RBROT 180425 afwijzing grootste deel BGK bij affectieschade 2 kinderen na overlijden vader vanwege medische fout
- Meer over dit onderwerp:
RBROT 180425 afwijzing grootste deel BGK bij affectieschade 2 kinderen na overlijden vader vanwege medische fout
2Het geschil
2.1.
Franciscus heeft in december 2019/januari 2020 een medische fout gemaakt als gevolg waarvan (mogelijk) een patiënt overleden is. Franciscus heeft aansprakelijkheid erkend en heeft in 2022 aan de dochter van de patiënt en haar moeder een schadevergoeding betaald. Aan [eiser], als belangenbehartiger van de dochter en haar moeder, is € 4.377,78 aan redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid betaald.
2.2.
De patiënt bleek nog twee kinderen te hebben. [eiser] heeft ook namens deze twee kinderen een schadevergoeding (affectieschade) gevraagd aan Franciscus en Franciscus heeft aan ieder van hen € 17.500,00 betaald.
2.3.
Wat de kinderen 2 en 3 betreft brengt [eiser] in totaal € 4.747,14 bij Franciscus in rekening, althans: de moeders van die kinderen doen dat en zij hebben [eiser] gemachtigd dit namens hen van Franciscus te vorderen. Het gaat om twee facturen, van € 2.671,07 en van
€ 2.076,07. Franciscus vindt deze bedragen te hoog en is bereid een bedrag van in totaal
€ 968,00 te betalen en heeft dat ook betaald. Het gaat in deze zaak om het restant van de vordering, een bedrag van € 3.779,14. [eiser] vordert, hoewel hij een fout maakt in de berekening, betaling van dit bedrag van Franciscus, met € 605,00 aan incassokosten en met veroordeling van Franciscus in de proceskosten.
2.4.
De vordering is toegewezen in het verstekvonnis van 12 september 2024. Franciscus is daartegen in verzet gekomen. Zij vordert vernietiging van het verstekvonnis en afwijzing van de vordering van [eiser].
3De beoordeling
3.1.
Franciscus komt dus in verzet tegen het verstekvonnis van 12 september 2024. Dat verstekvonnis wordt vernietigd en de zaak wordt opnieuw beoordeeld.
3.2.
De kosten die [eiser] vordert van Franciscus moeten de ‘dubbele redelijkheidstoets’ kunnen doorstaan (artikel 6:96 Burgerlijk Wetboek). Dit betekent dat het redelijk moet zijn dat zijn cliënten zijn rechtshulp hebben ingeroepen en dat het totaal aan kosten dat [eiser] in rekening brengt redelijk moet zijn. Aan het eerste is voldaan. Aan het tweede niet voor zover deze kosten uitkomen boven de € 968,00 die Franciscus voor kind 2 en 3 in totaal al heeft betaald. De kantonrechter wijst de vordering van [eiser] daarom af.
3.3.
De aansprakelijkheidskwestie is in 2022 uitgezocht, besproken en geregeld toen het eerste kind en de moeder zich bij Franciscus meldden. Franciscus heeft toen het onderzoek naar causaal verband niet voortgezet en de aansprakelijkheid zonder meer erkend. Voor de juridische bijstand van [eiser] is toen € 4.377,78 betaald. De zaak zal ook voor kinderen 2 en 3 een emotionele lading hebben, het is ook een treurige aangelegenheid uiteraard, maar dat maakt de zaak niet persé juridisch complex. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, begrijpt de kantonrechter niet waarom aan de zaken van kinderen 2 en 3 meer tijd besteed had moeten worden dan het bedrag van € 484,00 per kind dat Franciscus al betaald heeft rechtvaardigt: een uur bemoeienis van [eiser] voor € 220,00 (het bedrag dat hij zelf ook in rekening brengt bij zijn cliënten) en secretariële werkzaamheden.
3.4.
De vordering van [eiser] komt erop neer dat hij volledige vergoeding wil van de juridische kosten die hij met de onder 2.3. genoemde facturen bij zijn cliënten in rekening brengt. Het kan zo zijn dat deze specifieke cliënten [eiser] veel meer tijd hebben gekost, en [eiser] specificeert die tijd weliswaar ook, maar als naar de specificaties gekeken wordt rijst de vraag waar die telefoongesprekken en die correspondentie dan allemaal over gingen. De zaak was toch immers bij kind 1 en haar moeder al uitgezocht, besproken en geregeld. Wat de kinderen 2 en 3 betreft was dat dus niet aan de orde. Franciscus heeft de verzoeken om schadevergoeding, binnen een korte tijd, zonder meer ingewilligd. [eiser] is niet op de zitting verschenen om daar het zijne over te zeggen. Welke persoonlijke omstandigheden hem ervan weerhielden om te komen is niet naar voren gebracht en een verklaring met nadere uitleg, naar aanleiding van wat Franciscus in de verzetdagvaarding zegt, ontbreekt ook.
3.5.
Uit wat [eiser] naar voren brengt lijkt ook te volgen dat de onderliggende situatie, het overlijden van de vader van de kinderen, een rol speelt bij deze vordering. Zoals gezegd is voor dit, treurige, overlijden van de vader, in de vorm van affectieschade, door Franciscus een vergoeding betaald. Waarom deze aangelegenheid nogmaals een rol moet spelen bij de dubbele redelijkheidstoets op grond van artikel 6:96 Burgerlijk Wetboek legt [eiser] niet uit.
3.6.
[eiser] krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen. Die kosten bestaan aan de kant van Franciscus uit € 115,22 voor de verzetdagvaarding, € 476,00 aan salaris voor haar gemachtigde en € 119,00 aan nakosten. Dit is bij elkaar € 710,22. Hier kan nog een bedrag bijkomen als dit vonnis door een deurwaarder uitgereikt moet worden. De kosten voor de verzetdagvaarding komen voor rekening van [eiser] omdat als hij welwillend had gereageerd op de brief van de rechtbank van 26 september 2024 over de fout die door de rechtbank gemaakt is, kosten voor het uitbrengen van een verzetdagvaarding niet nodig waren geweest. De rente over de proceskosten is toewijsbaar vanaf veertien dagen na het wijzen van dit vonnis.
3.7. Dit vonnis wordt wat de proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit betekent dat als deze zaak aan een hogere rechter wordt voorgelegd, in afwachting van de uitspraak van die hogere rechter afgedwongen kan worden dat aan de proceskostenveroordeling in dit vonnis wordt voldaan. Rechtbank Rotterdam 18 april 2025, ECLI:NL:RBROT:2025:4659