Hof Den Haag 141008 ontslag na arbeidsongeschiktheid door TBC besmetting op de werkvloer k.o.
- Meer over dit onderwerp:
Hof Den Haag 141008 ontslag na arbeidsongeschiktheid door TBC besmetting op de werkvloer kennelijk onredelijk
1.1 Het gaat in deze zaak om het volgende.
1.2 [geïntimeerde], geboren [1950], is met ingang van 1 augustus 2000
werkzaam geweest bij Santrade als magazijnmedewerker, eerst via een
uitzendbureau en vanaf 1 december 2000 op basis van een
arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Met ingang van 1 juni 2001 was
[geïntimeerde] in dienst voor onbepaalde tijd. [geïntimeerde] verdiende
laatstelijk een salaris van € 1.664,85 bruto per maand plus
vakantietoeslag en emolumenten.
1.3 Eind juni 2002 ontving [geïntimeerde] van Santrade een brief,
waaruit bleek dat bij een medewerker van Santrade in Schiedam een
besmettelijke vorm van tuberculose was geconstateerd. Bij deze brief
was gevoegd een brief van de GGD van 21 juni 2002, welke onder meer
vermeldde:
“(…) De GGD Rotterdam heeft inmiddels de procedure opgestart die gangbaar is bij een dergelijke situatie.
Omdat het mogelijk is dat andere personen besmet zijn geraakt, zullen
personen die het grootste risico hebben gehad op een besmetting worden
onderzocht. In dit geval zullen dat voorlopig alleen de directe
collega’s zijn. Via [medewerker 1] en [medewerker 2], medewerkers
afdeling Personeelszaken, is gebleken dat u bij de te onderzoeken groep
behoort.
Het onderzoek is tweeledig, over 2 maanden volgt het laatste deel.(…)”
1.4 Bij brief van Santrade van 27 juni 2002 werd [geïntimeerde]
opgeroepen voor het onderzoek door de GGD, bestaande uit het geven van
een Mantouxprik. Deze bleek negatief. Op 22 oktober 2002 volgde het
tweede deel van het onderzoek, waarbij [geïntimeerde] positief bleek en
geconstateerd werd dat er sprake was van besmetting met TBC. Op
dezelfde datum begon [geïntimeerde] met de door de GGD voorgeschreven
profylactische behandeling met medicijnen. Per 23 oktober 2002 meldde
hij zich ziek.
1.5 [geïntimeerde] slikte reeds voordat de besmetting plaatsvond medicijnen ter bestrijding van epileptische aanvallen.
(...)
1.9 Bij brief van 9 april 2003 berichtte G.J. de Haan, behandelend
neuroloog van [geïntimeerde], het volgende aan de bedrijfsarts:
“Bovengenoemde heer [geïntimeerde] is bekend op de polikliniek voor
epilepsie in verband met een lokalisatiegebonden epilepsie
waarschijnlijk vanuit rechts frontaal samenhangend met een trauma
capitis in het verleden. Er was sprake van nachtelijke aanvallen,
vermoedelijk van tonisch clonische aard maar vrij licht verlopend. Deze
kwamen voor in een frequentie van eens per half jaar.
In oktober bleek hij besmet te zijn met TBC. Hij startte met
Isoniazide. In verband met een enzyminteractie met als risico
intoxicatie moest de Tegretoldosis worden verminderd. Helaas
ontwikkelde hij sinds juni ongeveer maandelijks een vrij zwaar
verlopend tonisch clonische aanval. Vrijwel alle aanvallen traden ’s
nachts op. In januari 2003 had hij zelfs 7 aanvallen, het herstel na de
aanvallen werd een enkele maal gecompliceerd door ernstige
driftaanvallen. Na verhoging van de Tegretol is de aanvalsfrequentie
wel wat afgenomen. De laatste interventie is dat er iets Clobazam is
toegevoegd aan de medicatie.
Concluderend is er sprake van een forse ontregeling van zijn epilepsie,
vermoedelijk gerelateerd aan het gebruik van tuberculostatica. Deze
middelen kunnen door een interactie spiegels van anti-epileptica
beïnvloeden. Bij patiënt heeft dit geleid tot een sterke toename van
zijn aanvallen. De verwachting is echter dat de epilepsie weer tot rust
zal komen als de tuberculostatica gestaakt kunnen worden. Vooralsnog is
onduidelijk wanneer dat kan gebeuren.
