Rb R.dam 260510 asbest, mesothelioom; werkgever, Verolme, aansprakelijk. Beroep op verjaring o.g.v. r&b onaanvaardbaar met oog op gezichtspuntencatalogus. Smartengeld € 50.000,00
- Meer over dit onderwerp:
Rb   R.dam 260510 asbest, mesothelioom; werkgever, Verolme,   aansprakelijk. Beroep op verjaring o.g.v. r&b onaanvaardbaar met oog   op gezichtspuntencatalogus. Smartengeld € 50.000,00 
C.  Is   Verolme aansprakelijkheid op grond van   artikel 7:658 BW? 
3.14. Als werkgever rustte op Verolme de zorgplicht om die     maatregelen te nemen die redelijkerwijs nodig waren om te voorkomen dat     [X] in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade zou lijden.  Tussen    partijen is in geschil of Verolme in deze zorgplicht  tekortgeschoten  is.   [eiseres] stelt dat dit het geval is omdat  Verolme geen    voorzorgsmaatregelen heeft genomen tegen de  blootstelling aan asbest.    Allianz betoogt dat gedurende het  dienstverband van [X] van Verolme niet    kon worden gevergd  veiligheidsmaatregelen te nemen om iedere    blootstelling aan asbest te  voorkomen. In 1960 was Verolme niet bekend    en hoefde zij niet bekend  te zijn met het feit dat kortstondige    blootstelling aan asbest een  ernstige ziekte als mesothelioom kon    veroorzaken. Dit werd pas veel  later bekend. Verolme kon en behoefde in    dat verband dus ook geen  maatregelen te nemen. Maatregelen ter    voorkoming van langdurige en  intensieve blootstelling aan asbest hadden    de ziekte mesothelioom  niet kunnen voorkomen. 
3.15. Vooropgesteld wordt dat vanaf ongeveer de jaren vijftig   bekend   was dat men door inademing van asbest(stof) het risico liep een     asbestziekte te krijgen, zoals onder meer blijkt uit de door   [eiseres]   bij dagvaarding overgelegde publicaties. Tot de bekende   ziektes behoorde   in eerste instantie nog niet mesothelioom. Pas rond   1969 kwam het   risico van die ziekte in Nederland in beeld, enkele   geïsoleerde   publicaties waarmee Verolme niet bekend behoefde te zijn   buiten   beschouwing latend. In de periode daaraan voorafgaande is dan   ook sprake   van een onbekend gevaar, maar dat impliceert niet dat   werkgevers   daarvoor niet aansprakelijk kunnen zijn. In het arrest   Cijsouw/De   Schelde I (HR 25 juni 1993, NJ 1993, 686) heeft de Hoge   Raad aangegeven   dat de werkgever aansprakelijk kan zijn voor de   gevolgen van het   destijds onbekende gevaar van mesothelioom indien hij   in de betrokken   periode heeft nagelaten de vereiste   veiligheidsmaatregelen te nemen ter   voorkoming van de verwezenlijking   van de wel bekende gevaren en de kans   op het zich verwezenlijken van   een onbekend gevaar daardoor in   aanzienlijke mate wordt verhoogd. Dit   is slechts anders indien de   werkgever aannemelijk maakt dat het  nemen  van de destijds vereiste   veiligheids¬maatregelen met betrekking  tot  deze wel bekende gevaren de   verwezenlijking van het onbekende  gevaar  waarschijnlijk niet had kunnen   voorkomen. 
3.16. In het licht van het vorenstaande overweegt de rechtbank het     volgende. Door Allianz is niet, althans onvoldoende gemotiveerd,   betwist   dat in de relevante periode (1953-1960) Verolme wist, althans   behoorde   te weten, dat aan de blootstelling aan asbest(stof) bepaalde     gezondheidsrisico’s waren verbonden en dat in ieder geval over de     gevaren van asbestose en (asbestose met) longkanker consensus bestond.     Allianz heeft weliswaar aangevoerd dat die risico’s destijds niet     algemeen bekend waren en dat geen consensus bestond over de gevaren van     asbest, maar zij heeft haar verweer dienaangaande voornamelijk     toegespitst op de bekendheid met het gevaar van mesothelioom. Allianz     heeft terzake het als productie 31 bij conclusie van repliek  overgelegde    overzicht van P.H.J.J. Swuste, waaru[X]ns [eiseres]  blijkt dat in de    relevante periode consensus bestond over het risico  van asbestose,  enkel   aangegeven dat dit overzicht niet van betekenis  is omdat [X] aan    mesothelioom leed en dat daarmee enkel is aangetoond  dat pas in 1969    consensus bestond over de relatie tussen  asbestblootstelling en    mesothelioom. Allianz heeft verder nog  aangegeven dat de bij dagvaarding    overgelegde publicaties veelal  betrekking hebben op    isolatiewerkzaamheden/asbestisoleerders en dat  [X] een timmerman was die    zelf niet met asbest werkte. Nog  daargelaten dat zulks onverlet laat    dat met die publicaties werd  gewezen op de gezondheidsgevaren van    blootstelling aan asbest, treft  dit verweer, gelet op hetgeen hiervoor    is overwogen over de  werkomstandigheden bij Verolme, geen doel. [X]    werkte immers in  ruimten waar isolatiewerkzaamheden met asbest werden of    zojuist waren  uitgevoerd. 
