Overslaan en naar de inhoud gaan

CRvB 121224 enkele met schadeverzekeraar gesloten vso staat niet in de weg aan keuzevrijheid o.g.v. WMO 2015

CRvB 121224 enkele met schadeverzekeraar gesloten vso staat niet in de weg aan keuzevrijheid o.g.v. WMO 2015

in vervolg op:
RBROT 200623 Eiseres had kosten WMO-voorzieningen mee moeten nemen in de onderhandelingen met de schadeverzekeraar

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.

1.1.

Appellante is op 18 oktober 2006 betrokken geweest bij een ongeval. Vanwege de hierdoor ontstane beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie, heeft het college appellante op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) maatwerkvoorzieningen verstrekt voor huishoudelijke ondersteuning en individuele begeleiding.

1.2.

Appellante heeft in juli 2018 een vaststellingsovereenkomst gesloten met de schadeverzekeraar van de aansprakelijke partij voor het ongeval. In deze overeenkomst is aan appellante tegen finale kwijting een bedrag van € 1.759.359,- toegekend voor de door haar geleden schade. Dit bedrag is nader gespecificeerd in een bijlage van deze overeenkomst met vermelding van diverse schadeposten. Eén van de schadeposten is: ‘kosten van toekomstige verzorging € 305.800,-’.

1.3.

In het besluit van 29 april 2021 heeft het college de aanvraag van appellante om verlenging van de eerder verstrekte maatwerkvoorzieningen afgewezen, omdat appellante gezien de vaststellingsovereenkomst op eigen kracht kan voorzien in deze voorzieningen. Tegen dit besluit heeft appellante bezwaar gemaakt. Zij heeft daarbij onder meer aangevoerd dat de schadevergoeding enkel bedoeld is voor de meerkosten van toekomstige verzorging in aanvulling op zorg vanuit de zorgwetten.

1.4.

In het besluit van 10 augustus 2021 (bestreden besluit) heeft het college de afwijzing van de aanvraag gehandhaafd. Hieraan is het volgende ten grondslag gelegd. Appellante heeft een schadevergoeding ontvangen die bedoeld is voor de voorzieningen waarvoor zij nu het college aanspreekt. Voor zover dat anders is, had appellante ervoor kunnen en moeten zorgdragen dat de schadevergoeding de kosten voor deze voorzieningen omvatte. Dit betekent dat appellante over eigen kracht beschikt om in de benodigde ondersteuning te voorzien, zodat het college geen maatwerkvoorzieningen hoeft te verstrekken. Aan het regresrecht van het college op de schadeverzekeraar van de aansprakelijke partij wordt daarom niet toegekomen.

Uitspraak van de rechtbank

2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.

Het standpunt van appellante

3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat zij daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep slaagt. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

4.1.

De rechtbank heeft in het midden gelaten of in de letselschadevergoeding ook een bedrag voor de gevraagde maatwerkvoorzieningen is begrepen, omdat het college ook als dit niet het geval is, de aanvraag volgens de rechtbank terecht heeft afgewezen op grond van de eigen kracht als bedoeld in artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015. Dit vanwege de mogelijkheid van appellante om de kosten verbonden aan deze voorzieningen als schade in de getroffen regeling mee nemen. Dit oordeel van de rechtbank volgt de Raad niet. Anders dan de rechtbank en het college is de Raad van oordeel dat in de situatie van appellante de eigen kracht als bedoeld in artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015 niet in de weg staat aan verstrekking van de gevraagde maatwerkvoorzieningen. De Raad acht daarvoor het volgende redengevend.

4.2.

De Raad stelt voorop dat met de invoering van de Wmo 2015 de Wmo (oud) is ingetrokken en dat daarbij ook bepaalde inhoudelijke wijzigingen zijn doorgevoerd. Daarbij is op het punt van de verhouding tussen eigen verantwoordelijkheid en overheidsverantwoordelijkheid het regresrecht in artikel 2.4.3 van de Wmo 2015 opgenomen. Uit de geschiedenis van de totstandkoming hiervan1 volgt dat voorkomen moet worden dat een cliënt bij letselschade van het kastje naar de muur gestuurd wordt bij het verkrijgen van de benodigde ondersteuning. Daarom is aan de cliënt uitdrukkelijk keuzevrijheid gegeven. De cliënt kan de benodigde maatwerkvoorzieningen aanvragen bij het college, maar kan zich voor vergoeding van de kosten daarvan ook tot de (verzekeraar van de) schadeveroorzaker wenden. Het is dus aan de cliënt om te beoordelen wat voor hem het beste is. Als de cliënt zich voor de kosten van de benodigde maatwerkvoorzieningen tot de (verzekeraar van de) schadeveroorzaker wendt, mag deze de cliënt in beginsel niet doorverwijzen naar de gemeente. Andersom geldt hetzelfde: als de cliënt zich tot het college wendt, kan het college de benodigde maatwerkvoorzieningen in beginsel niet weigeren en de cliënt doorsturen naar de (verzekeraar van de) schadeveroorzaker. Wel kan het college bij verstrekking van deze maatwerkvoorzieningen regres nemen en de kosten van de verstrekte voorziening verhalen op de (schadeverzekeraar van de) veroorzaker. Dit draagt eraan bij dat de cliënt zijn aanspraken kan verwezenlijken en de veroorzaakte letselschade uiteindelijk betaald wordt door (de verzekeraar van) de schadeveroorzaker.

