RBNHO 211124 wg-er aansprakelijk voor arm en handletsel bij schoonmaken pastamachine; voorschot € 10.000,00 toegewezen
- Meer over dit onderwerp:
RBNHO 211124 wg-er aansprakelijk voor arm en handletsel bij schoonmaken pastamachine; voorschot € 10.000,00 toegewezen
2Feiten
2.1.
[gedaagde] is (of was in ieder geval op 15 januari 2024) eigenaar van een eenmanszaak genaamd [bedrijf]. In dat bedrijf werden verse deegwaren geproduceerd, zoals pasta.
2.2.
[gedaagde] is niet verzekerd voor arbeidsongevallen van zijn werknemers.
2.3.
[eiser], geboren op [geboortedatum] 1992, heeft op 8 januari 2024 een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd met [gedaagde] gesloten voor de periode van 11 januari 2024 tot 8 maart 2024. De arbeidsomvang bedroeg 16 uur per week. De functie van [eiser] was productiemedewerker. Zijn salaris bedroeg € 15,00 netto per uur, inclusief vakantiegeld en vakantiedagen. Daarnaast werkte [eiser] in de avonduren tijdelijk in een restaurant in Zandvoort. Beide banen had hij aangenomen in afwachting van het visum dat hij nodig had om naar Hong Kong te vertrekken, waar hij zou gaan werken.
2.4.
Op 15 januari 2024 is [eiser], na aanvang van zijn dienst van die dag bij [gedaagde], met zijn linkerarm in een pastamachine gegaan om oude deegresten te verwijderen. Op een zeker moment schakelde de machine in werking, waardoor [eiser] met zijn arm in de machine bekneld is geraakt. De brandweer heeft [eiser] uiteindelijk uit de machine bevrijd. Tijdens het ongeval was [gedaagde] niet aanwezig. Wel was een collega (de heer [betrokkene]) aanwezig.
2.5.
[eiser] is met spoed naar het UMC ziekenhuis in Amsterdam gebracht, waar hij is geopereerd. In (bij de dagvaarding overgelegde) informatie van het UMC staat dat sprake was van een ‘open en gedislokeerde antebrachii fractuur links’ (een open fractuur van de linkeronderarm met een onnatuurlijke stand van de botten) en een ‘luxatie van het DRUJ’ (een ontwrichting van het distaal radioulnair gewricht, de plaats aan de pols waar spaakbeen en ellepijp verbinding met elkaar maken).
2.6.
De Arbeidsinspectie heeft de zaak ter plaatse onderzocht.
2.7.
Per aangetekende post en per e-mail van 5 februari 2024 heeft [eiser] [gedaagde] op grond van artikel 7:658 lid 2 BW aansprakelijk gesteld voor alle geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade als gevolg van het ongeval.
2.8.
[gedaagde] heeft daarop bij e-mail van 5 februari 2024 (11:50 uur) gereageerd. In die e-mail staat dat het technisch onmogelijk is dat de machine uit zichzelf inschakelt en dat er een getuige is die kan bevestigen dat [eiser] de machine, in strijd met de daartoe uitdrukkelijk gekregen instructie, niet heeft uitgezet. Ook staat in die e-mail dat [gedaagde] als eigenaar de verantwoordelijkheid neemt voor het feit dat de fout mogelijk was.
Bij e-mail van diezelfde datum (12:30 uur) heeft [gedaagde] meegedeeld dat het ongeval ertoe geleid heeft dat zijn bedrijf stilligt en niet meer zal opstarten, dat hij zijn huur heeft opgezegd en bij zijn vader is ingetrokken om geld over te houden om [eiser] te helpen.
2.9.
Op 9 februari 2024 heeft [eiser] op zijn verzoek verlof verkregen om conservatoir beslag te laten leggen op de bankrekeningen van [gedaagde]. De voorzieningenrechter heeft de vordering van [eiser] daarbij begroot op € 926.328,-.