(...)
1.16 Bij vonnis van 27 april 2004 heeft de rechtbank Rotterdam, sector
kanton, locatie Schiedam, de door [geïntimeerde] ingestelde vorderingen
tegen Santrade op grond van
art. 7: 658 BW afgewezen, oordelende dat Santrade niet in haar
zorgplicht is tekortgeschoten en de door [geïntimeerde] gestelde schade
kan worden toegeschreven aan een ongelukkige samenloop van
omstandigheden.
1.17 [geïntimeerde] werd op 2 april 2004 uit het Epileptisch Centrum ontslagen.
1.18 Op 18 juni 2004 diende Santrade een aanvraag voor het verkrijgen
van een ontslagvergunning in bij de Centrale Organisatie voor Werk en
Inkomen (hierna: CWI). Grond voor de aanvraag was het verlies van
vertrouwen in [geïntimeerde], met name vanwege het – aldus Santrade –
niet melden van het ontslag van [geïntimeerde] uit het Epileptisch
Centrum. Op 25 oktober 2004 oordeelde de arbeidsdeskundige van de CWI
dat er geen reden was om te stellen dat [geïntimeerde] zonder
deugdelijke gronden had geweigerd aan reïntegratie mee te werken.
Santrade heeft uiteindelijk dit verzoek ingetrokken.
1.19 Op 2 februari 2005 heeft Santrade een ontslagvergunning voor
[geïntimeerde] aangevraagd op grond van langdurig ziekteverzuim. Op 25
februari 2005 heeft de CWI de verzochte ontslagvergunning verleend,
waarna Santrade bij brief van 14 maart 2005 de arbeidsovereenkomst met
[geïntimeerde] heeft beëindigd met ingang van 30 april 2005.
1.20 Santrade heeft het ziekengeld en de WAO-uitkering van
[geïntimeerde] gedurende de eerste twee jaar van zijn
arbeidsongeschiktheid ingevolge de op de arbeidsovereenkomst
toepasselijke CAO (Groothandel in technische producten) tot 100% van
zijn salaris aangevuld. Tot en met 22 oktober 2006 ontving
[geïntimeerde] een loondervingsuitkering op grond van de WAO; met
ingang van 23 oktober 2006 wordt deze uitkering voortgezet als een
vervolguitkering op grond van de WAO.
1.21 [geïntimeerde] heeft in eerste aanleg gevorderd te verklaren voor
recht dat het door Santrade verleende ontslag kennelijk onredelijk is
en hem als schadevergoeding daarvoor een bedrag van € 20.000 toe te
wijzen. Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank het gegeven ontslag
kennelijk onredelijk verklaard en Santrade veroordeeld aan
[geïntimeerde] een schadevergoeding ter hoogte van € 10.000,- te
voldoen.
2. Tegen het vonnis van de rechtbank komt Santrade op met een vijftal grieven.
De eerste grief slaagt niet, nu Santrade hierbij klaagt over een
overweging van de rechtbank waarbij de rechtbank het standpunt van een
der partijen (in dit geval het standpunt van [geïntimeerde]) weergeeft.
Die weergave is juist, en is overigens niet dragend voor het door
Santrade bestreden oordeel van de rechtbank over de vordering van
[geïntimeerde]. De resterende grieven lenen zich voor gezamenlijke
behandeling. Het hof overweegt als volgt.
3.1 Naar vaste rechtspraak dient de rechter bij de beoordeling of de
gevolgen van de opzegging voor de werknemer te ernstig zijn in
vergelijking met het belang van de werkgever bij de opzegging, alle
omstandigheden van het geval ten tijde van het ontslag in onderlinge
samenhang in aanmerking te nemen (HR 15 februari 2008, NJ 2008, 111).