3.17.De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat Verolme in de periode     dat [X] voor haar werkzaam was wist, althans behoorde te weten, dat   aan   de blootstelling aan asbest(stof) bepaalde gezondheidsrisico’s   waren   verbonden en dat in ieder geval over de gevaren van asbestose en     asbestose met longkanker consensus bestond. Verolme had met het oog   op   die bekendheid veiligheidsmaatregelen moeten nemen ter voorkoming   van de   destijds wel bekende gevaren van asbestose en asbestose met   longkanker.   Zelfs indien destijds de precieze oorzaak van en meest   effectieve   mogelijkheden van preventie tegen asbestose en asbestose   met longkanker   nog niet bekend waren, laat dat onverlet dat Verolme   verplicht was om de   blootstelling aan asbest zoveel mogelijk terug te   dringen. Gesteld noch   gebleken is dat Verolme destijds aan die   verplichting heeft voldaan.   Integendeel, uit de getuigen¬verklaringen   volgt dat er geen   beschermingsmaatregelen werden getroffen. 
3.18. [eiseres] stelt dat vanwege het feit dat destijds     veiligheidsmaatregelen ter voorkoming van de wel bekende     gezondheidsrisico’s achterwege gelaten zijn, [X] gedurende zijn     dienstverband bij Verolme blootgesteld is geweest aan asbest(stof)     hetgeen de kans op het ontstaan van mesothelioom aanzienlijk heeft     verhoogd. Tegenover deze stelling heeft Allianz niet aannemelijk gemaakt     dat maatregelen met betrekking tot de wel bekende  gezondheidsrisico’s    de verwezenlijking van mesothelioom niet hadden  kunnen voorkomen. Zij    heeft haar stelling dienaangaande immers niet  aan de hand van  concrete   feiten en/of omstandigheden onderbouwd. Zo  is door Allianz  niet gesteld   dat voor bescher¬ming tegen mesothelioom  andere  maatregelen vereist   waren dan voor bescherming tegen  asbestose en  asbestose met longkanker.   Dat voor asbestose een  langdurige(re)  blootstelling vereist is dan voor   mesothelioom, is  niet relevant, nu  [X] bij Verolme langere tijd aan   asbest is  blootgesteld. De rechtbank  gaat er daarom vanuit dat het   achterwege  laten van maatregelen met  betrekking tot de wel bekende    gezondheidsrisico’s de kans op het zich  verwezenlijken van de nog    onbekende asbestziekte mesothelioom in  aanzienlijke mate heeft  vergroot. 
3.19. Allianz heeft nog aangevoerd dat blootstelling aan wit  asbest    geen aansprakelijkheid van Verolme meebrengt en dat het aan   [eiseres] is   om te bewijzen aan welke kleur asbest hij destijds   blootgesteld is. Nu   Allianz dit verweer enkel in verband heeft   gebracht met mesothelioom,   deze ziekte destijds nog onbekend was, en   gesteld noch gebleken is dat   haar verweer (ook) voor asbestose van   betekenis is, gaat de rechtbank   daaraan voorbij. Het beroep van   Allianz op het arrest van de Hoge Raad   d.d. 4 juni 2004 (JAR 2004,   287, Van Oostrum/Gemex) treft evenmin doel   aangezien de feiten en   omstandigheden in dat arrest niet vergelijkbaar   zijn met die in de   onderhavige zaak. In die zaak ging het immers om de   vraag of Gemex in   de periode 1965–1979 op de hoogte had moeten zijn van   het risico dat   blootstelling aan wit asbest kan leiden tot het optreden   van   mesothelioom. 
3.20. De conclusie is dat Verolme in de relevante periode geen     veiligheidsmaatregelen heeft genomen met het oog op de toen bekende     gevaren van blootstelling aan asbest(stof) waardoor de kans op de     (destijds nog niet bekende) asbestziekte mesothelioom vergroot is. De     rechtbank is dan ook van oordeel dat Verolme jegens [X] tekort is     geschoten in de op haar op grond van destijds artikel 7A:1638x BW en     thans artikel 7:658 BW rustende zorgplicht en daardoor jegens (de erven     van) [X] schadeplichtig is geworden. 
