RBGEL 131023 Asbestose cv- en servicemonteur; Wg-er aansprakelijk, slaagt niet in tegen(deel)bewijs vermoeden causaal verband
- Meer over dit onderwerp:
RBGEL 131023 Asbestose cv- en servicemonteur; Wg-er aansprakelijk, slaagt niet in tegen(deel)bewijs vermoeden causaal verband
in vervolg op:
RBGEL 270123 Asbestose cv- en servicemonteur; Wg-er krijgt gelegenheid tot tegenbewijs tegen vermoeden van causaal verband
2De verdere beoordeling van het geschil
2.1.
In het tussenvonnis van 27 januari 2023 is Lamers toegelaten tegenbewijs te leveren tegen het voorshands gegeven oordeel dat de gezondheidsschade van [erflater] is veroorzaakt door de omstandigheden waarin hij zijn werkzaamheden bij Lamers heeft verricht.
Lamers heeft in het kader van haar bewijsopdracht bij akte een deskundigenoordeel van dr. [specialist 1] , toxicoloog en arbeidshygiënist verbonden aan Caesar Consult, van 28 maart 2023 overgelegd. Daarna is [eisende partijen] in de gelegenheid gesteld (nader) bewijs te leveren en een antwoordakte te nemen. [eisende partijen] hebben drs. [specialist 2] , arbeidshygiënist, commentaar laten leveren op het deskundigenoordeel van [specialist 1] .
2.2.
In haar akte is Lamers, naast de bewijsopdracht, ook ingegaan op de in het tussenvonnis aan het voorshands gegeven oordeel ten grondslag gelegde beslissing dat:
a. [eisende partijen] hebben aangetoond dat [erflater] zijn werkzaamheden bij Lamers heeft moeten verrichten onder omstandigheden die schadelijk konden zijn voor zijn gezondheid (overwegingen 4.9 en 4.10);
b. [eisende partijen] voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat [erflater] leed aan gezondheidsklachten die door de blootstelling aan asbestvezels kunnen zijn veroorzaakt (overwegingen 4.11 en 4.12);
c. Lamers heeft nagelaten de maatregelen te treffen die redelijkerwijs nodig waren om te voorkomen dat [erflater] in de uitoefening van zijn werkzaamheden dergelijke schade leed (overweging 4.13).
De kantonrechter begrijpt dat Lamers de kantonrechter hiermee eigenlijk vraagt terug te komen op deze beslissingen.
2.3.
De eisen van een goede procesorde brengen mee dat de rechter, aan wie is gebleken dat een eerdere door hem gegeven, maar niet in een einduitspraak vervatte eindbeslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, bevoegd is om, nadat partijen de gelegenheid hebben gekregen zich dienaangaande uit te laten, over te gaan tot heroverweging van die eindbeslissing, teneinde te voorkomen dat hij op een ondeugdelijke grondslag een einduitspraak zou doen.1 Nu [eisende partijen] zich hebben kunnen uitlaten over de stellingen van Lamers in de akte, zal in het navolgende per beslissing worden bezien of van zo’n onjuiste juridische of feitelijke grondslag sprake is.
Beslissing a
2.4.
Lamers betwist dat [erflater] is blootgesteld aan asbest en stelt dat zelfs als wordt uitgegaan van de door [erflater] aangevoerde werkhandelingen geen sprake is van een voor asbestose relevante blootstelling. Ter onderbouwing wijst Lamers op het deskundigenoordeel van [specialist 1] waarin [specialist 1] , kort gezegd, aangeeft dat het aantal vezeljaren dat Lamers mogelijk is blootgesteld tijdens zijn dienstverband bij Lamers 0,017 tot 0,0067 bedraagt. Dat is, aldus [specialist 1] , ruim onder de drempelwaarde van vijf vezeljaren waarbij volgens de Gezondheidsraad asbestose ontstaat.
2.5.
