt.
5.21
Uit de verklaringen van [gedaagde] en [eiser] en de mailberichten bij het proces-verbaal volgt dat het initiatief voor het plegen van de seksuele handelingen steeds van [gedaagde] uitging. Ook is het [gedaagde] geweest die steeds het initiatief nam om de banden sterker te maken.
5.22
Uit de verklaring van [gedaagde] volgt dat hij een aantal malen aan [eiser] heeft gevraagd of hij zijn pik (nog eens) mocht zien. Hij wilde graag zien dat [eiser] zich masturbeerde in zijn bijzijn. [eiser] wilde dat niet en heeft gezegd: “nee, dat doe ik niet”. Volgens [gedaagde] bleef hij dan overtuigend doorvragen. Zijn doel was dat [eiser] zichzelf zou aftrekken of dat hij dat bij hem mocht doen (pg. 103). Dat [eiser] het niet meer wilde heeft [gedaagde] niet geaccepteerd. Hij is het blijven vragen en heeft hem nog aangespoord het te doen (pg. 109). Volgens [gedaagde] klopt het dat hij ging zeuren om het wel te doen en dat [eiser] het dan wel deed (pg. 113). [gedaagde] heeft tevens verklaard dat het klopt dat hij de situaties creëerde dat [eiser] bij hem thuis zou komen (pg. 99 en 100).
5.23
Vast staat tevens dat partijen hebben gesproken over de gevolgen van het in de openbaarheid brengen van de seksuele handelingen. Gesproken is over de gevolgen voor de ouders van [eiser] en het werk van [gedaagde] . [gedaagde] heeft vaak tegen [eiser] gezegd dat hij zijn baan kwijt zou raken als dit zou uitkomen. Ook heeft [gedaagde] vaak tegen [eiser] gezegd dat het zijn ( [gedaagde] ) fout was en dat hij ( [eiser] ) niet schuldig was hierin (pg. 110).
5.24
Uit bovenstaande feiten en omstandigheden volgt naar het oordeel van de rechtbank dat er sprake was van misbruik vanuit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht. Dat de verhouding min of meer gelijkwaardig was, zoals [gedaagde] stelt, volgt hier niet uit. Ook uit de verklaring van [eiser] volgt niet dat [eiser] dat als zodanig wel heeft ervaren. [eiser] heeft hierover verklaard, (pagina 37 proces-verbaal) voor zover van belang:
“(…) Hij had een bepaalde macht over me, hij was eerst mijn buurman en vertrouwenspersoon, cq lid van onze familie, daarna werd hij mijn leerkracht en breidde zijn macht over mij zich alleen maar meer uit. Ook dat we samen in de film commissie zaten en dat een belangrijk onderdeel van mijn leven was. Ik kreeg via hem mijn internet en was ik ook weer afhankelijk van hem, hij kon precies zien waar ik op internet mee bezig was, ook kreeg ik via hem een baantje en hij was daarin mijn baas. Met mijn ouders kon ik hier niet over praten, want mijn vader was vanaf augustus 1996 ook werkzaam bij Scholengemeenschap (…) en toen was me ook al duidelijk dat er meerdere kandidaten voor deze baan waren geweest, maar dat Jacques [gedaagde] ervoor had gezorgd dat mijn vader deze baan kreeg. (…)”
5.25
Dat [gedaagde] psychische druk op [eiser] heeft gelegd, volgt ook uit de navolgende email van [gedaagde] aan [eiser] : (pagina 56 van het proces-verbaal). Hierin staat voor zover van belang:
“(…) Dit weekend heeft me toch weer duidelijk gemaakt dat ik er emotioneel niet tegen kan dat er iemand anders in je leven is bijgekomen. Van de ene kant gun ik het je wel, maar het idee dat je op dit moment naast (op?) haar ligt doet me pijn.
Ze zal vast een aardig meisje zijn, echter hou haar uit mijn buurt. Zeker jullie samen zal bij mij een onvoorstelbare reactie kunnen oproepen. Doe mij dat niet aan, maar ook jezelf niet…(…).
Ik ben erg teleurgesteld in jou als persoon. Voel de behoefte om dat je vriendin te mailen. Misschien ook wel wat er in het verleden allemaal gebeurd is. (…)”
5.26
Op grond van bovenstaande feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de seksuele handelingen door [gedaagde] bij [eiser] aangemerkt dienen te worden als onrechtmatig handelen jegens [eiser] , ook indien [eiser] de leeftijd van 16 jaren reeds bereikt zou hebben.
