Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Groningen 150607 eiser zaagde platen in bedrijf vader; Eternit aansprakelijk

Rb Groningen 150607 eiser zaagde platen in bedrijf vader; Eternit aansprakelijk; voorschot ad. € 30.000,- toegewezen in k.g.
3.1.  [eiser] vordert samengevat – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Eternit te veroordelen om aan [eiser], bij wijze van voorschot op zijn schadevergoeding, binnen acht dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis, te betalen een bedrag van
€ 100.000,--, met veroordeling van Eternit in de kosten van het geding. [eiser] grondt zijn vordering op het onrechtmatig handelen van Eternit. (...)

4.3.  De onrechtmatigheid van het handelen van Eternit moet worden beoordeeld in het licht van de maatschappelijke opvattingen ten tijde van de aan Eternit verweten gedragingen of nalatigheden. Daarbij heeft vanaf het moment waarop binnen de maatschappelijke kring waartoe Eternit behoort bekend moest worden geacht dat aan het werken met asbest gevaren voor de gezondheid zijn verbonden, een verhoogde zorgvuldigheidsnorm te gelden met het oog op de belangen van afnemers en gebruikers van haar asbestproducten. Welke maatregelen vanaf dat moment van Eternit konden worden verwacht is afhankelijk van het geval en van de toentertijd bestaande kennis en inzichten. In dat verband zijn mede van belang de mate van zekerheid dat het werken met asbest gezondheidsrisico’s meebracht en de aard en de ernst van die risico’s (HR 17 december 2004, NJ 2006/147 en HR 25 november 2005, nr. C04/182 HR). (...)

4.4.  De voorzieningenrechter trekt uit hetgeen hiervoor bij 4.3 is weergegeven voorshands de conclusie dat in de periode 1967 -1973 in wetenschappelijke (zie onder andere de hiervoor geciteerde passages van de hand van Stumphius, Newhouse en Thompson en Snijder) en maatschappelijke kringen (waartoe Eternit behoorde) (zie de hiervoor geciteerde passages van Eternit, het GAK en de Arbeidsinspectie) het besef was doorgedrongen (a) dat asbestblootstelling de ziekte asbestose en mesothelioom kan veroorzaken, (b) dat dit gevaar bestond voor degenen die beroepsmatig met asbest in aanraking kwamen in asbestmijnen en asbestfabrieken maar ook voor zogenoemde thuisbesmetting (domestic exposure) en voorts (c) dat er serieuze aanwijzingen bestonden voor de verdenking dat asbest ernstige gezondheidsrisico’s inhield voor grotere groepen, die slechts zijdelings en op een meer incidentele basis aan asbest werden blootgesteld.

Op basis van het voorgaande oordeelt de voorzieningenrechter dat de conclusie gerechtvaardigd is dat Eternit, niet in de laatste plaats vanwege haar hoedanigheid van producent en leverancier van asbestcementproducten, in ieder geval in de in casu aan de orde zijnde periode op de hoogte moet zijn geweest van de hiervoor weergegeven serieus gesignaleerde gevaren van asbest voor de gezondheid.

4.4.1.  Deze bij Eternit in die periode aanwezig geachte kennis had bij haar tot het besef moeten leiden dat het in het verkeer brengen van de asbesthoudende platen zonder waarschuwing voor de aan (het werken met) asbest verbonden gevaren, tot serieuze, en niet goed overzienbare, gezondheidsrisico’s voor derden aanleiding zou kunnen geven. Het was voor Eternit oncontroleerbaar waar de platen (uiteindelijk) terecht zouden komen (bij bijvoorbeeld aannemers of particulieren) en op welke wijze de platen (in de loop van de tijd) door de afnemers en/of door anderen zouden worden gebruikt (daaronder begrepen het bewerken van de platen zoals door Eternit gedaan) en welke slechts geringe of langdurige- blootstelling van derden aan asbeststof daarvan het gevolg zou kunnen zijn.

