Hof Arnhem-Leeuwarden 080714 cliënt sportschool valt op begeleidende stagiair; schade is in uitoefening werkzaamheden geleden; zorgplicht geschonden
- Meer over dit onderwerp:
Hof Arnhem-Leeuwarden 080714 cliënt sportschool valt op begeleidende stagiair; schade is in uitoefening werkzaamheden geleden; zorgplicht geschonden
3 De vaststaande feiten
3.1.
Het hof gaat in hoger beroep uit van de navolgende feiten.
3.2.
Olympic Gym exploiteert een sportschool. [geïntimeerde], geboren op [geboortedatum], volgde in de periode van 1 augustus 2009 tot en met 31 juli 2010 bij het MBO College voor Sport, Onderwijs en Cultuur te Enschede de opleiding tot sport- en bewegingsbegeleider. Bij die opleiding hoort een stage. [geïntimeerde] liep op basis van een schriftelijke praktijkovereenkomst tussen 31 augustus 2009 en 31 juli 2010 stage bij Olympic Gym.
3.3.
[geïntimeerde] was vanaf 2005 cliënt bij Olympic Gym. In het jaar dat [geïntimeerde] stage liep, mocht hij kosteloos in privé sporten bij Olympic Gym.
3.4.
Op 30 oktober 2009 is aan [geïntimeerde] een ongeval overkomen, toen hij een cliënt van Olympic Gym, [cliënt 1] (hierna: [cliënt 1]), begeleidde van de sauna naar de doucheruimte. [cliënt 1] heeft als gevolg van een hersenaandoening een afwijkende motoriek en is onder meer slecht ter been, waardoor hij begeleiding behoefde.
3.5.
[cliënt 1] is ten val gekomen, waarbij hij op [geïntimeerde] terecht is gekomen. [geïntimeerde] heeft als gevolg daarvan zijn rechterknie gebroken.
4 De motivering van de beslissing in hoger beroep
4.1.
[geïntimeerde] heeft bij inleidende dagvaarding, samengevat, gevorderd dat voor recht wordt verklaard dat Olympic Gym aansprakelijk is voor de schade die hij als gevolg van het ongeval lijdt en dat Olympic Gym wordt veroordeeld tot betaling van die schade, op te maken bij staat. Hij heeft zijn vordering gebaseerd op artikel 7:658 lid 2 in samenhang met lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW), stellende dat hij door het ongeval schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden voor Olympic Gym. Daarnaast heeft hij zijn vordering gebaseerd op artikel 6:170 BW, stellende dat Olympic Gym op die grond aansprakelijk is voor de fout van haar ondergeschikte, te weten de sportinstructeur die aan [geïntimeerde] heeft opgedragen om [cliënt 1] te begeleiden, terwijl hij wist dat daar specialistische begeleiding voor nodig was en dat [geïntimeerde] daarin onervaren was. Ten slotte heeft [geïntimeerde] aangevoerd dat Olympic Gym heeft nagelaten zich als een goed werkgeefster te gedragen door geen enkele voorziening te treffen, waaronder bijvoorbeeld een verzekering, die de schade van [geïntimeerde] had kunnen voorkomen of beperken. Olympic Gym heeft onder meer als verweer aangevoerd dat [geïntimeerde] op de ochtend dat hem het ongeval overkwam niet als stagiair aan het werk was, maar dat hij aanwezig was omdat hij zelf zou gaan sporten. Verder heeft Olympic Gym aangevoerd dat [geïntimeerde] [cliënt 1] eigener beweging heeft begeleid. Van een opdracht van haar of één van haar ondergeschikten was volgens haar geen sprake. Van een uit artikel 7:611 BW voortvloeiende verzekeringsplicht was volgens Olympic Gym ten slotte evenmin sprake.
4.2.
