Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Midden-NL 150715 omvallende linoleumrol; hoofdelijke aansprakelijkheid wn-er van aannemer, aannemer en onderaannemer/werkgever

Rb Midden-NL 150715 omvallende linoleumrol; hoofdelijke aansprakelijkheid wn-er van aannemer, aannemer en onderaannemer/werkgever

zie ook de vrijwaringszaak; rb-midden-nl-150715-omvallende-linoleumrol-hoofdelijke-aansprakelijkheid-aannemer-en-onderaannemer/werkgever-onderlinge-draagplicht-80-20

4 De beoordeling

4.1.
Beoordeeld dient te worden of Alfasecure, [gedaagde sub 2] en/of [gedaagde sub 3] aansprakelijk zijn voor de door [eiser] gestelde schade als gevolg van het hem op 4 juni 2009 overkomen ongeval. Hierbij geldt als uitgangspunt dat dit ongeval [eiser] is overkomen in de uitoefening van zijn werkzaamheden en dat [eiser] daardoor schade heeft geleden. Deze schade betreft in ieder geval letsel aan de rechtervoet.

De beoordeling ten aanzien van [gedaagde sub 3]
4.2.
De kantonrechter zal eerst de aansprakelijkheid van [gedaagde sub 3] beoordelen. Dit betreft de vraag of [gedaagde sub 3] onrechtmatig heeft gehandeld ten opzichte van [eiser] .
[eiser] heeft gesteld dat [gedaagde sub 3] een inschattingsfout heeft gemaakt door in zijn eentje een voor hem onhandelbare rol linoleumtapijt opzij te willen schuiven zonder dit aan te kondigen en zonder oog te hebben voor de mogelijke gevolgen. [gedaagde sub 3] had derhalve van deze handelwijze moeten afzien.

4.3.
Vaststaat dat in ieder geval [gedaagde sub 3] heeft geprobeerd de linoleumrollen te verplaatsen voordat deze omvielen. Hierbij is niet relevant (voor het causale verband) of de rollen zijn omgevallen doordat [gedaagde sub 3] een rol uit zijn handen heeft laten vallen, de door hem vastgepakte rol tegen een andere rol is aangestoten of een vloertegel in beweging is gekomen door het in beweging brengen van een of meer rollen. Dit geldt ook voor de al dan niet betrokkenheid van [A] daarbij, nu daaraan in deze procedure geen gevolgen zijn verbonden.
Zowel [A] als [gedaagde sub 3] hebben als getuige verklaard op dat de rollen ongeveer 2,5 meter hoog waren en 50 centimeter breed en een gewicht hadden van 200-250 kilogram (getuigenverhoor d.d. 14 mei 2014). In de conclusie van antwoord van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] is dit gewicht, dat (alsmede de lengte) eerder door [eiser] jegens registerexpert personenschade/mediator [E] is genoemd (productie 13 bij dagvaarding), onjuist genoemd, maar is geen alternatief gewicht genoemd. Wel is genoemd dat de rollen zwaar waren en volgens de conclusie na getuigenverhoren van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] zelfs te zwaar om door één persoon te worden verplaatst. Dat het gaat om behoorlijk zware linoleumrollen, met een forse lengte, staat dan ook vast.
Hoewel [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] aanvankelijk hebben gesteld dat [eiser] zelf betrokken was bij het verplaatsen van de linoleumrollen, hebben zij dit in hun conclusie na getuigenverhoren gewijzigd in die zin dat [gedaagde sub 3] aan [A] en [eiser] heeft voorgesteld de rollen te verplaatsen, maar dat [eiser] niet heeft meegeholpen met het verplaatsen. Nu ook [eiser] stelt dat hij niet heeft meegeholpen met het verplaatsen, gaat de kantonrechter daarvan uit.

