Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Groningen 041006 wg mag van wn verwachten dat hij rekening houdt met alledaagse dingen

Rb Groningen 04-10-06 wg mag van wn verwachten dat hij rekening houdt met iets alledaags als het licht aandoen
Op 6 januari 2003 op of omstreeks 07.00 uur is [eiser] een bedrijfsongeval overkomen ten gevolge waarvan hij letsel heeft opgelopen. (...)
[eiser] heeft daarover tegenover de Arbeidsinspectie verklaard: “Eerst hadden we de overall aangetrokken in de keet en gingen we de trap op naar boven het schip in. Er brandde toen nog geen verlichting en omdat ik meende de route goed te kennen ben ik in het donker doorgelopen bij het licht van een sigarettenaansteker. Blijkbaar heb ik ergens een verkeerde afslag genomen, ben ik gevallen en in het onderste gedeelte van de machinekamer terecht gekomen. (…) We beginnen ‘s morgens om 7.00 uur en de werf om 7.30 uur. In de regel brand de verlichting als we aan het werk gaan, maar nu was dat niet het geval, wellicht hield dat verband met het feit dat het de eerste werkdag van het jaar was. Van mijn werkgever heb ik geen zaklamp of iets dergelijks gekregen voor dit soort gevallen, dat het licht ’s morgens niet aan is komt ongeveer 1 keer per week voor. Als het licht niet brand dan zorgen we er meestal zelf voor en zoeken we het punt op waar we het licht in kunnen schakelen, lukt dat niet dan zoeken we iemand van Ferus Smit op die dan aktie onderneemt.“(...)

DE BEOORDELING
5. In deze zaak kan als vaststaand worden aangenomen dat [eiser] als gevolg van een bedrijfsgeval schade c.q. letsel heeft opgelopen. Daarmee is op grond van artikel 7:658 lid 2 BW in beginsel gegeven dat de werkgever of degene die daarmee gelijk wordt gesteld aansprakelijk is. De werkgever kan aan haar aansprakelijkheid ontkomen door aan te tonen dat zij aan haar verplichtingen als bedoeld in lid 1 van genoemd artikel, kortweg: zorgplicht, heeft voldaan, dan wel dat er sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer. (...)
6.1 Ferus Smit heeft met een beroep op artikel 7:658 lid 4 BW tegengesproken dat op haar ten aanzien van [eiser] een zorgplicht geldt. De kantonrechter zal dit als eerste bespreken.
6.2 [eiser] heeft als enige grondslag voor zijn vordering een beroep gedaan op artikel 7:658
lid 4 BW. Ferus Smit heeft met verwijzing naar de parlementaire geschiedenis en de geldende jurisprudentie betoogd dat lid 4 ziet op situaties van inlening waarbij tussen de werknemer en de inlener geen overeenkomst bestaat en de werknemer door diens werkgever aan de inlener ter beschikking wordt gesteld. In dit geval is sprake van onderaanneming, aldus Ferus Smit, en deze is niet met [eiser], maar met zijn werkgever Helmers overeengekomen. Daar heeft Ferus Smit aan toegevoegd dat [eiser] ook feitelijk niet voor haar werkzaam was of ter beschikking was gesteld maar voor Helmers, en dat Ferus Smit geen zeggenschap of instructiebevoegdheid had. Helmers had daartoe een eigen voorman c.q. projectleider op het werk. (...)
6.5 Uit het voorgaande volgt dat de onderhavige situatie ten aanzien van Ferus Smit niet valt onder de reikwijdte van artikel 7:658 lid 4 BW zodat de veiligheidsverplichting voor [eiser] onder de verantwoordelijkheid van Helmers viel. De vordering van [eiser] met betrekking tot Ferus Smit zal om deze reden worden afgewezen. De overige verweren van Ferus Smit behoeven geen verdere bespreking.

7. Waar de zorgplicht ten aanzien van [eiser] onder de verantwoordelijkheid van Helmers valt, dient te worden onderzocht of Helmers haar verplichting is nagekomen. Bij de beoordeling daarvan gaat de kantonrechter uit van de navolgende feiten en omstandigheden.
8. Helmers en Ferus Smit doen al lang zaken met elkaar. [eiser] heeft op vele schepen van Ferus Smit gewerkt en de omstandigheden waren hem goed bekend. Op het moment van het ongeval werkte [eiser] al enige weken op het schip. Ferus Smit kent een Huisreglement dat ook op werknemers van onderaannemers van toepassing is en dus ook op [eiser]. Artikel 3.13 van dit Huisreglement vermeldt dat altijd voor goede verlichting op de werkplek gezorgd moet worden. Dit Huisreglement is door de projectleider van Helmers met zijn medewerkers, en dus ook met [eiser] doorgenomen en hing in de bouwkeet van Helmers ter plaatse. Voorts kent Helmers een eigen huishoudelijk reglement waarin in artikel 5.1 wordt aangegeven dat elke werknemer de eigen veiligheid en die van anderen in acht moet nemen. Ook beschikt Helmers over een RI&E inclusief Plan van Aanpak teneinde een actief arbobeleid te voeren. Uit het rapport blijkt dat de Inspectie geen verband heeft kunnen vaststellen tussen een overtreding van de Arbeidsomstandighedenwet 1998 en de oorzaak van het ongeval.
Op het moment van het ongeval waren mensen van Ferus Smit aanwezig die de verlichting aan hadden kunnen doen. De verlichting was in orde en eenvoudig te bedienen. Het behoorde niet tot de verantwoordelijkheid van [eiser] om de verlichting in te schakelen maar het gebeurde geregeld (zo’n één keer per week) dat hij of een collega dat wel deed door een stekker in een contactdoos te steken of een tussenstation in te schakelen.