D.  Komt Allianz een beroep op verjaring toe? 
3.21. Allianz betoogt dat de vordering van [eiseres] is verjaard.     [eiseres] betwist dit niet, maar stelt dat het beroep van Allianz op     verjaring naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid   onaanvaardbaar   is. Dit geschilpunt dient te worden beoordeeld in het   licht van de in   het arrest Van Hese / De Schelde (Hoge Raad 28 april   2000, NJ 2000, 430)   ontwikkelde gezichtspuntencatalogus (verwezen   wordt naar overweging 3.7   van het tussenvonnis d.d. 14 januari 2009).   De rechtbank overweegt   daaromtrent het volgende. 
Gezichtspunt a: aan wie komt de schadevergoeding ten goede en wat   is   de aard van de gevorderde schade 
3.22. De schade is in eerste instantie gevorderd door [X] zelf en     niet – na zijn overlijden – door zijn nabestaanden. Voor een deel is   de   schadevergoeding ten goede gekomen aan [X]. Het deel van de     schadevergoeding dat overeenkomt met de uitkering op grond van de     regeling TAS heeft [X] immers – door die uitkering, die in zoverre als     voorschot fungeerde – reeds bij leven ontvangen. Dat [X] is overleden   op   het moment waarop de vordering ten gronde door de rechter wordt     beoordeeld, vormt naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding om     dit element anders te waarderen. Verder is van belang dat de   nabestaande   aan wie de schadevergoeding voor het overige toekomt geen   willekeurige   erfgenaam is, maar de weduwe van [X] met wie hij in   gezinsverband heeft   samengeleefd en aan wie [X] de schadevergoeding   ook kennelijk ten goede   heeft willen laten komen. Verder komt belang   toe aan de aard van de   schade die wordt gevorderd. [eiseres] vordert   zowel materiële als   immateriële schade. 
Gezichtspunt b: aanspraak op een uitkering uit anderen hoofde 
3.23. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat terzake de   gestelde   immateriële schade aanspraak gemaakt kan worden op een   uitkering uit   anderen hoofde dan het TAS-voorschot van € 17.050,--.   Een   ziektekostenverzekering pleegt ziektekosten te vergoeden, geen     immateriële schade. 
Gezichtspunt c: de mate van verwijtbaarheid 
3.24. Uit hetgeen hiervoor onder C is overwogen, volgt dat Verolme     kan worden verweten dat zij, hoewel zij vanaf ongeveer de jaren   vijftig   wist, althans behoorde te weten, dat aan de blootstelling aan     asbest(stof) bepaalde gezondheidsrisico’s waren verbonden, in de     relevante periode (1953-1960) geen veiligheidsmaatregelen heeft genomen     ter voorkoming van de bekend te veronderstellen gezondheidsrisico’s.     Hierdoor is [X] destijds blootgesteld geweest aan asbest(stof) en     daardoor is de kans op mesothelioom in aanzienlijke mate verhoogd.     Verolme heeft dus verwijtbaar gehandeld jegens [X]. In de relatie tussen     [eiseres] en Allianz kan deze verwijtbaarheid worden tegengeworpen   aan   Allianz, gelet op haar afgeleide positie als verzekeraar (verwezen   wordt   naar overweging 3.12 van het provisionele vonnis d.d. 14   januari 2009).   Anders dan Allianz is de rechtbank niet van oordeel dat   voor   gezichtspunt c alleen een hoge mate van verwijtbaarheid  relevant  is. 
Gezichtspunt d: de voorzienbaarheid van mogelijke  aansprakelijkheid  
3.25. Naar het oordeel van de rechtbank diende Verolme ook vóór  het    verstrijken van de verjaringstermijn (17 december 1990) rekening  te    houden met de mogelijkheid dat zij voor de schade aansprakelijk zou     zijn. Hierbij dient mede in aanmerking te worden genomen dat – gelet   op   de publicatie van het proefschrift van dr. Stumphius uit 1969 – het     verband tussen asbest en mesothelioom sedert 1969 bekend was (zodat     vanaf 1969 mogelijk relevant bewijsmateriaal had kunnen worden     vastgelegd en/of bewaard) en dat al vrij lang vóór 17 december 1990 in     de rechtspraak was aanvaard dat bij niet-inachtneming van een     veiligheidsvoorschrift de overtreder aansprakelijk is voor de schade,     ook al manifesteert deze zich op een wijze die niet voorzienbaar was. 
Gezichtspunt e: de mogelijkheid verweer te voeren 
3.26. Allianz heeft aangevoerd dat voor de beoordeling van dit     gezichtspunt van belang is dat Allianz, en niet de voormalig werkgever,     de aangesproken partij is. Verolme is opgehouden te bestaan en  omtrent    de concrete werkomstandigheden van destijds is niets meer  bekend en    nagenoeg niets meer te achterhalen, aldus Allianz. 