4.4.
Volgens [gedaagde sub 3] bedroeg de afstand tussen hem en [eiser] 1,5-2 meter, volgens [eiser] was dit 2-2,5 meter. Gelet op het hiervoor genoemde gewicht, de lengte van de rollen en het - als algemeen bekend aan te nemen - niet onwaarschijnlijke risico dat de partij rollen uit balans zou raken bij het in beweging brengen van een of meerdere rollen, had [gedaagde sub 3] naar het oordeel van de kantonrechter daarvan af moeten zien zolang anderen daar (te) dichtbij stonden. Niet gesteld of gebleken is dat [gedaagde sub 3] zich ervan heeft vergewist of [eiser] ervan op de hoogte was dat hij wilde proberen de rollen te verplaatsen, althans niet een tegenreactie van [eiser] op zijn voorstel heeft afgewacht. Dit had wel van hem mogen worden verwacht. De stelling van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] dat [eiser] stilzwijgend heeft ingestemd met het plan van [gedaagde sub 3] wordt niet ondersteund door hetgeen de bij het ongeval betrokken personen hebben verklaard.
[eiser] heeft als getuige verklaard (getuigenverhoor d.d. 21 juli 2014): “Ik merkte pas dat iemand aan de rollen had gezeten op het moment dat ze vielen. Ik weet niet of er van tevoren iets gezegd is over het verplaatsen van de rollen.”
[A] heeft als getuige verklaard (getuigenverhoor d.d. 14 mei 2014): “Toen [gedaagde sub 3] was gekomen hebben wij met z’n drieën staan kijken naar de situatie en ons afgevraagd hoe we dit moesten oplossen. Voor zover ik mij kan herinneren heeft [gedaagde sub 3] toen rechts van mij geprobeerd een van de rollen op te tillen.”
[gedaagde sub 3] heeft als getuige verklaard (getuigenverhoor d.d. 14 mei 2014): “Ik heb in eerste instantie geprobeerd de rol wat te draaien, maar dat lukte niet want zo’n rol is daarvoor veel te zwaar. Ik heb toen aan [naam] en [naam] ( [achternaam eiser] ) gevraagd of ze mij wilden helpen (…) Ik weet nog dat ik voorgesteld heb om de rollen te verplaatsen. Ik weet niet meer of [naam] en [naam] daarop instemmend hebben gereageerd.”
De stelling van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] dat [eiser] moet hebben gezien dat [gedaagde sub 3] aan de rollen zat, maakt het voorgaande niet anders en is overigens ook niet, althans onvoldoende, gebleken. [eiser] heeft tijdens de comparitie d.d. 29 juli 2013 verklaard dat hij stond te kijken naar het plafond waaraan de werkzaamheden moesten worden verricht. Ook is niet komen vast te staan dat er al een of meerdere rollen verplaatst waren voor deze omvielen. [gedaagde sub 3] is de enige die dit heeft verklaard, in tegenstelling tot de verklaringen van [A] en [eiser] (getuigenverhoor d.d. 14 mei 2014 en 21 juli 2014).

4.5.
Het hiervoor weergegeven handelen van [gedaagde sub 3] kan als onrechtmatige daad worden gekwalificeerd welke hem kan worden toegerekend (schuld). Het valt [gedaagde sub 3] te verwijten dat hij [eiser] in een gevaarlijke situatie heeft gebracht, welk gevaar zich heeft verwezenlijkt, terwijl [gedaagde sub 3] eenvoudig voorzorgsmaatregelen had kunnen nemen. Daar komt bij dat [gedaagde sub 3] heeft verklaard dat, als hij het volgens het boekje had gedaan, hij een dergelijk obstakel op de werkplek waarschijnlijk had moeten melden aan zijn chef, of aan degene die de spullen daar had neergezet moeten vragen om ze weg te halen (getuigenverhoor d.d. 14 mei 2014). Dat dit de regel is, is bevestigd door [D] , zijn leidinggevende (getuigenverhoor d.d. 14 mei 2014).
Van opzet of bewuste roekeloosheid kan van op basis van deze omstandigheden echter niet worden gesproken (mede gelet op hetgeen [gedaagde sub 3] heeft verklaard over gebruiken op de werkvloer en tijdsdruk, getuigenverhoor d.d. 14 mei 2014, zie hierna).
Op grond van artikel 6:162 BW wordt aansprakelijkheid van [gedaagde sub 3] voor de hierdoor door [eiser] geleden schade aangenomen.