9.1 Het verst strekkende verweer van Helmers, dat de kantonrechter eerst zal bespreken, is dat zij van haar aansprakelijkheid is ontslagen doordat [eiser] bewust roekeloos gehandeld heeft. [eiser] is zonder verlichting het schip in te gaan, wetende dat er een trapgat is en een laadruimte waar hij in kon vallen en dus wetende dat er een gevaarlijke situatie kon ontstaan.
9.2 De kantonrechter overweegt dat het begrip “bewust roekeloos” in de jurisprudentie nader is ingevuld. Daarvan is sprake wanneer de werknemer zich tijdens het verrichten van zijn onmiddellijk aan het ongeval voorafgaande gedraging van het roekeloze karakter van die gedraging bewust is geweest.
[eiser] heeft in dit verband in zijn conclusie van repliek gesteld, dat hij, omdat Ferus Smit wist dat de werknemers van Helmers een aanvang wilden maken met hun werkzaamheden, ervan uitging dat Ferus Smit de verlichting aan zou doen. Dit was ook de reden dat, aldus [eiser], hij en zijn collega in eerste instantie onder het schijnsel van een wegwerpaansteker het schip betraden. Hij verkeerde in de veronderstelling dat de verlichting zou worden aangedaan. Tegenover de arbeidsinspectie heeft [eiser] verklaard: “Er brandde toen nog geen verlichting en omdat ik meende de route goed te kennen ben ik in het donker doorgelopen bij het licht van een sigarettenaansteker.”
9.3 Uit een en ander blijkt niet dat [eiser] zich van het roekeloze karakter van die gedraging bewust is geweest. Helmers heeft geen andere feiten en omstandigheden aangevoerd die, indien bewezen, tot een andere conclusie zouden kunnen leiden. Dit verweer van Helmers wordt door de kantonrechter verworpen.

