Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Rotterdam 270115 electrische schok electromonteur; verzoek voorlopig getuigenverhoor mbt toedracht ongeval

Rb Rotterdam 270115 electrische schok electromonteur; verzoek voorlopig getuigenverhoor mbt toedracht ongeval toegewezen

1. De feiten 
1.1. Als gesteld door de ene partij en niet of onvoldoende betwist door de andere partij staat het volgende tussen partijen vast. 

1.2. X, geboren op 24 juli 1962, is op basis van een tijdelijk dienstverband tot 29 februari 2012 als elektromonteur in dienst geweest van Tokheim. 

1.3. Op 19 januari 2012 heeft op het Statenplein te Dordrecht een ongeval plaatsgevonden. X kreeg een electrische schok bij werkzaamheden aan een defecte energiezuil. 

1.4. Tokheim heeft X op 31 januari 2012 op non-actief gesteld tot de einddatum van zijn dienstverband wegens herhaaldelijke niet-naleving van de veiligheidsvoorschriften. 

l.5. X heeft Tokheim op 23 maart 2012 aansprakelijk gesteld. Tokheim heeft de aansprakelijkheid van de hand gewezen.

2. Het verzoek 
2.1. X verzoekt een voorlopig getuigenverhoor te bevelen. Hij baseelt zich -onder meer- op artikel 7:658 BW en voert daartoe -sarnengevat- het volgende aan. 

2.2. Ten gevolge van de elektrische schok heeft X ernstig lichamelijk en later ook psychisch letsel opgelopen. De psychische klachten zijn nog actueel. Er is nog geen medische eindtoestand ingetreden. Er is sprake van verlies van verdienvermogen (X is zijn baan bij Tokheim kwijtgeraakt) en van gemaakte medische kosten voor behandeling. Er is immateriële schade door de brandwonden en de psychische klachten. 

2.3 X had Tokheim, evenals meerdere malen eerder, gevraagd om beschermende en isolerende werkkleding en handschoenen. Tokheim beeft daar geen gevolg aan gegeven. Ook was geen tent of grote parasol ter beschikking gesteld tegen de regenval op het moment van het ongeval. Er stond water in het gat van de defecte energiezuil. Er was daarom sprake van een uiterst gevaarlijke werksituatie. Tokheim heeft het ongeval niet gemeld bij de arbeidsinspectie. 
X had voorafgaand aan de werkzaamheden de hoofdschakelaar in de hoofd verdeelkast ter plaatse uitgezet en verzegeld. 

2.4. De tot dusver verzamelde getuigenverklaringen op het punt van -onder andere- de toedracht van het ongeval en de omstandigheden zijn in essentie niet volledig met elkaar in overeenstemming. Om zijn procespositie goed te kunnen inschatten is het voor X van belang een voorlopig getuigenverhoor te doen houden. 

3. Het verweer 
3.1. Tokheim verzoekt de kantonrechter om het verzoek af te wijzen. Zij voert ter onderbouwing -samengevat- het volgende aan. X heeft onvoldoende belang in de zin van artikel 3:303 BW. X heeft niet aangetoond dat hij schade heeft geleden en dat deze eventuele schade het gevolg is van het ongeval, dan wel anderszins is geleden in de uitvoering van de werkzaamheden voor Tokheim. Tokheim betwist dit ook. Er heeft geen ziekenhuisopname plaatsgevonden. X kon op eigen gelegenheid de huisarts bezoeken, gaf zelf aan dat het goed ging en heeft de volgende dag zijn werkzaamheden hervat. Pas als zou vaststaan dat schade is geleden in de uitvoering van de werkzaamheden, zijn de omstandigheden waaronder het ongeval heeft plaatsgevonden relevant. Hierbij ligt de bewijslast niet bij X. 

3.2. Door een voorlopig getuigenverhoor te verzoeken maakt X misbruik van zijn bevoegdheid in de zin van artikel 3:13 BW. Er bestaat immers geen concreet zicht op een rechtsvordering. Een dergelijk getuigenverhoor zou neerkomen op een 'fishing expedition'.

3.3. Ook is sprake van strijd met de eisen van een goede procesorde. Een latere inhoudelijke procedure ex artikel 7:658 BW zou worden doorkruist door het houden van het voorlopig getuigenverhoor. De bewijslast inzake de omstandigheden van het ongeval ligt immers niet bij X. Tokheim wordt door het houden van een voorlopig getuigenverhoor in haar belangen geschaad. Tokheim voert verder nog aan dat de rechtpositie van X in dit geschil dusdanig zwak is dat deze geen voorlopig getuigenverhoor rechtvaardigt. 

4. Beoordeling van het geschil 

4.1. Artikel 186 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) bepaalt dat in de gevallen waarin bij de wet het bewijs door getuigen is toegelaten, op verzoek van de belanghebbende een voorlopig getuigenverhoor kan worden bevolen, voordat een zaak aanhangig is. Overwogen wordt dat een verzoeker in beginsel recht heeft op een dergelijk verhoor, behoudens het bestaan van een afwijzingsgrond (zie T &C bij genoemd artikel, aant. 4). Tokheim voert aan dat sprake is van een drietal afwijzingsgronclen. Deze zullen achtereenvolgens worden besproken. 