2.10.
Bij e-mail van 22 april 2024 van zijn (voormalige) gemachtigde heeft [gedaagde] zijn aansprakelijkheid voor de letselschade van [eiser] erkend.
3Het geschil
3.1.
[eiser] vordert - kort weergegeven - dat de kantonrechter:
I. voor recht verklaart dat [gedaagde] jegens [eiser] aansprakelijk is op grond van artikel 7:658 lid 2 BW voor alle geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade als gevolg van het arbeidsongeval dat plaatsvond op 15 januari 2024;
II. [gedaagde] veroordeelt tot het betalen van schadevergoeding nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet (met de wettelijke rente vanaf 15 januari 2024) en van een voorschot daarop van € 10.000,00;
III. [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten, beslagkosten en eventuele nakosten (met de wettelijke rente).
[eiser] wil de mogelijkheid krijgen om het vonnis meteen uit te voeren, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [gedaagde] op grond van artikel 7:658 lid 2 BW aansprakelijk is voor alle materiële en immateriële schade die [eiser] als gevolg van het ongeval van 15 januari 2024 heeft geleden of nog zal lijden. Volgens [eiser] had hij zich ervan vergewist dat de machine uit stond voordat hij deze ging schoonmaken. Toen hij zijn arm in de machine had, is de machine vanzelf weer aangegaan. [gedaagde] is zijn zorgplicht zoals opgenomen in artikel 7:658 lid 1 BW niet nagekomen. Hij heeft geen preventieve maatregelen getroffen of instructies of waarschuwingen gegeven om het ongeval te voorkomen. Van opzet of bewuste roekeloosheid van [eiser] is in ieder geval geen sprake geweest.
3.3.
Het is in deze procedure nog niet mogelijk om de schade te begroten, omdat er nog geen relatieve medische eindtoestand is bereikt. Wel is aannemelijk dat [eiser] mogelijk schade heeft geleden. De schade zal naar verwachting minstens € 10.000,00 bedragen, zodat het toekennen van het gevorderde voorschot redelijk is.
3.4.
[gedaagde] vindt dat de vordering van [eiser] moet worden afgewezen en dat [eiser] in de proceskosten (met de wettelijke rente) en de nakosten moet worden veroordeeld.
3.5.
[gedaagde] erkent dat hij op grond van artikel 7:658 lid 2 BW jegens [eiser] aansprakelijk is. Hij voert echter nog aan - samengevat - dat [eiser], voordat hij de machine ging schoonmaken, een duidelijke instructie heeft gekregen van de heer [betrokkene] om de machine uit te zetten. [eiser] heeft aan die instructie geen gehoor gegeven. [gedaagde] biedt aan de heer [betrokkene] als getuige te doen horen.
3.6.
[gedaagde] is bereid de door [eiser] geleden schade – voor zover die er is en tot ten hoogste het uiteindelijk vast te stellen bedrag – financieel te ondersteunen.
3.7.
Het gevorderde voorschot op de schade moet worden afgewezen of gematigd. Het staat niet vast dat [eiser] blijvende beperkingen aan zijn arm zal hebben of dat hij zijn werk niet meer kan doen. Uit niets blijkt dat de schade waarschijnlijk minimaal € 10.000,- zal bedragen. Bovendien is [gedaagde] niet in staat het gevorderde voorschot te voldoen. Hij heeft geen vast inkomen of bezittingen en heeft hoge andere schulden.
3.8.
Onder ‘de beoordeling’ zal zo nodig verder op de standpunten van partijen worden ingegaan.
4De beoordeling
Niet verschijnen van [gedaagde] op de mondelinge behandeling
4.1.
