Overslaan en naar de inhoud gaan

HR 090911 art. 81 RO geen plausibele verklaringen door eiser

HR 090911 art. 81 RO geen plausibele verklaringen door eiser
Uit de verkorte conclusie van A-G J. Spier:

18.1 Ten overvloede: het is een hele stap - en voor mij ook vrij ongebruikelijk - om in een letselschadezaak verkort te concluderen. Ik zeg daarmee niet dat [eiser] inhoudelijk ongelijk heeft. Daar gaat het in cassatie evenwel niet om; ik spreek er dan ook geen eigen oordeel over uit (en heb dat ook niet). In ons wettelijk stelsel gaat het in cassatie slechts om de vraag of het bestreden arrest bestand is tegen de cassatieklachten. Feitelijke kwesties behoren niet tot het domein van de cassatierechter. 

18.2 Zowel het eindvonnis van de Kantonrechter als 's Hofs arrest maken duidelijk dat geen geloof wordt gehecht aan het relaas van [eiser]. De Kantonrechter heeft [eiser] ter comparitie gehoord. Hij heeft zich ook een demonstratie laten geven van de beweerdelijk ondeugdelijke werking van - kort gezegd - het voertuig. Dat ook het Hof [eiser]' stellingen weinig plausibel acht, wordt tot uitdrukking gebracht door het oordeel dat zij erg vaag zijn (slot van rov. 3.7 en van rov. 3.8). 

18.3 In feitelijke aanleg heeft [eiser] zich begeven in uitvoerige en interessante judische uiteenzettingen. Met betrekking tot de feiten is hij rijkelijk sober. Verklaringen van aanwezigen bij degewraakte gebeurtenissen zijn niet overgelegd. Dat behoefde [eiser] natuurlijk niet te doen. Maar het kan hem, retrospectief bezien, opbreken als in het dossier te weinig concrete aanknopingspunten zijn te vinden voor zijn door Kantonrechter en Hof in twijfel getrokken stellingen.  LJN BQ5101