4.4.2.  Gelet hierop, en gelet op het feit dat het bewerken en verwerken van de asbesthoudende platen destijds tot het normale gebruik van die platen behoorde, heeft Eternit naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in strijd gehandeld met de, ook naar de normen van 1967 - 1973, van haar te verlangen (verhoogde) zorgvuldigheidsnorm door asbestcementplaten in het verkeer te brengen zonder waarschuwing of aanwijzing om het redelijkerwijs te verwachten gebruik tot veilige verwerking te beperken. Van Eternit had mogen worden verlangd dat zij gegeven het vermelde redelijkerwijs te verwachten gebruik en haar kennis aangaande de daaraan verbonden ernstige gevaren de voor de hand liggende en weinig kostbare maatregel van een waarschuwing (door bijvoorbeeld waarschuwingsetiketten) had genomen. Van het feit dat zij dit heeft nagelaten, valt haar -mede gelet op de ernst van de mogelijke gevolgen, te weten een letale ziekte - een ernstig verwijt te maken.

4.4.3.  Het standpunt van Eternit dat haar in de betreffende periode niet bekend was, en ook niet kon zijn, dat een korte en lage blootstelling ten gevolge van het bewerken van een aantal platen op de wijze zoals door [eiser] gedaan, zou kunnen leiden tot mesothelioom, doet, zo al juist of niet gelogenstraft door het voorgaande, aan het hiervoor overwogene niet af. Hetzelfde geldt voor het standpunt van Eternit dat omtrent de exacte relatie tussen (de verschillende typen en toepassingen van) asbest en de (verschillende) gezondheidsrisico’s (in wetenschappelijke kringen) nog veel onduidelijkheid bestond.
Eternit kon bekend worden geacht met het verband tussen beroepsmatige blootstelling (occupational exposure) en thuisblootstelling (domestic exposure) aan asbest en mesothelioom enerzijds en het bestaan van serieuze gezondheidsrisico’s van asbest voor grotere groepen anderzijds. Gelet op hetgeen Eternit omtrent de gezondheidsrisico’s van het inademen van asbeststof wél bekend was, had het op de weg van Eternit gelegen maatregelen te treffen teneinde te voorkomen dat derden slachtoffer konden worden van het feit dat voor een meer precieze vaststelling van de aard en omvang van die risico’s nog nader onderzoek nodig was. Het lag op de weg van Eternit, als producent en leverancier van asbestplaten, om ervoor te zorgen dat zij bij het in het verkeer brengen van de platen, niet wetende wie de platen zou (gaan) gebruiken en op welke wijze en voor welke duur, rekening hield met hetgeen haar op dat moment bekend kon zijn omtrent de aan het normale gebruik van asbestplaten verbonden gezondheidsrisico’s. Dat, zoals door Eternit gesteld, in de hier aan de orde zijnde periode nog in discussie was of het werken met witte asbest wel of niet riskant was, volgt de voorzieningenrechter niet. De voorzieningenrechter wijst nogmaals naar de al eerder aangehaalde publicatie van ir. A.R. Kolff van Oosterwijk in De Ingenieur van 3 april 1970 waarin onder meer verslag wordt gedaan van een beraadslaging. Dr. Stumphius maakt hierbij geen uitzondering of een voorbehoud voor witte asbest. Op grond hiervan wordt voorshands geconcludeerd dat de toenmalige directeur van Eternit, die bij de beraadslaging aanwezig was, in elk geval in 1969 bekend moest zijn geweest met de gezondheidsrisico’s van asbest, ook witte asbest, ook bij niet beroepsmatig gebruik ervan, en de noodzaak tot voorlichting daarover. Zijn wetenschap wordt voorshands aan Eternit toegerekend. (...)

4.5.  [eiser] heeft gesteld dat hij in de periode 1967 tot 1973 in het bedrijf van zijn vader asbesthoudende platen op maat heeft gezaagd om als brandwerende of hittebestendige plaat meegeleverd te worden bij de door zijn vader geleverd (gas)kachels. [eiser] is aan asbeststof blootgesteld door het met een handzaag zagen van de platen en het opruimen van het zaagsel. De vader van [eiser] heeft de gebruikte asbestplaten aangeschaft bij de hout- en bouwmaterialenhandel Kremer en Smit B.V. te Siddeburen. Deze platen waren, zo stelt [eiser], afkomstig van en geproduceerd door Eternit.
Nu de inmiddels bij hem geconstateerde ziekte slechts één oorzaak kent, namelijk blootstelling aan asbest, terwijl van andere blootstelling dan in voormelde periode geen sprake is geweest, acht [eiser] causaal verband tussen zijn ziekte en deze blootstelling aangetoond.