De kantonrechter heeft in het vonnis van 5 juni 2012 [geïntimeerde] toegelaten tot het bewijs van zijn stelling dat hij ten tijde van het ongeval bezig was met het uitvoeren van werkzaamheden in het kader van zijn praktijkovereenkomst met Olympic Gym. Na de bewijslevering heeft de kantonrechter bij het vonnis van 21 mei 2013 [geïntimeerde] geslaagd geoordeeld in dit bewijs. Daarop heeft hij de vordering van [geïntimeerde] op grond van artikel 7:658 BW toegewezen.
4.3.
Het hoger beroep tegen het vonnis van 5 juni 2012 wordt verworpen, nu tegen dat vonnis geen grieven zijn gericht. De grieven van Olympic Gym zijn alle gericht tegen het vonnis van 21 mei 2013. Olympic Gym heeft drie grieven (I, II en III) aangevoerd tegen het oordeel dat [geïntimeerde] is geslaagd in het bewijs van zijn stelling dat het ongeval aan hem is overkomen tijdens zijn werkzaamheden. Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
4.4.
Vooropgesteld wordt dat de kantonrechter terecht aan [geïntimeerde] bewijs heeft opgedragen van zijn stelling dat het ongeval hem in de uitoefening van zijn werkzaamheden is overkomen. Artikel 7:658 lid 2 BW bepaalt onder meer dat de werkgever jegens de werknemer aansprakelijk is voor de schade die de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt, tenzij de werkgever aantoont dat hij de in lid 1 van dat artikel genoemde verplichtingen is nagekomen. Op grond van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is het dan aan [geïntimeerde] om te stellen en zo nodig te bewijzen dat hij schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden, aangezien hij zich op het rechtsgevolg daarvan beroept.
4.5.
Bij de waardering van het bewijs wordt vooropgesteld dat de verklaring van [geïntimeerde] op grond van artikel 164 Rv geen bewijs in zijn voordeel kan opleveren, tenzij deze strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs. Hiervan is alleen sprake als er aanvullende bewijzen voorhanden zijn die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen dat zij de partijgetuigenverklaring voldoende geloofwaardig maken.
4.6.
Het hof is met de kantonrechter van oordeel dat [geïntimeerde] in het bewijs van zijn stelling is geslaagd. Daartoe zijn de volgende overwegingen redengevend. Uit de medische verslaglegging blijkt dat [geïntimeerde] zich op 30 oktober 2009 in het ziekenhuis heeft gemeld. De partijen zijn het erover eens dat [geïntimeerde] aansluitend aan het ongeval naar het ziekenhuis is gebracht. Uit de getuigenverklaringen wordt verder duidelijk dat het ongeval in de ochtend heeft plaatsgevonden. De getuigen [geïntimeerde], [getuige 1] en [getuige 2] hebben in die zin verklaard, terwijl de getuige [getuige 3] heeft verklaard dat hij [geïntimeerde] op die ochtend tegenkwam. Olympic Gym heeft overigens ook niet betwist dat het ongeluk in de ochtend plaatsvond. [medewerker 1] (hierna [medewerker 1], manager bij Olympic Gym) heeft op 20 oktober 2009 om 9.53 uur een email verzonden, waaruit de indeling voor de stage-uren blijkt. Daarop staat “[geïntimeerde]” ingedeeld op vrijdag van 9 tot 13 uur. Daaruit blijkt dat [geïntimeerde] op de bewuste vrijdag 30 oktober 2009 in beginsel in de ochtend was ingeroosterd. De getuigen [getuige 1] en [getuige 2] hebben verklaard dat zij op die ochtend samen met [geïntimeerde] hebben gewerkt. [geïntimeerde] zelf heeft als getuige ook verklaard dat hij die dag in de ochtend heeft gewerkt samen met [getuige 1] (“[getuige 1]”) en [getuige 2] (“[getuige 2]”). Daar staan tegenover de verklaringen van de getuigen [getuige 4], [medewerker 1], [getuige 3] en [getuige 5], die inhouden dat zij [geïntimeerde] op die vrijdagochtend wel hebben gezien, maar in zijn eigen sportkleding en niet in zijn werkkleding (van het bedrijf of de opleiding). Het hof