[gedaagde] is – zonder bericht van verhindering – niet op de mondelinge behandeling van 10 oktober 2024 (14.00 uur) verschenen. Naar aanleiding van een door de bode van de rechtbank ingesproken voicemailbericht, heeft [gedaagde] vervolgens telefonisch en bij e-mail (van 10 oktober 2024 14.50 uur) meegedeeld dat hij niet had begrepen dat de mondelinge behandeling die dag zou plaatsvinden. Hij dacht dat het om een (niet inhoudelijke) rolzitting ging. Ook heeft [gedaagde] aangegeven dat hij staat ingeschreven op het adres van zijn vader ([adres 1]), waardoor hij geen post van de rechtbank heeft ontvangen.
4.2.
De kantonrechter gaat aan die verweren voorbij. De dagvaarding is immers betekend aan het (kennelijk door de deurwaarder in de basisadministratie geverifieerde) adres [adres 2] te [plaats]. Zoals [gedaagde] in zijn conclusie van antwoord aangeeft, heeft hij van die dagvaarding kennisgenomen. Voor zover het inschrijfadres van [gedaagde] daarna is gewijzigd, had het op zijn weg gelegen om dat adres aan de rechtbank mee te delen. Dat heeft hij niet gedaan. Het komt daarom voor risico van [gedaagde] dat hij het (aan het adres aan de [adres 2]) toegezonden tussenvonnis van 3 juli 2024 met de datum en het tijdstip van de mondelinge behandeling niet heeft ontvangen.
4.3.
Bovendien heeft [gedaagde] op 7 oktober 2024 per e-mail een brief van de gemachtigde van [eiser] gekregen, waarin duidelijk naar de datum en het tijdstip van de mondelinge behandeling (‘comparitie van partijen’) wordt verwezen.
4.4.
Gelet op die omstandigheden ziet de kantonrechter geen aanleiding om een nieuwe mondelinge behandeling te houden. De kantonrechter zal daarom, zoals zij ter zitting al had bepaald, vonnis wijzen.
De aansprakelijkheid van [gedaagde]
4.5.
In artikel 7:658 BW is – voor zover hier van belang – het volgende bepaald:
‘1. De werkgever is verplicht de lokalen, werktuigen en gereedschappen waarin of waarmee hij de arbeid doet verrichten, op zodanige wijze in te richten en te onderhouden alsmede voor het verrichten van de arbeid zodanige maatregelen te treffen en aanwijzingen te verstrekken als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt.
2. De werkgever is jegens de werknemer aansprakelijk voor de schade die de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt, tenzij hij aantoont dat hij de in lid 1 genoemde verplichtingen is nagekomen of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer.
(…)’
4.6.
De gemachtigde van [gedaagde] heeft bij e-mail van 22 april 2024 namens [gedaagde] meegedeeld aan (de gemachtigde van) [eiser] dat [gedaagde] aansprakelijkheid voor letselschade aanvaardt. [gedaagde] heeft zich in deze procedure niet tegen de door [eiser] gevorderde verklaring voor recht verweerd. De kantonrechter stelt daarom vast dat [gedaagde] zijn aansprakelijkheid op grond van artikel 7:658 lid 2 BW voor de door [eiser] geleden en te lijden materiële en immateriële schade erkent (of in ieder geval onvoldoende betwist). Hierom staat die aansprakelijkheid vast. Het is dus niet (meer) van belang of [eiser] de pasta machine van tevoren heeft uitgeschakeld en of hij hiertoe al dan niet een instructie van ([gedaagde] via) de heer [betrokkene] heeft gekregen. Het door [gedaagde] gedane bewijsaanbod zal hierom als niet relevant worden gepasseerd en de gevorderde verklaring voor recht zal worden toegewezen.
4.7.
Voor zover [gedaagde] heeft bedoeld dat hij op grond van die door hem aangedragen (door [eiser] betwiste) omstandigheden de schade slechts gedeeltelijk hoeft te vergoeden, moet dat standpunt worden verworpen. Als de werkgever aansprakelijk is op grond van artikel 7:658 BW, moet hij de gehele schade van de werknemer vergoeden.1
Schadevergoeding op te maken bij staat
4.8.