10.1 Op grond van artikel 658 lid 2 BW rust op Helmers de bewijslast dat zij haar zorgplicht jegens [eiser] is nagekomen. Omdat Ferus Smit heeft te gelden als hulppersoon is Helmers voor een eventueel tekortschieten door Ferus Smit op gelijke voet aansprakelijk als voor zijn eigen tekortschieten.
10.2 De verplichting is gericht op het voorkomen van schade van de werknemer, maar beoogt geen absolute waarborg te scheppen voor de bescherming van de werknemer tegen het gevaar van ongevallen. Daarbij spelen een rol de aard van de werkzaamheden, de kenbaarheid of voorzienbaarheid van het gevaar, de kans op verwezenlijking, de bezwaarlijkheid van de maatregelen, de ernst van de gevolgen en het naleven van veiligheidsvoorschriften.
De vraag is of Helmers maatregelen had moeten nemen of aanwijzingen had moeten geven om te voorkomen dat [eiser] in het donker en zonder verlichting op het schip naar zijn werkplek zou gaan.
10.3 In dit verband heeft [eiser] gesteld dat er geen duidelijke instructies waren voor het geval er geen verlichting was op de werkplek. In eerste instanties ging [eiser] zelf op onderzoek uit om de verlichting ingeschakeld te krijgen: soms deed hij het zelf na enig zoeken, soms werd het door iemand van Ferus Smit gedaan, soms diende [eiser] of een van zijn collega’s hier om te vragen. Voorts dient, aldus [eiser], rekening gehouden te worden met het ervaringsfeit dat het dagelijks werkzaam zijn in een bepaalde werksituatie tot een vermindering van de ter voorkoming van ongelukken raadzame voorzichtigheid leidt. Voor het veilig betreden van een schip (in aanbouw) is dan ook minimaal vereist dat dit gebeurt onder omstandigheden waarbij sprake is van een goede verlichting. Nu hiertoe geen instructies waren uitgevaardigd, een vast procedure ontbrak en evenmin sprake was van toezicht, was het voor Helmers voorzienbaar dat de veiligheid van haar werknemers in gevaar zou worden gebracht.
10.4 Helmers heeft hier tegenover gesteld dat wel instructies waren gegeven. Het Huisreglement van Ferus Smit is met (ook) [eiser] besproken en artikel 3.13 geeft duidelijk aan dat altijd voor goede verlichting op de werkplek moet worden gezorgd. Ook het eigen huishoudelijk reglement van Helmers kent een – zij het algemene – veiligheidsinstructie. Verder mag van [eiser] als ervaren vakman verwacht worden dat hij rekening hield met alledaagse zaken als het aandoen van verlichting, iets wat hij ook zelf moet kunnen beoordelen. Het spreekt voor zich dat Helmers of Ferus Smit de verlichting niet continue laat branden. Het bedienen van de verlichting was eenvoudig en [eiser] deed het gemiddeld één keer per week ook zelf of schakelde mensen van Ferus Smit in. Hij wist dus wat hij had te doen. De tussenstations zaten aan de buitenkant van het schip dus [eiser] hoefde niet het schip in om de verlichting in te schakelen.
10.5 De kantonrechter overweegt dat, anders dan Helmers heeft aangevoerd, van een duidelijke instructie over wie verantwoordelijk was voor het aandoen van de verlichting niet is gebleken. Meer dan de algemene instructie in artikel 3.13 van het Huisreglement van Ferus Smit is er niet. Wel staat als onweersproken vast dat dit Huisreglement met [eiser] is besproken en dat het in de bouwkeet hing. Tevens staat vast dat de werkplek aan de voorschriften van de Arbeidsomstandighedenwet voldeed. Verder kan geconcludeerd worden dat [eiser] (of zijn collega’s), zoals uit zijn eigen verklaring blijkt, wel wist wat hem te doen stond als de verlichting niet aan was: hij ging dat regelen, deed de verlichting zelf aan of haalde iemand van Ferus Smit erbij. [eiser] heeft hierover verklaard tegenover de Arbeidsinspectie: “Van mijn werkgever heb ik geen zaklamp of iets dergelijks gekregen voor dit soort gevallen, dat het licht ’s morgens niet aan is komt ongeveer 1 keer per week voor. Als het licht niet brand dan zorgen we er meestal zelf voor en zoeken we het punt op waar we het licht in kunnen schakelen, lukt dat niet dan zoeken we iemand van Ferus Smit op die dan aktie onderneemt.“ De routine was dus dat als de verlichting niet aan was [eiser] dit ging regelen en als het niet lukte hij (of een collega) iemand van Ferus Smit inschakelde.
15.6 De kantonrechter is met Helmers van oordeel dat van [eiser] als ervaren vakman mocht worden verwacht dat hij zelf rekening hield met zoiets alledaags als het aandoen van verlichting, iets wat [eiser] ook zelf moet kunnen beoordelen. Ook al was het niet zijn verantwoordelijkheid, hij had de mogelijkheid en de bevoegdheid de verlichting aan te doen. De verlichting was deugdelijk en eenvoudig in te schakelen via de tussenstations, en [eiser] had dat al diverse malen gedaan. Bovendien was de voorman van Ferus Smit aanwezig die zonodig voor het inschakelen van de verlichting had kunnen zorgdragen zoals – kennelijk – ook al eerder was voorgekomen. [eiser] heeft in punt 14 van zijn conclusie van repliek nog gesteld dat hij de verlichting niet aan kon doen omdat ook de tussenstation uitgeschakeld waren, maar aan deze stelling gaat de kantonrechter voorbij, mede gelet op [eiser]s eigen verklaring tegenover de Arbeidsinspectie. Meer waarde hecht de kantonrechter aan de verklaring van [eiser] dat hij het schip inging omdat hij ervan uitging dat iemand van Ferus Smit de verlichting aan zou doen. Daarbij is [eiser] tegen de gebruikelijk handelwijze in gegaan. Hieraan doet niet af dat, zoals [eiser] heeft gesteld, rekening moet worden gehouden met het ervaringsfeit dat het dagelijks werkzaam zijn in een bepaalde werksituatie tot een vermindering van de ter voorkoming van ongelukken raadzame voorzichtigheid leidt.
15.7 Helmers hoefde onder bovengemelde omstandigheden niet te verwachten dat een ervaren werknemer als [eiser] zich in deze gevaarlijke situatie zou begeven. De verplichting van Helmers gaat naar het oordeel van de kantonrechter niet zo ver dat zij naast de algemene aanwijzing van artikel 3.13 Huisreglement, dat gezorgd moet worden voor een goed verlichte werkplek, nog maatregelen hadden moeten nemen of aanwijzingen moeten geven om te voorkomen dat haar werknemers zich naar hun onverlichte werkplek zouden begeven. Dat behoort een werknemer zelf te kunnen beoordelen.

15.8 De slotsom is dat naar het oordeel van de kantonrechter, mede gelet op hetgeen in punt 13 is overwogen, Helmers niet tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen als bedoeld in artikel 7:658 lid 1 BW. Dat betekent dat de overige verweren van Helmers geen bespreking meer behoeven. De kantonrechter zal de vorderingen van [eiser] afwijzen.
LJN BA1432