Overslaan en naar de inhoud gaan

GHSHE 060922 orderpicker snijdt met veiligheidsmes in arm; hof wil voorlichting over instructie tzv gebruik veiligheidsmes

GHSHE 060922 orderpicker snijdt met veiligheidsmes in arm; hof wil voorlichting over instructie tzv gebruik veiligheidsmes

3
De beoordeling

De feiten

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.

[appellante] is in de periode van 30 juli 2018 tot en met 27 oktober 2019 in dienst geweest bij E&A. Tijdens dit dienstverband is zij uitgezonden en feitelijk als orderpicker werkzaam geweest bij XPO.

Op 4 oktober 2018 heeft zij zich bij het openmaken van een doos met een veiligheidsmes in haar rechterarm gesneden. Daarvan is een incidentenrapport opgesteld door XPO.

[appellante] is met de ambulance naar het ziekenhuis vervoerd alwaar als diagnose een “partiële ruptuur van flexor palmaris longus rechts” is gesteld. De wond is gehecht en een week later zijn de hechtingen verwijderd.

Op 11 oktober 2018 is [appellante] bij de chirurg op consult geweest en op 28 december 2018 bij de plastisch chirurg.

Het dienstverband van [appellante] is in december 2019 niet verlengd en daarna is [appellante] teruggekeerd naar Polen.

Daar is zij onder behandeling geweest bij twee fysiotherapeuten. De laatste, [fysiotherapeut] , heeft in februari 2020 beperkingen aan de pols/arm geconstateerd.

[appellante] heeft E&A cs aansprakelijk gesteld voor de letselschade die zij heeft geleden als gevolg van het hiervoor vermelde bedrijfsongeval. E&A cs hebben de aansprakelijkheid afgewezen.

De procedure bij de kantonrechter

3.2.1.
In de onderhavige procedure heeft [appellante] gevorderd om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- te verklaren voor recht dat E&A en XPO hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die [appellante] heeft geleden als gevolg van het arbeidsongeval dat zich op 4 oktober 2018 heeft voorgedaan;
- E&A en XPO hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de schade op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet en
- E&A cs te veroordelen in de proceskosten.

3.2.2.
Aan deze vordering heeft zij, kort samengevat, de bepalingen in artikel 7:658 lid 2 en lid 4 BW ten grondslag gelegd.

3.2.3.
E&A cs hebben gemotiveerd verweer gevoerd.

3.2.4.
Na een conclusiewisseling en aktewisseling heeft de kantonrechter in het bestreden vonnis de vorderingen van [appellante] afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten.

De grieven en de vordering in het hoger beroep

3.3.
[appellante] heeft in hoger beroep zes grieven aangevoerd. [appellante] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis, tot het alsnog toewijzen van haar vorderingen en tot veroordeling van E&A cs in de kosten van beide instanties.

De rechtsmacht en het toepasselijke recht

3.4.1
[appellante] was ten tijde van de inleidende dagvaarding woonachtig in [plaats] . Het geschil heeft derhalve internationale aspecten, zodat allereerst moet worden onderzocht of de Nederlandse rechter bevoegd is er kennis van te nemen. Dat is het geval: het geschil betreft een handelszaak als bedoeld in de herschikte EEX-Verordening. Ingevolge artikel 8 lid 1 en artikel 20 lid 1 en 21 lid 1 van deze verordening heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht.

3.4.2.
Partijen noch de rechter in eerste aanleg hebben zich uitgelaten over het toepasselijke recht. Het hof begrijpt uit het feit dat partijen in hun stellingen aansluiting zoeken bij het Nederlandse recht, dat zij voor de toepasselijkheid van het Nederlandse recht hebben gekozen, hetgeen in casu is toegestaan. Overigens zou zonder rechtskeuze als bedoeld in artikel 3 van de Rome I-Verordening het Nederlandse recht van toepassing zijn nu dit het recht van het land is waar de werknemer gewoonlijk haar werk verrichtte en zij haar gewone verblijfplaats had.