De beoordeling ten aanzien van [gedaagde sub 2]
4.6.
Ten tijde van het ongeval was [gedaagde sub 3] in dienst bij [gedaagde sub 2] . [gedaagde sub 3] was voor [gedaagde sub 2] betrokken bij het aanleggen van de bekabeling in het betreffende gebouw. Hij was tevens de door [gedaagde sub 2] aangewezen persoon om, nadat [gedaagde sub 2] de bekabeling had aangebracht, ten behoeve van de afmontage door de werknemers van Alfasecure de kabels aan te wijzen of deze te verleggen als deze niet op de juiste plaats bleken te liggen. Daarmee is de kans op de fout van [gedaagde sub 3] vergroot. [gedaagde sub 2] had als werkgever daarnaast zeggenschap over de gedragingen van [gedaagde sub 3] , zoals hoe om te gaan met bouwmateriaal dat in de weg lag (zie hiervoor en de verklaringen van [D] en [gedaagde sub 3] , getuigenverhoor d.d. 14 mei 2014).

4.7.
Op grond van artikel 6:170 BW wordt dan ook aansprakelijkheid aangenomen van [gedaagde sub 2] jegens [eiser] voor de hiervoor genoemde fout van [gedaagde sub 3] .

4.8.
In het verlengde van de zeggenschap van [gedaagde sub 2] over de gedragingen van [gedaagde sub 3] , ligt de vraag - hoewel het antwoord daarop niet kan afdoen aan de aansprakelijkheid op grond van artikel 6:170 BW - of [gedaagde sub 2] aan haar zorgplicht ex artikel 7:658 lid 1 BW heeft voldaan, zoals haar bij comparitie d.d. 29 juli 2013 is opgedragen te bewijzen. [gedaagde sub 2] heeft niet (meer) betwist dat deze zorgplicht op haar als materiële werkgever rustte ingevolge artikel 7:658 lid 4 BW, nu zij in de uitoefening van haar bedrijf arbeid heef laten verrichten door een persoon met wie zij geen arbeidsovereenkomst had. De werknemers van Alfasecure waren werkzaam ten behoeve van de door [gedaagde sub 2] aangenomen opdracht betreffende het aanbrengen van de elektrotechnische installaties in het bouwproject, derhalve in de uitoefening van het bedrijf van [gedaagde sub 2] .

4.9.
Op grond van artikel 7:658 lid 1 BW is de werkgever verplicht de lokalen, werktuigen en gereedschappen waarin of waarmee hij de arbeid doet verrichten, op zodanige wijze in te richten en te onderhouden alsmede voor het verrichten van de arbeid zodanige maatregelen te treffen en aanwijzingen te verstreken als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt. Op grond van artikel 7:658 lid 4 BW geldt deze verplichting ook voor de inlener.
[gedaagde sub 2] heeft gesteld dat de aanwezigheid van de linoleumrollen de werkplek op zichzelf niet gevaarlijk maakte en dat zij voldoende en adequate instructies heeft gegeven. Voor het verrichten van de werkzaamheden op de bouwplaats door de werknemers van Alfasecure heeft [D] , projectleider bij [gedaagde sub 2] , met hen gesproken en een checklijst doorgenomen, waarin onder meer een verwijzing naar het V&G-plan en de ‘melding gevaarlijke situaties’ stond. Ook heeft hij gecontroleerd of ze in het bezit waren van een VCA, hetgeen [eiser] was. [gedaagde sub 2] heeft gesteld dat de situatie in de verschillende ruimtes bij een grootschalig bouwproject als het onderhavige zoveel verandert, dat niet is te voorspellen hoe een bepaalde ruimte eruit zal zien op een bepaalde dag en dat een specifieke instructie met betrekking tot onvoorziene situaties niet te geven valt. [D] heeft verklaard dat hij specifieke veiligheidsinstructies ook niet mondeling heeft gegeven (getuigenverhoor d.d. 14 mei 2014).

