Advies: Wetsvoorstel zorg- en affectieschade verdient verduidelijking op 13-10-2014
- Meer over dit onderwerp:
Advies: Wetsvoorstel zorg- en affectieschade verdient verduidelijking op 13-10-2014 op Rechtspraak.nl
Hoe en op welk moment kun je vaststellen dat letsel ‘ernstig en blijvend’ is? Zijn vorderingen tot vergoeding van affectieschade wel geschikt om in het strafproces behandeld te worden? En kunnen veroorzakers de schadevergoeding wel betalen? Als dat niet het geval is, wie draait daar dan voor op?
Het Wetsvoorstel schadevergoeding zorg- en affectieschade roept deze vragen op. Dat staat in eenwetgevingsadvies (pdf, 970 kB) van de Raad voor de rechtspraak. De Raad ziet graag dat het wetsvoorstel wordt verduidelijkt.
Regeling
Het wetsvoorstel beoogt onder meer de positie van naasten van personen die door toedoen van een ander letselschade lijden of komen te overlijden, te verbeteren door een regeling voor zogenoemde affectieschade in het leven te roepen. Zij kunnen zich voor deze vergoeding ook voegen in het strafproces. Tevens wordt voorgesteld dat derden (bijvoorbeeld ouders) zich in het strafproces kunnen voegen voor vergoeding van kosten die zij voor het slachtoffer hebben gemaakt.
Vraagtekens
De Raad plaatst vraagtekens bij de uitvoerbaarheid van verschillende onderdelen van het wetsvoorstel. Zo roept het begrip ‘ernstig en blijvend letsel’ vragen op. Valt psychisch letsel hier bijvoorbeeld onder? In de toelichting bij het wetsvoorstel wordt onder meer gesproken over ‘70 procent functieverlies’ als richtinggevend percentage om van ernstig en blijvend letsel te kunnen spreken. De Raad vraagt zich af waarop dit percentage is gebaseerd. Verder is het de vraag wanneer, in welke gevallen en aan de hand van welke maatstaf moet worden vastgesteld dat letsel ‘blijvend’ is. En hoe moet worden omgegaan met de mogelijkheid dat een slachtoffer na verloop van tijd toch herstelt?
Onrealistische verwachtingen
Ook is het volgens de Raad de vraag of vorderingen tot vergoeding van affectieschade zich er over het algemeen goed voor lenen om in het strafproces te worden afgedaan. Dit wordt verondersteld in het wetsvoorstel. Hiermee worden, vreest de Raad, onrealistische verwachtingen gewekt. Zeker bij - vaak ingewikkelde - letselschadezaken zal de strafrechter dergelijke vorderingen niet-ontvankelijk moeten verklaren omdat deze te bewerkelijk zijn voor behandeling in het strafproces. Deze vorderingen zullen dan dus bij de civiele rechter moeten worden neergelegd.
Verzekeraars
Daarnaast plaatst de Raad vraagtekens bij de impliciete veronderstelling dat – buiten het strafrecht – verzekeraars opdraaien voor schadevergoedingen. In tal van letselzaken moet de aansprakelijke partij de kosten zelf betalen. Veel verdachten/veroordeelden zullen niet aan deze nieuwe vergoedingsverplichtingen kunnen voldoen. De staat zal in veel gevallen voor die kosten opdraaien.
Niet altijd letsel
Tot slot vraagt de Raad aandacht voor de nieuwe mogelijkheid voor onder meer ouders om in het strafproces kosten die zij voor hun minderjarige kind hebben gemaakt, te verhalen op de dader. In de toelichting wordt verwezen naar de zogeheten Amsterdamse zedenzaak. Ouders van minderjarige slachtoffers werden toen niet ontvankelijk verklaard omdat de huidige wet daartoe volgens het hof Amsterdam (en inmiddels ook de Hoge Raad) geen mogelijkheden biedt. Het valt de Raad op dat het wetsvoorstel alleen mogelijkheden voor het vorderen van deze schade biedt als sprake is van ‘letsel’. Hij wijst erop dat juist in zedenzaken steeds weliswaar sprake zal zijn van ernstige inbreuken op de lichamelijke en geestelijke integriteit, maar niet altijd van letsel. Dat zou kunnen betekenen dat de situatie die mede aanleiding gaf voor het wetsvoorstel, mogelijk niet onder de reikwijdte daarvan valt.Rechtspraak.nl