Uit de wet volgt dat daarbij een aan de werknemer toe te kennen
vergoeding als voorziening voor het verlies van de dienstbetrekking in
aanmerking dient te worden genomen. Zoals Santrade ook zelf aangeeft,
kan de werkgever ook indien niet de beëindiging van de
arbeidsovereen¬komst, maar de arbeidsongeschiktheid nadelige gevolgen
voor de werknemer teweegbrengt de werkgever op grond van artikel 7:681
BW gehouden zijn de werknemer een vergoeding toe te kennen.
3.2 Tot de in aanmerking te nemen omstandigheden rekent het hof (ook)
of de uitval uit het arbeidsproces van [geïntimeerde] verband houdt met
zijn werk voor Santrade. [geïntimeerde] heeft terzake gesteld dat hij
zijn besmetting met tuberculose heeft opgelopen op het werk via zijn
collega [collega] en dat het daardoor noodzakelijk geworden gebruik van
tuberculostatica zijn epilepsieaanvallen heeft verergerd, waardoor het
is gekomen tot de langdurige arbeids¬ongeschiktheid. Deze
arbeidsongeschiktheid heeft uiteindelijk geleid tot zijn ontslag.
Santrade heeft deze stellingen van [geïntimeerde] betwist.
Overeenkomstig de hoofdregel van artikel 150 Rv ligt het bewijs van
zijn stellingen op [geïntimeerde]. Het hof acht evenwel gezien de
vaststaande feiten voormelde stellingen van [geïntimeerde] voorshands
bewezen. Het hof heeft hierbij m.n. het oog op de in onderling verband
en samenhang te lezen:
i brieven van Santrade en de GGD genoemd in rov. 1.3 waaruit blijkt
dat er bij een collega van [geïntimeerde] tbc is geconstateerd en
[geïntimeerde] onderzocht dient te worden;
ii probleemanalyse door de bedrijfsarts J.H. Zondervan (rov. 1.6) en
zijn Actueel Oordeel (rov. 1.11) inhoudend dat de besmetting van
[geïntimeerde] met Mycobacterium Bovis waarschijnlijk op de werkvloer
heeft plaatsgevonden;
iii anamnese in de brief van GGD-arts A.C. Gebhard geciteerd in rov.
1.8 volgens welke [geïntimeerde] niet eerder bekend was met
tuberculose, bijvoorbeeld in de familie of omgeving, hij niet gereisd
heeft in landen met een verhoogd risico op tuberculose-infectie en hij
nooit een positieve Mantoux heeft gehad;
iv (de beschouwing en) conclusie in de brief van de neuroloog De Haan
(rov. 1.9) inhoudend dat er sprake is van een forse ontregeling van de
epilepsie van [geïntimeerde], vermoedelijk gerelateerd aan het gebruik
van tuberculostatica. Bij [geïntimeerde] heeft dit geleid tot een
sterke toename van zijn aanvallen.
Anders dan Santrade aanvoert is het hof voorshands van oordeel dat er
onvoldoende aanwijzingen bestaan dat de epileptische aanvallen van
[geïntimeerde] zijn verergerd door een andere oorzaak dan door het
slikken van de tuberculostatica. Uit de hiervoor genoemde brieven van
GGD-arts A.C. Gebhard en de neuroloog De Haan komt afdoende naar voren
dat de epilepsieaanvallen frequenter werden kort na het starten met de
tuberculostatica eind oktober 2002, en dus ruim vóórdat de
controleafspraak in maart 2003 en de opname in het epileptisch centrum
in juni 2003 door [geïntimeerde] werden uitgesteld. Voor de verdere
beoordeling van de zaak gaat het hof er dan ook voorshands van uit dat
de arbeidsongeschiktheid van [geïntimeerde] werkgerelateerd is.