is van oordeel dat die verklaringen, die alle zijn gebaseerd op het feit dat [geïntimeerde] zijn sportkleding droeg, onvoldoende gewicht in de schaal leggen tegenover de email waaruit blijkt dat [geïntimeerde] was ingeroosterd en de verklaring van [geïntimeerde] en beide andere stagiairs dat [geïntimeerde] op die ochtend aan het werk was. Daarbij komt dat de toedracht van het ongeval was dat [geïntimeerde] een cliënt van Olympic Gym begeleidde naar de douche, hetgeen in beginsel een werkgerelateerde bezigheid is. Ook is van onvoldoende gewicht dat [medewerker 1] heeft verklaard dat [getuige 1] hem heeft gevraagd of hij ([getuige 1]) zijn dienst van 30 oktober 2009 van de avond naar de ochtend mocht ruilen. [medewerker 1] heeft immers verklaard dat hij daarin heeft toegestemd, maar dat hij daarna geen actie heeft ondernomen en dat hij ook niet heeft gehoord dat het onderling geregeld was. Daarmee is onvoldoende zeker dat sprake was van een ruil, mede gezien de eensluidende verklaring van de stagiairs dat [geïntimeerde] ’s ochtends werkte en de verklaring van [geïntimeerde] dat [getuige 1] hem weliswaar heeft gevraagd om te ruilen, maar dat hij dat heeft geweigerd. Dat de stagiairs het met hun werktijden niet zo nauw namen, zoals de getuigen [getuige 3] en [getuige 5] hebben verklaard, is ook geen aanwijzing dat [geïntimeerde] die ochtend niet werkte, maar kan juist verklaren dat er op de betreffende ochtend drie, in plaats van de volgens de getuige [getuige 4] gebruikelijke twee, stagiairs aan het werk waren.
4.7.
Er is dus sprake van voldoende aanvullend bewijs naast de partijgetuigenverklaring van [geïntimeerde]. Daarop stuiten de grieven I, II en III af. Het bewijsaanbod van Olympic Gym ten aanzien van het horen van de getuigen [getuige 4], [medewerker 1] en [getuige 5], wordt gepasseerd, omdat Olympic Gym niet heeft gesteld wat de getuigen nog meer of anders zouden kunnen verklaren dan zij in eerste aanleg reeds hebben gedaan. Het bewijsaanbod tot het horen van de getuigen [getuige 6], [getuige 7] en [getuige 8] wordt gepasseerd omdat de vraag of aan de stagiairs in het algemeen en aan [geïntimeerde] in het bijzonder opdracht werd gegeven tot het begeleiden van [cliënt 1] in dit kader niet ter zake dienend is, zoals hierna onder 4.8. aan de orde zal komen. Voor zover het bewijsaanbod van Olympic Gym ziet op het leveren van tegenbewijs ten aanzien van de stelling dat [geïntimeerde] ten tijde van het ongeval aan het werk was, wordt daaraan voorbij gegaan aangezien Olympic Gym in eerste aanleg in dit kader al getuigen heeft doen horen, maar haar aanvullende bewijsaanbod niet nader heeft toegelicht.
4.8.
De conclusie van het voorgaande is dat [geïntimeerde] in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade heeft geleden. Dat geldt óók indien de stelling van Olympic Gym juist zou zijn, dat haar sportinstructeur [getuige 6] aan [geïntimeerde] geen opdracht heeft gegeven om [cliënt 1] naar de sauna en de doucheruimte te begeleiden, maar dat [geïntimeerde] dit eigener beweging heeft gedaan. Het vereiste dat de schade de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden is overkomen, moet namelijk ruim worden uitgelegd. Nu vast staat dat het ongeval aan [geïntimeerde] is overkomen terwijl hij als stagiair aan het werk was en doende was een cliënt van Olympic Gym te begeleiden, is aan dit vereiste voldaan, óók als hij deze begeleiding eigener beweging aan [cliënt 1] zou hebben verleend en hij daarmee mogelijkerwijs bij het verrichten van die werkzaamheden is afgeweken van de hem gegeven opdracht. Het daarop gerichte bewijsaanbod van Olympic Gym tot het horen van de getuigen [getuige 6], [getuige 7] en [getuige 8] wordt daarom, zoals hiervoor al overwogen, als niet ter zake dienende gepasseerd.