4.10.
De kantonrechter deelt het standpunt van [gedaagde sub 2] niet. Juist indien een werkgever te maken heeft met voortdurend veranderende situaties op de werkvloer, mag van hem worden verwacht dat de plek waar de werkzaamheden op een bepaald moment moeten worden verricht, daaraan voorafgaand wordt geïnspecteerd. In ieder geval mag van de werkgever worden verwacht dat duidelijke instructies worden gegeven hoe de door hem tewerkgestelde personen moeten omgaan met de situatie dat zij (niet eenvoudig te verplaatsen) obstakels op hun weg (werkplek) vinden, in het bijzonder wanneer zij steeds na onderbrekingen van enkele dagen op een nieuwe plek worden tewerkgesteld. Niet, althans onvoldoende, gesteld of gebleken hoe [gedaagde sub 2] dienaangaande instructies heeft gegeven. De enkele (oningevulde) checklijst met onder meer verwijzing naar een V&G-plan en ‘melding gevaarlijke situaties’ (productie 3 bij conclusie van antwoord van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] ) zegt daarover niets. Weliswaar heeft projectleider [D] verklaard dat als de werknemers obstakels tegenkomen die verhinderen dat zij hun werk kunnen doen, zij dit moeten melden en dat degene van wie het is, het obstakel moet opruimen (getuigenverhoor d.d. 14 mei 2014), maar niet gesteld of gebleken is of, hoe en wanneer deze instructie wordt gegeven en hoe op de naleving daarvan toezicht wordt gehouden. Dit laatste is in deze zaak in het bijzonder van belang in de relatie met [gedaagde sub 3] . [gedaagde sub 3] wees namens [gedaagde sub 2] de werknemers van Alfasecure onder meer de plek aan waar zij hun werkzaamheden moesten verrichten. Daardoor was hij door [gedaagde sub 2] betrokken bij de zorg die zij had voor de veiligheid van deze bij haar tewerkgestelde personen (vergelijk HR 10 juni 2011, NJ 2011, 273). [gedaagde sub 3] heeft de door [D] omschreven werkwijze, die hij wel kende, genegeerd. [gedaagde sub 3] heeft echter verklaard (getuigenverhoor d.d. 14 mei 2014):
“De wijze zoals wij de rollen hebben geprobeerd te verplaatsen is eigenlijk een werkwijze die erop neerkomt dat je probeert het probleem waarmee je geconfronteerd wordt zelf op te lossen. Als ik het helemaal volgens het boekje zou moeten doen dan zou ik dit waarschijnlijk moeten melden aan mijn chef of moeten vragen aan degene die de spullen daar heeft neergezet om ze op te ruimen dan wel weg te halen. Je wil echter graag door met je werk en niemand vind het leuk als je je werkplek voor dit soort dingen moet verlaten. Bovendien is er tijdsdruk. In het normale werk is het vrij gebruikelijk om het op zo’n manier te doen. Ik vraag wel vaker of mensen even kunnen helpen om iets wet te zetten of weg te tillen. Daar is eigenlijk nooit wat van gezegd. Er zijn eigenlijk ook wel situaties waarvan een chef verwacht dat je dit soort problemen oplost. In het algemeen is niet tegen mij gezegd dat ik andermans spullen niet mag verplaatsen of er aan mag komen.”
Deze verklaring vindt bevestiging in hetgeen [gedaagde sub 2] bij conclusie van antwoord heeft gesteld, namelijk dat het aan de betrokken werknemers kon en mocht worden overgelaten om te bepalen op welke wijze zij hun werk zouden verrichten, inclusief het handmatig verplaatsen van dergelijke rollen vloerbedekking.
Gelet op de grootschaligheid van het bouwproject ( [D] heeft verklaard dat er ongeveer 40 mensen op de bouwplaats werkten, getuigenverhoor d.d. 14 mei 2014) had van [gedaagde sub 2] op het gebied van instructie en toezicht op de naleving van veiligheidsmaatregelen een strikter beleid mogen worden verwacht. De werkgever dient rekening te houden met het ervaringsfeit dat het dagelijks verkeren in een bepaalde werksituatie leidt tot een vermindering van de ter voorkoming van ongelukken raadzame voorzichtigheid, zoals in de onderhavige zaak in feite het geval was. De situatie waarin zware linoleumrollen op de werkplek aanwezig zijn en ook de plek waar de werkzaamheden moeten worden uitgevoerd kan niet als ‘risicoloos’ worden bestempeld. Dat sprake was van een ‘schone bouwplaats’ maakt dat niet anders. Dit geldt ook voor de omstandigheid dat [eiser] in het bezit was van een VCA-certificaat, nu hij niet zelf aan de linoleumrollen heeft gezeten en ook geen zeggenschap had over [gedaagde sub 3] .

4.11.
[gedaagde sub 2] is niet geslaagd in de haar opgedragen bewijslast, zodat ook aansprakelijkheid op grond van artikel 7:658 lid 4 BW wordt aangenomen.