Deze stelling van Lamers, die zij ook al in haar conclusie van antwoord heeft ingenomen, is niet nieuw en de informatie die Lamers aanlevert noopt ook niet tot een herziening van de eerdere beslissing dat [eisende partijen] hebben aangetoond dat [erflater] zijn werkzaamheden bij Lamers heeft moeten verrichten onder omstandigheden die schadelijk konden zijn voor zijn gezondheid. De kantonrechter is al op deze stelling van Lamers ingegaan. In het tussenvonnis is reeds geoordeeld dat ook als de blootstellingsdrempel in de werkzaamheden voor Lamers niet zou zijn overschreden, de blootstelling wel kan hebben bijgedragen aan het ontstaan en het beloop van asbestose wanneer de blootstelling in het eerdere werkzame leven van [erflater] daarbij wordt opgeteld. De kantonrechter stelt vast dat de eerdere beslissing niet berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag.
Beslissing b
2.6.
Lamers stelt verder dat niet vast staat dat sprake is van diffuse longfibrose / asbestose veroorzaakt door (overmatige blootstelling aan) asbestvezels. Zij onderbouwt deze stelling wederom met het deskundigenoordeel van [specialist 1] . [specialist 1] wijst erop dat de conclusie van het NVALT dat sprake is van diffuse longfibrose minder goed onderbouwd is.
2.7.
Wat hier ook van zij, het is niet het geval dat in het tussenvonnis is geoordeeld dat sprake is van asbestose. Geoordeeld is, zoals hierboven ook aan de orde kwam, dat [eisende partijen] voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat [erflater] leed aan gezondheids-klachten die door de blootstelling aan asbestvezels kunnen zijn veroorzaakt. Die mogelijkheid wordt door [specialist 1] niet betwist. Dat ook andere oorzaken mogelijk zijn en volgens [specialist 1] meer voor de hand zouden liggen, doet niet af aan de conclusie dat de gezondheidsklachten van [erflater] (ook) verklaard kunnen worden door (overmatige blootstelling aan) asbestvezels. In wat [specialist 1] opmerkt ziet de kantonrechter dus geen aanleiding om terug te komen op wat in dit kader eerder is beslist.
Beslissing c
2.8.
Volgens Lamers is geen sprake van een zorgplichtschending. [specialist 1] merkt in zijn deskundigenoordeel op dat de gemiddelde concentratie asbestvezels die [erflater] heeft ingeademd tijdens zijn dienstverband bij Lamers 0,0013 tot 0,0052 vezels/cm3 bedraagt en daarmee ruimschoots ligt onder de toen geldende grenswaarde voor asbestvezels in de werkatmosfeer. Naar de kennis en normen van die tijd was het gezondheidsrisico als gevolg van blootstelling aan asbest bij een CV-monteur zoals [erflater] laag. Bij een dergelijke lage asbestblootstelling en daarmee een laag gezondheidsrisico ligt het niet in de rede om aanvullende arbeidshygiënische beheersmaatregelen te introduceren en voorlichting te geven ter reductie van de emissie en/of blootstelling, schrijft zij verder.
2.9.
Ook deze berekeningen van [specialist 1] leiden er niet toe dat de kantonrechter terug zal (moeten) komen op de eerdere beslissing. De berekeningen ontkrachten niet hetgeen in het tussenvonnis is overwogen Van belang daarbij is dat [specialist 1] is uitgegaan van aannames aangaande de omvang van de asbestblootstelling, terwijl niet van de juistheid van die aannames kan worden uitgegaan. Zo staat niet vast hoe vaak [erflater] bepaalde handelingen heeft verricht. Bovendien heeft [specialist 2] , de door [eisende partijen] ingeschakelde arbeidshygiënist, gemotiveerd betwist dat de gegevens waarop [specialist 1] zijn conclusies heeft gebaseerd representatief zijn voor de mate van asbestblootstelling tijdens iedere specifieke handeling en dat de blootstelling aan de met die handeling vrijgekomen asbestdeeltjes beperkt is gebleven tot de duur van de handeling, waar [specialist 1] in zijn berekeningen vanuit is gegaan. Voorts volgt uit de getuigenverklaringen dat, anders dan [specialist 1] in zijn berekeningen tot uitgangspunt heeft genomen, ook na 1993 nog onbeschermd met asbest werd gewerkt. De kantonrechter ziet dan ook geen aanleiding om terug te komen op het oordeel dat van Lamers verwacht mocht worden dat zij voorzorgsmaatregelen nam, gezien het Asbestbesluit van 1 april 1977 en het Asbest-verwijderingsbesluit van 28 mei 1993. Lamers heeft nagelaten de maatregelen te treffen die redelijkerwijs nodig waren om te voorkomen dat [erflater] in de uitoefening van zijn werkzaamheden dergelijke schade leed.