4.9.
Met grief IV beroept Olympic Gym zich, voor het geval het hof van oordeel zou zijn dat het ongeval in de uitoefening van de werkzaamheden van [geïntimeerde] is gebeurd, op de ‘tenzij’-formule van artikel 7:658 lid 2 BW. Zij stelt dat zij de zorgplicht die ingevolge artikel 7:658 lid 1 BW op haar rust is nagekomen. Het is aan Olympic Gym als werkgever te stellen en zonodig te bewijzen, kort gezegd, dat zij al die maatregelen heeft genomen en al die aanwijzingen heeft gegeven die redelijkerwijs nodig waren om de schade te voorkomen. Weliswaar is met de zorgplicht van de werkgever niet beoogd een absolute waarborg te scheppen voor de bescherming van de werknemer tegen het gevaar van arbeidsongevallen, maar gelet op de ruime strekking van de zorgplicht kan niet snel worden aangenomen dat de werkgever daaraan heeft voldaan en bijgevolg niet aansprakelijk is voor door de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden geleden schade. Artikel 7:658 vergt immers een hoog veiligheidsniveau van de betrokken werkruimte, werktuigen en gereedschappen alsmede van de organisatie van de werkzaamheden en vereist dat de werkgever het op de omstandigheden van het geval toegesneden toezicht houdt op behoorlijke naleving van de door hem gegeven instructies. Indien de werkgever ter onderbouwing van zijn verweer dat hij de in lid 1 van artikel 7:658 genoemde verplichtingen is nagekomen voldoende concrete feitelijke gegevens aanvoert, zal van de werknemer mogen worden verlangd dat hij zijn betwisting van dat verweer voldoende concreet motiveert, zij het dat aan die motivering niet zodanig hoge eisen mogen worden gesteld dat in betekenende mate afbreuk wordt gedaan aan de strekking van artikel 7:658 lid 2 de werknemer door verlichting van zijn processuele positie bescherming te bieden tegen de risico's van schade in de uitoefening van zijn werkzaamheden (zie onder meer HR 11 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR5223, De Rooyse Wissel).
4.10.
Olympic Gym wordt niet gevolgd in haar stelling dat zij haar zorgplicht ingevolge artikel 7:658 lid 1 BW jegens [geïntimeerde] is nagekomen. Ook volgens Olympic Gym behoefde [cliënt 1] gespecialiseerde begeleiding. Zij stelt immers dat zij de begeleiding van [cliënt 1] niet zomaar aan een stagiair zou overlaten, terwijl ook de krantenartikelen die [geïntimeerde] als productie 2 bij inleidende dagvaarding heeft overgelegd, illustreren dat [cliënt 1] gespecialiseerde begeleiding nodig had. Olympic Gym heeft echter niet gesteld dat zij aan de stagiairs, onder wie [geïntimeerde], de instructie heeft verstrekt om, kort gezegd, de begeleiding van [cliënt 1] aan anderen over te laten en dat zij op de naleving van een dergelijke instructie heeft toegezien. Dat de beperkingen van [cliënt 1] bij [geïntimeerde] bekend waren, zoals Olympic Gym stelt, is onvoldoende voor het oordeel dat Olympic Gym [geïntimeerde] voldoende heeft geïnstrueerd omtrent de van hem verwachte omgang met [cliënt 1]. De conclusie is dan ook dat Olympic Gym onvoldoende heeft gesteld omtrent de op haar rustende verplichtingen, zodat zij op grond van artikel 7:658 leden 1, 2 en 4 BW, in samenhang met elkaar gelezen, jegens [geïntimeerde] aansprakelijk is. De overige gronden van de vordering van [geïntimeerde] behoeven daarom geen bespreking. Grief IV faalt.ECLI:NL:GHARL:2014:5487