Grief 1

3.5.1.
In grief 1 betoogt [appellante] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het opensnijden van dozen tot haar functie behoorde. Haar functie hield in dat zij de aan haar opgegeven orders/producten bij elkaar diende te zoeken. Het openen van dozen was een taak van een andere afdeling, aldus [appellante] .

3.5.2.
Deze grief slaagt naar het oordeel van het hof niet. Het hof verwijst, ter onderbouwing van dit oordeel, allereerst naar het feit dat aan [appellante] in haar functie van orderpicker een veiligheidsmes ter beschikking werd gesteld. Dit gebeurt vanzelfsprekend alleen in het geval dat partijen ervan uitgaan dat [appellante] bij het vervullen van haar werkzaamheden dit mes, al dan niet incidenteel, nodig heeft. Het hof verwijst daarnaast naar de door [appellante] in de memorie van grieven onder 9 en 10 weergegeven (gerechtelijke) erkenning dat de dozen waarin de producten zaten, niet altijd even goed geopend waren. In die gevallen werden deze dozen door de orderpickers geopend. Er werd van [appellante] verwacht dat zij in deze incidentele gevallen de dozen opende, aldus [appellante] .

Het hof concludeert dat het incidenteel openen van dozen tot de functie van [appellante] behoorde.

Grief 2

3.6.1.
In grief 2 betoogt [appellante] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat gesteld noch gebleken was dat het veiligheidsmes ondeugdelijk was. Zij verwijst naar haar in eerste aanleg ingenomen stelling dat de messen vaak kapot waren. Dit heeft zij nader onderbouwd met een schriftelijke verklaring van een collega. Zij verwijst voorts naar haar stelling dat zij geen uitleg of instructie over het gebruik van het mes heeft gekregen.

3.6.2.
Het hof verwerpt ook deze grief. De overweging van de kantonrechter ziet op het tijdens het bedrijfsongeval door [appellante] gebruikte veiligheidsmes. Een verwijzing naar andere in het bedrijf gebruikte messen maakt dus niet dat de overweging van de kantonrechter onjuist is of ten onrechte is opgenomen. Dat geen uitleg of instructie is gegeven, leidt evenmin tot de conclusie dat de overweging van de kantonrechter waartegen deze grief zich richt, onjuist is of ten onrechte is opgenomen.

[appellante] geeft in hoger beroep aan dat het niet goed werken van het mes “mogelijk” heeft gelegen aan het feit dat het mes kapot was. Deze stelling wordt verworpen nu deze is betwist en door [appellante] ook niet nader is onderbouwd.

Grief 3

3.7.
Grief 3 sluit aan bij grief 2. [appellante] stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat onvoldoende gesteld of gebleken is dat het door haar gehanteerde mes onvoldoende veilig was voor het werk dat daarmee moest worden verricht. [appellante] licht deze grief slechts toe met een verwijzing naar hetgeen zij in grief 2 heeft gesteld.

Het hof verwerpt deze grief dan ook met een verwijzing naar het oordeel dat over grief 2 is gegeven.

Grief 4

3.8.1.
In grief 4 betoogt [appellante] dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat XPO aan haar zorgplicht heeft voldaan. [appellante] heeft, aldus de rechtbank, niet of onvoldoende weersproken dat over het gebruik van veiligheidsmessen eens in de tien weken bij de dagstart werd gesproken en dat [appellante] bij toolboxmeetings aanwezig is geweest waarbij over het gebruik van de messen is gesproken.

Ter toelichting stelt [appellante] dat zij nooit enige instructie over het veilig gebruiken van het mes van E&A cs heeft gehad. Er waren destijds ook geen posters die gingen over het gebruik van de messen op de werkvloer aanwezig.