3.27. Zoals ook in het provisionele vonnis van 14 januari 1990   onder   3.12 is overwogen, is de positie van de   aansprakelijkheidsverzekeraar   per definitie een van haar verzekerde   afgeleide. Hieraan doet niet af   dat Verolme, althans haar   rechtsopvolgster, niet meer bestaat. Weliswaar   is aannemelijk dat het   voeren van verweer door Allianz hierdoor   bemoeilijkt wordt, doch   anderzijds acht de rechtbank niet uitgesloten   dat door Allianz verdere   infor¬matie kan worden verkregen omtrent de   door [X] te verrichten   werkzaamheden en de omstandigheden waaronder hij   de werkzaamheden   heeft verricht. Aangenomen moet worden dat Allianz als   verzekeraar van   Verolme beschikt over de nodige kennis omtrent hetgeen   in de jaren  50  en 60 van de vorige eeuw te doen gebruikelijk was in de    scheeps¬bouw.  
Gezichtspunt f: verzekeringsdekking 
3.28. Niet in geschil is dat de eventuele aansprakelijkheid van     Verolme is gedekt door een verzekering. 
Gezichtspunt g: redelijke termijn 
3.29. De rechtbank is van oordeel dat na het aan het licht komen   van   de schade binnen redelijke termijn een aansprakelijkstelling heeft     plaatsgevonden en een vordering tot schade¬vergoeding is ingesteld.   In   zoverre is de positie van Allianz in deze procedure niet nadelig     beïnvloed door het tijdsverloop. 
Slotsom ten aanzien van de verjaring 
3.30. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat     gezichtspunt e (mogelijkheid verweer) op zich zichzelf genomen pleit     vóór toepassing van de verjaringsregel, maar dat de gezichtspunten c     (verwijtbaarheid) en d (voorzienbaarheid) en tot op zekere hoogte ook     gezichtspunt f (verzekeringsdekking) daaraan in de weg staan. De     gezichtspunten a en b zijn in de totale afweging als neutraal     meegewogen. De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat in dit     uitzonderlijke geval van iemand die pas 48 jaar na beëindiging van het     dienstverband geconfronteerd wordt met mesothelioom en alle gevolgen   van   dien, toepassing van de dertigjarige termijn van artikel 3:310 lid   2 BW   naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar   is.   Allianz komt daarom geen beroep op verjaring toe. 
E.  Schade 
Inleiding 
3.31. Gelet op het voorgaande staat thans vast dat Allianz     aansprakelijk is voor de schade die is geleden door (de erven van) [X]. 
Immateriële schade 
3.32.  Artikel 6:106 BW bepaalt - kort gezegd - dat iemand die     letselschade heeft opgelopen recht heeft op een naar billijkheid vast te     stellen schadevergoeding voor nadeel dat niet uit vermogensschade     bestaat. Volgens vaste rechtspraak moet bij de begroting van deze     immateriële schade rekening worden gehouden met alle omstandigheden van     het geval. Deze toets omvat onder meer de aard van de   aansprakelijkheid,   de intensiteit van de pijn en het verdriet,   waaronder die over een   kortere levensverwachting, de gederfde   levensvreugde van de benadeelde,   en de duur van de periode waarin de   immateriële schade is geleden. 
3.33.Tot de omstandigheden van dit geval behoort allereerst dat  bij    [X] in december 2007 de (voorlopige) diagnose mesothelioom is     vastgesteld. Hij was toen 71 jaar. Deze diagnose is kort daarna     bevestigd. Inherent aan deze diagnose is dat [X] moet hebben geweten dat     hij niet lang meer te leven zou hebben. Aangenomen kan worden, gelet   op   algemene ervaringsregels, dat dit een grote psychische belasting   voor   hem heeft betekend. Eén jaar later, op 24 december 2008, is [X]     overleden aan de gevolgen van mesothelioom. Op grond van algemene     ervaringsregels kan aangenomen worden dat de ziekte in dat jaar een     grote invloed op hem heeft gehad. Dat [X] immateriële schade heeft     geleden, is dan ook evident. 
3.34.Schade als deze kan naar zijn aard moeilijk in geld worden     gewaardeerd. De rechtbank kiest er als uitgangspunt voor om aansluiting     te zoeken bij het normbedrag dat in 2008 als smartengeld voor     mesothelioomslachtoffers door het IAS werd gehanteerd, zijnde (afgerond)     € 50.000,--. Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld die     meebrengen dat in deze zaak een lager of hoger bedrag op zijn plaats zou     zijn. De rechtbank zal, alle hiervoor genoemde omstandigheden     meewegend, daarom een bedrag van € 50.000,-- als immateriële     schadevergoeding toewijzen.   LJN BN0602