In artikel 6:612 BW staat: ‘De rechter die een veroordeling tot schadevergoeding uitspreekt, begroot, voor zover hem dit mogelijk is, de schade in het vonnis. Indien begroting in het vonnis hem niet mogelijk is, spreekt hij een veroordeling uit tot schadevergoeding op te maken bij staat.’
4.9.
Voor een veroordeling tot vergoeding van schade op te maken bij staat is niet vereist dat de eiser bewijst dat hij schade heeft geleden. Voldoende is dat eiser de mogelijkheid dat schade is geleden aannemelijk heeft gemaakt.2
4.10.
Naar het oordeel van de kantonrechter is de vordering tot betaling van een schadevergoeding, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, toewijsbaar. Omdat er nog steeds geen medische eindtoestand is bereikt, is er immers nog onvoldoende duidelijkheid om in deze hoofdprocedure de schade al te begroten.
4.11.
Bovendien heeft [eiser] de mogelijkheid dat hij schade heeft geleden voldoende aannemelijk gemaakt. Weliswaar staat nog niet vast of [eiser] blijvend beperkt zal zijn in het gebruik van zijn arm en hand, maar [eiser] heeft ter zitting wel verklaard dat hij de gevoeligheid in zijn vingers mist en dat de zenuwen in zijn duim praktisch niet werken, waardoor hij - in ieder geval nu - niet kan grijpen met zijn hand. Hij heeft verklaard dat hij hierdoor - in ieder geval nu - niet in zijn beroep werkzaam kan zijn en dat hij minder dan de helft van zijn vorige salaris ontvangt. Bovendien is hij als gevolg van het ongeluk carrièrekansen misgelopen: hij heeft hierdoor niet naar Hong Kong kunnen gaan, waar hem een baan was aangeboden in de keuken van een restaurant op Michelin sterren niveau. Ook heeft hij verklaard dat hij medische kosten en kosten voor fysiotherapie heeft gemaakt, die hij niet vergoed kan krijgen via zijn zorgverzekering in Italië. Verder zal hij mogelijk aanspraak kunnen maken op smartengeld. [gedaagde] heeft dit alles – (mede) als gevolg van zijn niet verschijnen ter zitting – niet weersproken, zodat de kantonrechter het standpunt van [eiser] voor juist houdt.
4.12.
Ook de gevorderde wettelijke rente over de schadevergoeding op te maken bij staat is als onbetwist toewijsbaar.
Het voorschot op de schadevergoeding
4.13.
Het gevorderde voorschot op de schadevergoeding wordt eveneens toegewezen. Ter zitting heeft [eiser] namelijk verklaard dat hij van het UMC een rekening voor medische kosten als gevolg van het ongeval heeft ontvangen van € 12.776,61 en dat hij die kosten niet vergoed krijgt van zijn zorgverzekering in Italië. Die rekening heeft hij ter zitting meegenomen, maar niet overgelegd omdat [gedaagde] niet ter zitting is verschenen. [gedaagde] heeft niet weersproken dat [eiser] die (niet vergoedbare) kosten heeft gemaakt, zodat de kantonrechter ervan uitgaat dat dit klopt. Alleen al gelet op de omvang van die kosten komt het gevorderde voorschot van € 10.000,- de kantonrechter niet bovenmatig voor, nog afgezien van de mogelijke schadeposten zoals hiervoor genoemd onder 4.12. van dit vonnis.
4.14.
De kantonrechter begrijpt dat het heel vervelend is voor [gedaagde] dat hij in financiële moeilijkheden verkeert. Maar die omstandigheid staat aan de toewijsbaarheid van het gevorderde voorschot niet in de weg. ECLI:NL:RBNHO:2024:12028
1Hoge Raad 9 januari 1987, NJ 1987, 948
2Hoge Raad 8 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR7435