Tussenconclusie
2.10.
Gezien het voorgaande blijft de kantonrechter bij hetgeen is overwogen en beslist in het tussenvonnis van 27 januari 2023.
Is Lamers geslaagd in het leveren van tegenbewijs?
2.11.
Zoals in het tussenvonnis is overwogen is het causaal verband tussen de werkzaamheden van [erflater] bij Lamers en de gezondheidsschade van [erflater] voorshands aangenomen. Lamers is in de gelegenheid gesteld tegenbewijs te leveren. Daarvoor volstaat niet, anders dan in rechtsoverweging 4.15 van het tussenvonnis is verwoord, dat het rechtsvermoeden wordt ontzenuwd. Lamers dient, om dit tegenbewijs te leveren, te stellen en zo nodig te bewijzen dat de gezondheidsschade van Lamers ook was ontstaan als Lamers wel aan haar zorgplicht had voldaan.
2.12.
Lamers heeft, zo begrijpt de kantonrechter, zich hierbij beroepen op wat [specialist 1] heeft opgemerkt over inademing van omgevingslucht (milieublootstelling). Volgens [specialist 1] is het aantal vezeljaren door milieublootstelling in dezelfde orde van grootte als de (vermeende) beroepsmatige blootstelling in de periode dat [erflater] bij Lamers werkte. Dit betoog van Lamers leidt er niet toe dat kan worden aangenomen dat de gezondheidsschade van Lamers ook was ontstaan als Lamers wel aan haar zorgplicht had voldaan. Dat er, mogelijk, ook ongunstige omgevingslucht aanwezig was, leidt er niet toe dat de conclusie moet zijn dat Lamers sowieso ziek was geworden. [erflater] heeft zijn gezondheidsschade ontwikkeld door een opeenstapeling van blootstellingen. Zelfs als ook omgevingslucht relevant is geweest, is daarmee nog niet gezegd dat wat Lamers aan asbestvezels tijdens zijn werkzaamheden heeft ingeademd niet van belang is geweest. Bovendien geldt dat [specialist 2] de conclusies van [specialist 1] gemotiveerd heeft weerlegd. Lamers is er dus niet in geslaagd het tegenbewijs te leveren.
2.13.
Lamers heeft ook nog gesteld dat als zij aansprakelijk is, eveneens de Nederlandse Staat verantwoordelijk moet worden gehouden, nu de mate van blootstelling van Lamers overeenkomt met de milieublootstelling waaraan eenieder in die periode is blootgesteld. Zij heeft aan deze stelling geen conclusie verbonden, zodat zij onvoldoende heeft onderbouwd in hoeverre de stelling relevant is voor toe- of afwijzing van de vordering van [eisende partijen] Daarom gaat de kantonrechter aan deze stelling voorbij. Ten overvloede overweegt de kantonrechter nog dat bij meer gebeurtenissen en/of bij medeschuld (art. 6:98 BW / art. 6:102 BW) het niet automatisch zo is dat een ander dan Lamers (een deel van) de schade moet dragen.
Verklaring voor recht, schadestaatprocedure en proceskosten
2.14.
Nu het causaal verband vast staat, geldt dat Lamers aansprakelijk is voor de door [erflater] in de uitoefening van zijn werkzaamheden geleden schade (art. 7:658 BW). De door [eisende partijen] gevorderde verklaring voor recht zal daarom worden toegewezen. Verder zal Lamers worden veroordeeld om de schade van [eisende partijen] te vergoeden, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met wettelijke rente. ECLI:NL:RBGEL:2023:6155