3.8.2.
E&A cs hebben gesteld dat met [appellante] de Arbo-checklist mondeling is besproken en dat zij deze lijst ook voor akkoord heeft ondertekend (prod 1 cva, eerste aanleg). Het goed gebruik van het veiligheidsmes wordt daarin uitgelegd als onderdeel van de “interne training arbeidsmiddelen”. Voorts is aan [appellante] de toolbox overhandigd. Daarin is expliciet uiteengezet hoe het mes moet worden gebruikt. Bovendien staat dit ook op posters die in de hal waar [appellante] werkte, waren opgehangen. Daarnaast wijzen E&A cs erop dat tijdens de dagstart, tweemaal per week, aandacht wordt besteed aan het gebruik van veiligheidsmiddelen. Het gebruik van het mes wordt daarin gemiddeld 5 keer per jaar aanvullend behandeld tijdens zo’n dagstart. Tot slot, zo hebben E&A cs betoogd, zijn er (Pools sprekende) collega’s op de werkvloer aanwezig die kunnen worden aangesproken om de mensen op de werkvloer met raad en daad bij te staan.

3.8.3.
Het oordeel in deze zaak dient binnen het volgende kader te worden gegeven. Vaststaat dat [appellante] in de uitoefening van haar werkzaamheden schade heeft geleden. Het is dus aan E&A cs om te stellen en zonodig te bewijzen, kort gezegd, dat alle maatregelen zijn genomen en alle aanwijzingen zijn gegeven die redelijkerwijs nodig waren om de schade te voorkomen. Weliswaar is met deze zorgplicht van de werkgever niet beoogd een absolute waarborg te scheppen voor de bescherming van de werknemer tegen het gevaar van arbeidsongevallen, ook niet ten aanzien van werknemers wier werkzaamheden bijzondere risico’s van ongevallen meebrengen, maar gelet op de ruime strekking van de zorgplicht kan niet snel worden aangenomen dat de werkgever daaraan heeft voldaan en bijgevolg niet aansprakelijk is voor door de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden geleden schade (vergelijk HR 12 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD3129). Artikel 7:658 BW vergt een hoog veiligheidsniveau van de betrokken werkruimte, werktuigen en gereedschappen alsmede van de organisatie van de werkzaamheden en vereist dat de werkgever het op de omstandigheden van het geval toegesneden toezicht houdt op behoorlijke naleving van de door hem gegeven instructies (vergelijk HR 11 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC9225).

3.8.4.
Het hof is met de kantonrechter van oordeel dat hier geen sprake is van een “huis-, tuin- of keukenongeval”. Het hof verwijst naar het vaststaande feit dat het gaat om een bijzonder mes, een veiligheidsmes. Voorts verwijst het hof naar de stellingen van E&A cs daar waar zij aangeeft dat het gebruik van het mes valt onder de Arbo-checklist.

3.8.5.
Het hof acht zich nog onvoldoende voorgelicht over de feitelijke gang van zaken met betrekking tot de aan [appellante] al dan niet gegeven instructie over de wijze waarop het aan haar verstrekte veiligheidsmes door haar moest worden gebruikt. Het hof zal daartoe een meervoudige mondelinge behandeling gelasten waarbij partijen aanwezig moeten zijn. Aan de zijde van E&A cs zullen dan niet alleen de vertegenwoordigers van beide vennootschappen aanwezig moeten zijn maar ook degene(n) die concreet op de hoogte is (zijn) van de gang van zaken met betrekking tot het geven van veiligheidsinstructies binnen het bedrijf van XPO in de relevante periode.

3.8.6.
Het hof wil voorts met partijen de mogelijkheid van een minnelijke regeling bespreken. Om dit te kunnen doen, dient [appellante] , voorafgaande aan de mondelinge behandeling, aan te geven en te onderbouwen hoe haar huidige medische situatie is en welke beperkingen voortvloeiende uit het pols-/armletsel zij op dit moment nog ervaart, bij voorkeur met een recente schriftelijke verklaring van een arts of fysiotherapeut. Voorts dient zij een (voorlopige) schadestaat te overleggen en deze van bewijsstukken te voorzien.

Teneinde een regeling te bespreken is het mogelijk zinvol dat de schaderegelaar van de verzekeraar van E&A cs tijdens de mondelinge behandeling aanwezig is.

3.8.7.
Het hof houdt iedere verdere beslissing aan. ECLI:NL:GHSHE:2022:3095