3.3 In het onderhavige geval is sprake van een werknemer van – ten
tijde van het ontslag – vijfenvijftig jaar oud, langdurig
arbeidsongeschikt geworden voor zijn eigen werkzaamheden als gevolg van
een besmetting met een tuberculosebacterie, opgelopen op het werk,
welke heeft geleid tot een algehele achteruitgang van zijn
gezondheidssituatie. De opzegging leidt tot een duurzame
inkomensachteruitgang voor [geïntimeerde]. De mogelijkheid andere
werkzaamheden te vinden moet gezien de leeftijd van [geïntimeerde] en
zijn beperkingen gering worden geacht. Met de rechtbank acht het hof,
alle omstandigheden in aanmerking nemend, het opzeggen van de
arbeidsovereenkomst met [geïntimeerde] zonder het betalen van enige
aanvullende vergoeding kennelijk onredelijk. Dat in het geval van
[geïntimeerde] geen sprake is van een langdurig dienstverband maakt dit
naar het oordeel van het hof niet anders. Het betoog van Santrade dat
voor het aannemen van kennelijke onredelijkheid van een ontslag in het
geval van arbeidsongeschiktheid van de werknemer sprake moet zijn van
het verrichten van zware arbeid gedurende vele jaren is onjuist en
berust op een verkeerde lezing van het arrest HR 3 december 2004, NJ
2005, 119 (Van Ree/Damco) waarnaar Santrade verwijst.
3.4 Het enkele feit dat Santrade niet is tekortgeschoten in haar
zorgplicht uit hoofde van artikel 7: 658 BW, zoals de rechtbank in het
bestreden vonnis en het in r.o. 1.16 bedoelde vonnis heeft geoordeeld,
betekent niet dat het door Santrade aan [geïntimeerde] verleende
ontslag niet kennelijk onredelijk kán zijn. Gezien de
werkgerelateerdheid van de arbeidsongeschiktheid, het opzeggen van de
arbeidsovereenkomst zonder het betalen van een vergoeding en de
gevolgen van deze opzegging voor [geïntimeerde], is het ontslag naar
het oordeel van het hof kennelijk onredelijk in de zin van artikel
7:681 BW. De stelling van Santrade dat [geïntimeerde] onvoldoende aan
zijn herstel en re-integratie heeft meegewerkt, omdat hij niet ter
(medische) controle zou zijn gegaan en zijn opname in het Epileptisch
Centrum heeft uitgesteld, doet aan voormeld oordeel niet af, reeds
omdat die stelling onvoldoende is onderbouwd. Zo heeft [geïntimeerde]
onbetwist gesteld dat hij de opname in het Epileptisch Centrum van 11
juli 2003 naar 27 november 2003 heeft moeten uitstellen vanwege de
dringende ziekenhuisopname van zijn vrouw.
3.5 Voor wat betreft de hoogte van de door Santrade aan [geïntimeerde]
te betalen schadevergoeding uit hoofde van artikel 7:681 BW overweegt
het hof als volgt. Het hof doet tegelijk met de uitspraak in deze zaak
uitspraak in een aantal andere kennelijk onredelijk ontslag-zaken
waarin de vordering van de werknemer (tevens) is gebaseerd op het
gevolgencriterium van artikel 7:681 lid 2 aanhef en sub b. BW. Daarbij
neemt het hof de kantonrechtersformule (met een aftrek van 30%) tot
uitgangspunt. Het door de rechtbank in de onderhavige zaak toegewezen
bedrag aan schadevergoeding van € 10.000,- is in ieder geval met de in
die zaken door het hof geformuleerde uitgangspunten, welke ook voor
onderhavige zaak opgeld doen, in overeenstemming. Dat betekent dat
wanneer Santrade niet slaagt in haar bewijs volgens rechtsoverweging
3.6, haar grieven falen en het hof het vonnis van de rechtbank zal
bekrachtigen. Nu tegen de hoogte van het door de rechtbank toegewezen
bedrag niet incidenteel is gegriefd, behoeven aan de vraag tot welk
(hoger) bedrag toepassing van de door het hof geformuleerde
uitgangspunten in het onderhavige geval leidt, geen overwegingen te
worden gewijd.
3.6 Als overwogen in r.o. 3.2 gaat het hof voorshands ervan uit dat
[geïntimeerde] zijn besmetting met tuberculose heeft opgelopen op het
werk via zijn collega [collega], en dat het daardoor noodzakelijk
geworden gebruik van tuberculostatica zijn epilepsieaanvallen heeft
verergerd, waardoor het is gekomen tot de langdurige
arbeidsongeschiktheid. De juistheid van dit oordeel is door Santrade
gemotiveerd weersproken. Het hof stelt Santrade daarom in de
gelegenheid voormeld bewijs te ontzenuwen. LJN BI3292