4.2. Allereerst voert Tokheim aan dat er onvoldoende of geen belang is bij X. Voor wat betreft het verweer van Tokheim inzake de bewijslast in een procedure ex artikel 7:658 BW wordt overwogen, dat in een dergelijke procedure de werknemer zal dienen te stellen en eventueel te bewijzen dat hij schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden. Is dat laatste het geval, dan rust op de werkgever in beginsel aansprakelijkheid, tenzij deze heeft voldaan aan zijn zorgplicht, of de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer. Mede in het kader van de zojuist genoemde op de werknemer rustende bewijslast moet worden geoordeeld dat X wel degelijk een belang heeft bij een te houden voorlopig getuigenverhoor. Een dergelijk verhoor kan de werknemer immers ook aanknopingspunten bieden met betrekking tot feiten of omstandigheden waarvoor de bewijslast -als het tot een procedure zou komen - op Tokheim rust. Een deel van de door X genoemde vragen heeft daarop betrekking. De uitkomst van een voorlopig getuigenverhoor kan op deze wijze bijdragen aan besluitvorming van X ofhij een procedure wil aanspannen jegens Tokheim. 

4.3. Voor wat betreft de aanwezigheid van schade is van belang, dat -naar onweersproken is gesteld- X kort na het ongeval in het ziekenhuis is geweest voor onderzoek en dezelfde dag weer naar huis is gegaan. Wat ook de aard en ernst is van eventueel letsel, dit zal in elk geval kosten met zich mee hebben gebracht. Voorts is van belang dat X gedurende de eerste maanden na het ongeval enige tijd in behandeling is geweest bij een GZ-psycholoog van het gezondheidscentrum Stratum in Eindhoven. Daarnaast is bij nog onderzocht, kort na het ongeval, door een fysiotherapeut die de huisarts aanraadde om X wegens psychische klachten door te verwijzen. Nu deze onderzoeken en 
behandeling in de eerste maanden na het ongeval plaatsvonden is bepaald niet uit te sluiten dat het om klachten ging naar aanleiding van het ongeval (het ongeval wordt ook genoemd) en dat medische kosten zullen zijn gemaakt. Dit maakt aannemelijk dat er in elk geval materiële schade voor X is opgetreden. De in het dossier opgenomen foto's kunnen voorts duiden op eventuele brandwonden. Het is daarnaast ook denkbaar dat X psychische klachten heeft ondervonden naar aanleiding van het ongeval, al is dit onduidelijk omdat hij in een periode gelegen ruim voor het ongeval al eerder psychische klachten heeft gehad waarvoor hij is behandeld. Wat ook van dat laatste zij, er is voldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is van schade ten gevolge van het ongeval. Dat het ongeval in de uitvoering van de werkzaamheden heeft plaatsgevonden, namelijk bij elektriciteitswerkzaamheden aan een energiezuil in Dordrecht, is eveneens aannemelijk en niet weersproken door Tokheim. Het verweer van Tokheim ten aanzien van de schade zal gezien het bovenstaande worden verworpen.

4.4. Van misbruik van een bevoegdheid kan volgens artikel 3: 13 lid 2 BW onder meer sprake zijn als het enkele doel van het gebruik zou zijn de andere partij te schaden of wanneer de bevoegdheid voor een ander doel wordt gebruikt dan waarvoor die bevoegdheid is verleend. Daarnaast kan van misbruik van bevoegdheid sprake zijn als er een zodanig onevenredigheid bestaat tussen het belang bij de uitoefening van een bevoegdheid en het belang dat daardoor wordt geschaad, dat degene die de bevoegdheid gebruikt niet in redelijkheid tot die uitoefening had kunnen komen. Tokheim voet aan dat bij het houden van een voorlopig getuigenverhoor sprake zou zijn van een 'fishing expedition'. Dit verweer kan niet worden aanvaard, omdat sprake is van een aantal specifieke vragen over de omstandigheden rond het ongeval die X beantwoord zou willen zien door met name genoemde getuigen, die -zo is althans af te leiden uit het verzoek- in redelijkheid zouden moeten kunnen antwoorden op de gestelde vragen. Daarnaast dient het getuigenverhoor om de processuele positie van X te kunnen inschatten en is dit in zoverre ook in het belang van X, die intussen zijn baan bij Tokheim is kwijtgeraakt. Van de enkele wens om Tokheim te willen schaden is niet gebleken. Ook is er geen sprake van een onevenredigheid tussen X's belang om het verhoor te houden en een belang van Tokheim dat zou kunnen worden geschaad. Geconcludeerd moet worden dat van misbruik van bevoegdheid geen sprake is.

4.5. Niet kan worden gezegd dat de procespositie van X zo zwak is dat het verzoek zou moeten worden afgewezen. Weliswaar is hij dezelfde dag weer naar huis gegaan na het bezoek aan het ziekenhuis en is hij -kennelijk -de volgende dag weer begonnen te werken, maar partijen hebben verschillende lezingen omtrent de toedracht hiervan en gezien hetgeen reeds onder 4.2. is opgenomen over het processueel belang van X kan evenmin gezegd worden dat er strijd is met de eisen van een goede procesorde.

4.6. Gezien het bovenstaande zal het verzoek van X worden toegewezen.

Met dank aan mr. J.N.R.M. Aarts, Aarts Advocatuur, voor het inzenden van deze uitspraak. Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2015/rb-rotterdam-270115