4.3.

Indien een cliënt als gevolg van letselschade beperkingen ondervindt in de zelfredzaamheid of participatie, kan de cliënt zich dus wenden tot het college met de vraag om hem met maatwerkvoorzieningen de benodigde ondersteuning te bieden. Het college dient vervolgens onderzoek te doen op een wijze die uiteen is gezet in de uitspraak van de Raad van 21 maart 20182. Onderdeel daarvan vormt de vraag of en in hoeverre er andere mogelijkheden zijn waarmee de nodige hulp en ondersteuning geboden kan worden, waaronder de mogelijkheden vanuit de eigen kracht3. Uit de in 4.2 weergegeven uitdrukkelijke bedoeling van de wetgever volgt dat van een cliënt in het kader van de eigen kracht in het algemeen niet kan worden verlangd dat hij zich voor de kosten van de benodigde maatwerkvoorzieningen tot de (verzekeraar van de) schadeveroorzaker wendt. Dit is in de situatie van appellante niet anders. De enkele omstandigheid dat appellante met de (verzekeraar van de) schadeveroorzaker een vaststellingsovereenkomst heeft gesloten, brengt niet mee dat het appellante niet meer vrijstaat zich tot het college te wenden, omdat dit binnen de in 4.2 genoemde keuzevrijheid valt. De Raad gaat er overigens van uit dat de cliënt zich niet tot het college zal wenden met een verzoek om een maatwerkvoorziening waarvan de kosten volgens de vaststellingsovereenkomst expliciet en volledig zijn meegenomen in de overeengekomen letselschadevergoeding. Een vaststellingsovereenkomst met een dergelijke inhoud zal zich naar verwachting ook niet snel voordoen. Zo ook hier niet, gelet op de tekst van de overeenkomst en wat partijen – naar blijkt uit de overgelegde stukken – hebben beoogd.

4.4.

Uit het voorgaande volgt dat het college de aanvraag ten onrechte heeft afgewezen met een beroep op de eigen kracht.

Conclusie en gevolgen

4.5.

Het hoger beroep slaagt dus. De aangevallen uitspraak wordt vernietigd. De Raad zal het beroep van appellante tegen het bestreden besluit alsnog gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. De Raad geeft het college de opdracht om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van wat is overwogen in deze uitspraak. Om het geschil zo snel als mogelijk definitief te beslechten, ziet de Raad aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De Raad bepaalt daarom dat tegen de door het college te nemen nieuwe beslissing op bezwaar slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.

5. Appellante krijgt een vergoeding van haar proceskosten omdat het hoger beroep slaagt. Deze kosten worden zowel in beroep als hoger beroep begroot op € 1.750,- (1 punt voor het (hoger)beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting, met een waarde van € 875,- per punt), in totaal € 3.500,- voor verleende rechtsbijstand. Appellante krijgt ook het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht terug. ECLI:NL:CRVB:2024:2410


Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Wet maatschappelijke ondersteuning 2015

Artikel 2.3.5

(…)

3. Het college beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met een algemeen gebruikelijke voorziening, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.

(…).

Artikel 2.4.3

1. Behoudens toepassing van artikel 2.4.4, heeft een gemeente voor de krachtens deze wet gemaakte kosten verhaal op degene, die jegens de cliënt naar burgerlijk recht tot schadevergoeding is verplicht in verband met het feit dat aanleiding heeft gegeven tot het verstrekken van een maatwerkvoorziening of een persoonsgebonden budget.

(…).

1Zie onder meer Kamerstukken II, 2020/2021, aanhangsel nr. 3250.

2ECLI:NL:CRVB:2018:819.

3Voor de uitleg van dit begrip wordt verwezen naar CRvB 31 mei 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1046.