Rb Breda 160507 ktr. laat eiser -overeenkomstig zijn aanbod- toe tot leveren bewijs
- Meer over dit onderwerp:
Rb Breda 16-05-07 groot tijdsverloop; ktr. laat eiser -overeenkomstig zijn aanbod- toe tot leveren bewijs
3.1 De kantonrechter gaat onder meer uit van de navolgende tussen partijen vaststaande feiten:
- [eiser], geboren op 13 april 1970, is op 23 maart 2000 in dienst getreden bij [M. BV] als uitzendkracht in de functie van sleutelaar/CO2-lasser voor werkzaamheden in Antwerpen (bij de firma [V]) voor de firma L.M.C. B.V. (opdrachtgever/inlener) zulks tegen een uurtarief van fl. 20,62 (productie 1 bij dagvaarding);
- [M. BV] is een technisch uitzendbureau, waarbij de medewerkers van [M. BV] kunnen worden ingeleend door klanten/opdrachtgevers van [M. BV];
- [M. BV] is lid van de NBBU, VCU gecertificeerd (Veiligheid Checklist Uitzendbureau) en ingeschreven bij de VRO (Vereniging Registratie Ondernemers);
- [eiser] heeft destijds feitelijk gewerkt in week 12 op donderdag 23 en vrijdag 24 maart 2000 en in week 13 op dinsdag 28 maart 2000 tot en met vrijdag 31 maart 2000;
- In week 14 is [eiser] op maandag 3 april 2000 niet meer gestart met zijn werkzaamheden;
- [M. BV] heeft vervolgens niets meer van [eiser] vernomen tot een aangetekend schrijven van diens gemachtigde mr. H. Weinans van 16 april 2002. In dit schrijven wordt [M. BV] namens [eiser] aansprakelijk gesteld voor de door [eiser] als gevolg van een ongeval (op 14 april 2000) geleden en te lijden schade (productie 2 bij dagvaarding);
- Op dit aangetekend schrijven heeft [M. BV] gereageerd per brief van 17 april 2002 (productie 4 bij dagvaarding), waarin voor zover van belang wordt medegedeeld, dat [eiser] per 3 april 2000 uit dienst was;
- Op laatstgenoemde brief van [M. BV] wordt namens [eiser] niet meer gereageerd tot [M. BV] op 9 september 2005 wederom een brief (productie 3 bij dagvaarding) ontvangt van de gemachtigde van [eiser], waarin [M. BV] wordt herinnerd aan de brief van 16 april 2002. Voorts wordt namens [eiser] in deze brief gesteld, dat deze tevens wordt gezonden ter stuiting van de verjaring;
- [M. BV] beantwoordt deze brief van 9 september 2005 op 12 september 2005 door per fax nogmaals de brief van 17 april 2002 aan de gemachtigde van [eiser] te zenden. (...)
3.4 De kantonrechter overweegt hieromtrent het navolgende. De kantonrechter stelt allereerst vast, dat [eiser] niet al te voortvarend heeft gehandeld door eerst in 2002 te komen met een aansprakelijkheidsstelling in de richting van zijn oud-werkgeefster [M. BV] over een beweerdelijk arbeidsongeval uit het jaar 2000. In welke aansprakelijkheidsstelling ook nog een foutieve datum wordt genoemd met betrekking tot het bij dagvaarding gestelde arbeidsongeval. Vervolgens wordt namens [eiser] in 2005 slechts een stuitingshandeling verricht om ten slotte pas op 5 oktober 2006 over te gaan tot dagvaarden. Pas in deze dagvaarding kan [M. BV] voor het eerst lezen op welk beweerdelijk arbeidsongeval [eiser] bij zijn aansprakelijkheidsstelling precies doelt. De bewijspositie van [eiser] is door dit tijdsverloop zeker niet makkelijker geworden.
Voorts heeft [M. BV] terecht aangevoerd, dat ex art. 7:658, lid 2 BW juncto art. 150 Rv de werknemer, in casu [eiser], dient te stellen en bij betwisting dient te bewijzen, dat hij schade heeft geleden tijdens de uitvoering van zijn werkzaamheden.
De bewijslast voor het voldoen aan de zorgplicht ligt bij de werkgever, in casu [M. BV]. Aan laatstgenoemde bewijsvoering komt de kantonrechter pas toe als blijkt, dat [eiser] in zijn bewijsvoering is geslaagd. De wettelijke verplichting tot schadevergoeding, die uit artikel 7:658 lid 2 BW voortvloeit, is een wettelijke verplichting tot schadevergoeding waarvan de inhoud en de omvang wordt beheerst door art. 6:95 e.v. BW.
De kantonrechter zal hierna eerst [eiser] -in overstemming met zijn bewijsaanbod- toelaten tot het bewijs van zijn namens [M. BV] gemotiveerd betwiste stelling. In afwachting van deze bewijsvoering door [eiser] houdt de kantonrechter iedere verdere beslissing aan. LJN BA5370