4.5.1.  Eternit heeft betwist dat [eiser] bij zijn werkzaamheden door Eternit geproduceerde asbesthoudende platen heeft gebruikt, en dat zijn ziekte het gevolg is van blootstelling aan asbestcementstof uit producten van Eternit.

4.5.2.  Dienaangaande wordt als volgt overwogen. Niet in geschil is dat [eiser] tussen 1967 en 1973 tijdens zijn werkzaamheden in het bedrijf van zijn vader is blootgesteld aan asbest. [eiser] stelt dat de platen waarmee hij in de periode 1967 tot 1973 heeft gewerkt werden betrokken van hout- en bouwmaterialenhandel Kremer en Smit B.V. te Siddeburen. Vanaf 1973 was [eiser] in dienst bij de ABN-AMRO. [eiser] heeft twee verklaringen overgelegd van zijn echtgenote, [naam echtgenote], die destijds werkzaam was bij Kremer en Smit. In deze verklaringen staat dat [naam echtgenote] tijdens haar werkzaamheden gedurende de jaren 1971 tot en met 1973 regelmatig asbestgolfplaten en platte asbestplaten heeft besteld bij Eternit. De aflevering vond plaats met tussenpozen van vier à zes weken en de bestellingen werden afgeleverd door vrachtwagens met het opschrift “Eternit”. De asbestplaten werden verkocht aan aannemers, maar ook aan particulieren afgeleverd. Voorts verklaart [naam echtgenote] dat regelmatig facturen van Eternit bij Kramer en Smit binnenkwamen. In dit verband is tevens van belang dat ten tijde van de door [eiser] verrichte werkzaamheden in het bedrijf van zijn vader, Eternit in Nederland de grootste producent en leverancier van asbesthoudende platen was.
Op basis van het voorgaande wordt voorshands aannemelijk geacht dat [eiser] bij de uitvoering van verschillende werkzaamheden tussen 1967 en 1973 is blootgesteld aan asbeststof afkomstig van door Eternit geproduceerde asbesthoudende platen.

4.5.3.  Het ontstaan van de ziekte mesothelioom is het redelijkerwijs te verwachten gevolg van de schending van de veiligheidsnorm – de hiervoor aangenomen waarschuwingsplicht- door Eternit. Door het zonder waarschuwing in het verkeer brengen van asbestplaten heeft Eternit immers een specifiek gevaar in het leven geroepen voor het ontstaan van asbestziekte. Nu zich bij [eiser] mesothelioom heeft geopenbaard staat het causale verband tussen deze schending van de veiligheidsnorm door Eternit en de ziekte in beginsel vast.(...)

4.6.  Het door [eiser] gevorderde voorschot ziet op vergoeding van materiële en immateriële schade, zulks in verband met het feit dat [eiser] door het onrechtmatig handelen van Eternit getroffen is door de ziekte mesothelioom. De voorzieningenrechter acht voorshands voldoende aannemelijk dat [eiser] als gevolg daarvan materiële en immateriële schade heeft geleden. De voorzieningenrechter houdt bij de omvang van het voorschot op schadevergoeding rekening met het normbedrag van € 48.235,-- die het Instituut Asbestslachtoffers hanteert, het reeds aan [eiser] uitgekeerde bedrag van
€ 16.476,-- en de maandelijks daadwerkelijk door [eiser] geleden schade. De overige door [eiser] gestelde materiële schade, te weten de niet verkregen vertrekpremie, is door Eternit betwist. Zonder nadere bewijsvoering, waarvoor dit kort geding zich niet leent, is deze schadepost niet vast te stellen.

4.6.1.  Gelet op het voorgaande oordeelt de voorzieningenrechter een voorschot van
€ 30.000,-- op een nog nader vast te stellen schadevergoeding alleszins aanvaardbaar, in aanmerking genomen dat [eiser] als gevolg van de blootstelling aan asbest ongeneeslijk ziek is geworden en zijn levensverwachting beperkt is, alsmede gelet op zijn relatief jeugdige leeftijd.

4.6.2.  Uit het voorgaande volgt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dat voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter, indien geroepen te oordelen, een vordering tot betaling van materiële en immateriële schade ten bedrage van in ieder geval
€ 30.000,-- zal toewijzen. Het gevorderde ligt daarmee voor toewijzing gereed, met veroordeling van Eternit in de proceskosten.
LJN BA7469