De beoordeling ten aanzien van Alfasecure
4.12.
Uit de stellingen van Alfasecure blijkt dat zij de zorg voor de veiligheid van haar werknemers in ieder geval gedeeltelijk aan [gedaagde sub 2] heeft overgelaten. Alfasecure heeft in dat kader verwezen naar de op de overeenkomst met [gedaagde sub 2] toepasselijke ALIB-voorwaarden. Artikel 19 van deze voorwaarden (productie 2 bij conclusie van antwoord van Alfasecure) luidt: “De opdrachtgever draagt zorg voor het tijdig aanwezig zijn van adequate en veilige hulpwerktuigen voor het horizontaal en verticaal verplaatsen van voor het werk benodigde zware onderdelen en voor de bereikbaarheid van de plaats van uitvoering van het werk, alsmede voor de geschiktheid van de toegangswegen tot de plaats van het werk.”
Alfasecure heeft wel een veiligheidsuitrusting, waaronder veiligheidsschoenen (die [eiser] ook droeg), verstrekt aan haar werknemers, maar heeft de veiligheidsinstructies op de werkplek en de dagelijkse leiding overgelaten aan [gedaagde sub 2] ( [D] ). Alfasecure heeft voorts gesteld dat zij geen zeggenschap had over de dagelijkse gang van zaken bij het bouwproject.
[eiser] heeft niet weersproken dat Alfasecure de invulling van haar zorgplicht (deels) heeft overgelaten aan [gedaagde sub 2] .

4.13.
Nu [gedaagde sub 2] , zoals hiervoor is overwogen, is tekortgeschoten in de zorg voor de veiligheid van [eiser] en zij in de relatie tussen Alfasecure en [eiser] heeft te gelden als hulppersoon van Alfasecure, is Alfasecure voor dit tekortschieten in die zorg als voor eigen tekortschieten aansprakelijk (artikel 6:76 BW; HR 15 juni 1990, NJ 1990, 716, HR 10 april 2002, NJ 2002, 557). Het overlaten van deze zorg aan een ander wil niet zeggen dat de werkgever (Alfasecure) zelf van haar verplichtingen jegens de werknemer ( [eiser] ) ontslagen is.
Voor zover Alfasecure heeft bedoeld te stellen dat zij daarnaast ook zelf invulling heeft gegeven aan de op haar rustende zorgplicht jegens [eiser] , heeft te gelden dat niet, althans onvoldoende, is gebleken op welke wijze zij zich in de veiligheidsrisico’s op de (steeds veranderende) werkplek heeft verdiept, anders dan de algemene veiligheidsinstructie die door [D] is gegeven op de startdag van het project, en op de veiligheid van de werkplek concreet toezicht heeft gehouden. Dit laatste betreft bijvoorbeeld toezicht op de bereikbaarheid van de voor haar werknemers aangewezen werkplek, die om de paar dagen wisselde, al dan niet door afspraken met [gedaagde sub 2] en door instructies te geven met betrekking tot obstakels op de werkplek (en toezicht op de naleving van de veiligheidsinstructies, ook in relatie tot werknemers van [gedaagde sub 2] ). Dat de wekelijkse bezoeken van [C] specifiek gericht waren op de veiligheid van de werknemers is niet, althans onvoldoende, gebleken. [C] heeft verklaard (getuigenverhoor d.d. 14 mei 2014):
“Verder kwam ik gemiddeld een keer per week op dit project. Het varieerde echter nogal. Soms kwam ik drie keer per week en soms een week niet. Ik keek dan om me heen en ik vond de bouwplaats over het algemeen schoon. Ik weet niet hoe en of er afspraken zijn gemaakt tussen Alfasecure en [gedaagde sub 2] die over de veiligheid van de werknemers van Alfasecure zou waken. Ik weet niet of er in de voorfase over dit onderwerp is gesproken. Wel weet ik dat [gedaagde sub 2] de veiligheidsinstructie zou geven (…) Ik weet niet meer wat er geregeld was omtrent de bereikbaarheid van de plaatsen waar wij onze werkzaamheden moesten verrichten. Wij vielen onder [gedaagde sub 2] en zij zouden er voor zorgen (…)
Er vonden regelmatig bouwvergaderingen plaats. Ik ben twee à drie keer aanwezig geweest. Op die bouwvergaderingen werd het verloop van de bouw besproken en ook de veiligheid. In die vergaderingen had ik geen specifieke rol. Volgens mij lag de uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de veiligheid op de bouwplaats bij de hoofdaannemer, [B] . Ik weet niet of [gedaagde sub 2] daarop input heeft gegeven.”
Daarnaast heeft [A] verklaard dat er best tussentijds gecontroleerd zal zijn op de naleving van de veiligheidsvoorschriften, maar dat hij dat niet gemerkt heeft (getuigenverhoor d.d. 14 mei 2014).