5.27
Dat [eiser] met [gedaagde] op vakantie is blijven gaan, kan niet tot een ander oordeel leiden. Dit maakt de handelingen niet minder onrechtmatig. [gedaagde] heeft vanaf het begin af aan een autoriteitspositie gehad ten opzichte van [eiser] . Hij had zich daarvan bewust dienen te zijn en zich dienen te onthouden van het plegen van de seksuele handelingen bij [eiser] . Bovendien betaalde [gedaagde] al deze reizen. [eiser] was zelf (financieel) niet in staat om dergelijke reizen te maken. Ook hiervan was [gedaagde] op de hoogte. [gedaagde] gaf [eiser] regelmatig geld en heeft een bankrekening geopend waar hij € 2.000,- op heeft gezet voor [eiser] . Iemand met giften en beloftes verleiden tot het verrichten van seksuele handelingen is echter net zo onrechtmatig. Niet uit te sluiten valt dat daarvan sprake is geweest.
De schade en het causaal verband
5.28
[eiser] stelt dat hij ten gevolge van de onrechtmatig handelen ernstig psychisch letsel heeft opgelopen. [eiser] stelt de volgende schade te hebben geleden:
- Studievertraging: € 65.320,00
- Verlies aan arbeidsvermogen € 87.882,00
- Verlies no-claim en eigen risico € 980,00
- Eigen risico en bijdrage € 728,76
- Reiskosten € 22.988,11
- Smartengeld € 10.000,00
5.29
[gedaagde] betwist gemotiveerd het gestelde causale verband alsmede de omvang van de door hem geleden schade. [gedaagde] betwist dat [eiser] als gevolg van de handelingen psychisch letsel zou hebben opgelopen en verwijst daarvoor naar productie 3 bij dagvaarding waaruit volgt dat [eiser] is gediagnostiseerd met een GAF-score van 65.
5.30
[eiser] verwijst ter onderbouwing van zijn stelling naar producties 3, 4 en 5 bij dagvaarding. Uit productie 3 volgt dat [eiser] is gediagnostiseerd met persoonlijkheidsstoornis nao, met narcistische, borderline en vermijdende trekken. Niet duidelijk is of [eiser] bedoelt te stellen dat deze diagnose in oorzakelijk verband staat met het seksuele misbruik.
5.31
Uit productie 5 volgt dat [eiser] vanaf 2012 wordt behandeld voor posttraumatische stressstoornis (PTSS). De klachten uiten zich bij hem in de vorm van depressiviteit, suïcidaliteit, concentratieproblemen, angst voor intimiteit, seksuele problemen en moeite met het aangaan van sociale contacten, waar hij met name op zijn werk ook last van heeft. Hij heeft een neiging tot alcoholverslaving en vanwege de antidepressiva die hij slikt ook tot obesitas, aldus drs. F.M. Arendsen Hein, psycholoog/ psychotherapeut.
5.32
Uit genoemde producties volgt niet (direct) dat [eiser] is gediagnostiseerd met PTSS en dat hij letsel heeft opgelopen als gevolg van het seksueel misbruik.
De rechtbank begrijpt dat het verweer van [gedaagde] zich (ook) hiertegen richt.
5.33
De rechtbank wenst hierover en over het verloop van de procedure nader door partijen te worden geïnformeerd en ziet dan ook aanleiding om een comparitie van partijen te gelasten. Afhankelijk hiervan zal de rechtbank beoordelen of zij een deskundigenonderzoek noodzakelijk acht teneinde vast te stellen of [eiser] als gevolg van het seksueel misbruik psychisch letsel heeft opgelopen.
5.34
Indien vast komt te staan dat [eiser] als gevolg van het seksueel misbruik psychisch letsel heeft opgelopen, dient naar het oordeel van de rechtbank (vervolgens) een arbeidsdeskundig onderzoek te worden gelast teneinde vast te stellen of het onrechtmatig handelen van [gedaagde] invloed heeft gehad op het studietraject van [eiser] in de vorm van studievertraging en zijn mogelijkheden om arbeidsvermogen te vergaren. Dit is noodzakelijk om de hoogte van de schade te kunnen vaststellen.
5.35
De comparitie dient er dan tevens toe om inlichtingen te verkrijgen over de aan de deskundige te stellen vragen, de aard en de persoon van de deskundige en de aan die deskundige te stellen vragen.ECLI:NL:RBOVE:2016:261