4.14.
Ook Alfasecure is niet geslaagd in de haar opgedragen bewijslast, zodat aansprakelijkheid op grond van artikel 7:658 BW wordt aangenomen.
Of en in hoeverre Alfasecure op basis van artikel 7:611 BW jegens [eiser] aansprakelijk is behoeft geen bespreking meer.

De beoordeling ten aanzien van Alfasecure, [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3]
4.15.
Het voorgaande brengt mee dat zowel van Alfasecure, als van [gedaagde sub 2] als van [gedaagde sub 3] (hoofdelijke) aansprakelijk wordt aangenomen voor de door [eiser] door het ongeval op 4 juli 2009 geleden schade. De door [eiser] gevorderde verklaring voor recht zal worden toegewezen, zoals hierna te vermelden. Ingevolge artikel 6:102 BW zijn Alfasecure, [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] hoofdelijk verbonden tot vergoeding van de door [eiser] geleden en te lijden schade. Voor zover Alfasecure, [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] hebben willen betogen dat sprake is van eigen schuld van [eiser] doordat hij (in een reflex) nog heeft geprobeerd een vallende rol tegen te houden (volgens Alfasecure) of af te weren (Alfasecure en [gedaagde sub 3] ) en dat die rol anders niet op hem zou zijn gevallen, wordt dit verworpen. Dat de rollen niet al in de richting van [eiser] vielen wordt door [eiser] betwist en vindt ook geen steun in de getuigenverklaringen van [A] , [gedaagde sub 3] en [eiser] (getuigenverhoor d.d. 14 mei 2014 en 21 juli 2014). Ook is niet, althans onvoldoende, gebleken dat [eiser] het ongeval had kunnen voorkomen door zichzelf te verplaatsen en daarmee te voorkomen dat de rollen op hem zouden vallen.
Overigens geldt in relatie tot Alfasecure en [gedaagde sub 2] - nu de schade binnen dienstverband is geleden en het de werkgever is die in eerste instantie de werkomstandigheden bepaalt - dat van eigen schuld van ( [eiser] ) in de zin van artikel 6:101 BW pas sprake kan zijn indien het gaat om opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer (HR 9 november 2001, NJ 2002,79). Dat laatste is niet gesteld.

Schadevergoeding en voorschot
4.16.
[eiser] heeft door het hem overkomen ongeval letsel aan de rechtervoet opgelopen. [eiser] heeft gesteld dat derhalve de volgende schadeposten moeten worden vergoed: smartengeld, materiële kosten, kosten voor hulpmiddelen, economische kwetsbaarheid, verlies van zelfwerkzaamheid en verlies arbeidsvermogen. In dat licht heeft [eiser] gewezen naar het rapport van [E] d.d. 19 september 2011, dat is opgemaakt na een gesprek met [eiser] en door Aegon (voor Alfasecure) verstrekte gegevens. [E] heeft de schade van [eiser] begroot op € 114.838,97. De gemachtigde van [eiser] had de schade eerder begroot op € 100.908,79. [E] heeft echter aangegeven dat voor een objectief beeld een nadere beoordeling van de medische gegevens met daarbij een onafhankelijke expertise noodzakelijk zou zijn. Dit, alsmede de medische gegevens zelf, ontbreekt ook in de huidige procedure. Daarnaast zijn [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] niet betrokken geweest bij het onderzoek van [E] .
Nu alle gedaagde en aansprakelijk gestelde partijen in deze procedure de door [eiser] gestelde schade gemotiveerd hebben weersproken en dit naast de aansprakelijkheid zelf (na de conclusies van antwoord) nog onvoldoende aan het licht is geweest, zal een schadevergoeding op te maken bij staat worden uitgesproken (artikel 612 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, Rv). Begroting van de schade is thans nog niet mogelijk.

4.17.
In het licht van de voorgaande ziet de kantonrechter geen aanleiding thans een voorschot op de schadevergoeding toe te kennen. ECLI:NL:RBMNE:2015:8739