Overslaan en naar de inhoud gaan

RBDHA 311023 Arbeidsongeval bij zaagwerkzaamheden in PI; leent zich niet voor deelgeschil; bewijslevering nodig

RBDHA 311023 Arbeidsongeval bij zaagwerkzaamheden in PI; leent zich niet voor deelgeschil; bewijslevering nodig

- verzocht 14 uur x € 245,00, bovenmatig; begroot, niet toegewezen, 10 uur x € 245,00 + 21% btw = € 2.964,50

2De feiten

2.1.

[verzoeker] was gedetineerd in de Penitentiaire inrichting (PI) [plaats 1]. Tijdens zijn detentie heeft hij werkzaamheden verricht in de houtwerkzaal. Daar werkte hij met zaagmachines, waaronder een formaatzaag. Zijn werkzaamheden bestonden er uit dat uit de daar aanwezige grote planken kleine plankjes moest zagen.

2.2.

Op 7 maart 2022 is [verzoeker] tijdens zijn werkzaamheden met zijn rechterduim in contact gekomen met de zaag waardoor hij een deel van zijn rechterduim heeft verloren, de duim is een half eindkootje verkort.

2.3.

[verzoeker] heeft de Staat aansprakelijk gesteld voor de door hem geleden en nog te lijden schade. De Staat heeft aansprakelijkheid afgewezen.

3Het geschil

3.1.

[verzoeker] verzoekt bij wijze van deelgeschil ex artikel 1019w-1019cc Rv, voor recht te verklaren dat de Staat jegens [verzoeker] aansprakelijk is voor de gevolgen van het hem op 7 maart 2022 overkomen ongeval in de PI [plaats 2]. Daarnaast verzoekt hij veroordeling van de Staat tot betaling van een bedrag van € 3.000,- als voorschot op de door hem gelden en te lijden schade , begroting van de kosten van het deelgeschil en veroordeling van de Staat om deze kosten aan hem te betalen.

3.2.

Aan deze verzoek legt [verzoeker] ten grondslag dat hij tijdens zijn werkzaamheden in de PI [plaats 2] gewond is geraakt aan zijn duim. Van een arbeidsovereenkomst tussen [verzoeker] en de Staat was geen sprake maar wel vallen de werkzaamheden onder het bereik van artikel 7:658, vierde lid, BW Dat betekent dat de Staat voor de gevolgen van het ongeval aansprakelijk is tenzij de Staat aan haar zorgplicht heeft voldaan. Volgens [verzoeker] heeft de Staat niet voldaan aan de op hem rustende zorgplicht aangezien aan hem geen duidelijke instructies zijn gegeven hoe hij om moet gaan met de formaatzaag. Het was voor hem niet duidelijk dat hij niet te veel druk mocht uitoefenen op de kleine balken als deze gezaagd werden. Verder is hem niet verteld dat er gebruik gemaakt kon worden van een duwhout om het materiaal aan te duren. Ook was er op de dag van het ongeval geen duwhout aanwezig bij de machine. De te zagen materialen waren verder bevroren en kennelijk niet geschikt om op dat moment gezaagd te worden. Ook was er geen adequaat toezicht, de werkmeester is nadat deze uitgelegd had wat het werk inhield naar haar kantoor gelopen. Nu de Staat niet heeft voldaan aan de op hem rustende zorgplicht is hij aansprakelijk voor de gevolgen van het ongeval, aldus [verzoeker].

3.3.

De Staat voert verweer. De Staat stelt allereerst dat de zaak zich niet leent voor behandeling in een deelgeschil. Er moeten, aldus de Staat , nog heel veel vragen worden beantwoord. Daarvoor is eventueel bewijslevering noodzakelijk, waarvoor dit deelgeschil zich niet leent. Voordat deze vragen zijn beantwoord is de Staat niet bereid om te praten over een eventuele regeling, zodat aan de doelstelling voor het voeren van een deelgeschil, te weten het bevorderen van een regeling, niet wordt voldaan. Gelet daar op dient het verzoek te worden afgewezen. Verder heeft de Staat aangevoerd dat wel degelijk aan de zorgplicht is voldaan.

4De beoordeling

4.1.

Ter beoordeling staat in de eerste plaats of het verzoek van [verzoeker] zich leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure als bedoeld in artikel 1019w-1019cc van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De deelgeschilprocedure biedt betrokkenen bij een geschil over letsel- of overlijdensschade in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase een eenvoudige en snelle toegang tot de rechter ter bevordering van de totstandkoming van een minnelijke regeling. Bij de beoordeling van het deelgeschil moet de rechtbank zich de vraag stellen of de bijdrage van de verzochte beslissing aan de mogelijke totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst zodanig is dat deze opweegt tegen de kosten en het tijdsverloop van de procedure. Een deelgeschil waarvan te verwachten is dat de beantwoording van die vraag te kostbaar is en veel tijd in beslag zal nemen, bijvoorbeeld omdat bewijsvoering nodig zal zijn, zal zich minder snel lenen voor een deelgeschil-procedure.

4.2.

Tussen partijen is niet in geschil dat op de Staat op grond van artikel 7:658, vierde lid, BW een zorgplicht rustte jegens [verzoeker]. Deze zorgplicht houdt in dat de lokalen, werktuigen en gereedschappen waarin of waarmee [verzoeker] de arbeid moest verrichten op zodanige wijze moesten worden ingericht en onderhouden en dat er voor het verrichten van zijn arbeid zodanige maatregelen moesten worden getroffen en aanwijzingen moeten worden verstrekt als redelijkerwijs nodig was om te voorkomen dat hij in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade zou lijden. Nu vaststaat dat het ongeval tijdens de werkzaamheden heeft plaatsgevonden is het aan de Staat om aan te tonen dat hij aan zijn zorgplicht heeft voldaan.

4.3.

In dat kader heeft de Staat aangevoerd dat [verzoeker] op zijn eerste werkdag een intake heeft gehad en een rondleiding over de werkzaal. Daar kreeg hij ook instructies over hoe te werken met de werkinstrumenten, waaronder de formaatzaag waarmee het ongeval heeft plaatsgevonden. De Staat heeft verder aangevoerd dat een gedetineerde nooit op de eerste dag gelijk achter een zag gezet wordt, maar dat hij eerst een aantal keren dient mee te kijken met een medegedetineerde voordat hij zelf aan het werk gaat op de machine. [verzoeker] werkte sinds 12 februari 2022 in de houtwerkzaal en was dus al ruim drie weken bekend met het fenomeen duwhout en de overige instructies die behoren bij de zaagmachines. Deze instructies worden regelmatig opnieuw uitgelegd. Verder lopen volgens de Staat de werkmeesters dagelijks de zaal over en spreken zij gedetineerden aan als een instrument niet juist wordt gebruikt. De werkmeesters houden toezicht op het gebruik van de machines en begeleiden de gedetineerden als zij vragen hebben over het gebruik van de machine. [verzoeker] heeft geen vragen gesteld over de zaagmachine en hij heeft ook vooraf niet laten weten dat hij niet zou weten hoe de zaag werkte. Daarnaast zijn er volgens de Staat naast de formaatzaag gebruiksinstructies aanwezig waarin men kan nalezen of op de plaatjes kan kijken wat de bedoeling is. Daarmee heeft de Staat, zo stelt zij voldaan aan haar zorgplicht. De Staat betwist dat het hout bevroren was en vraagt zich af wat de werkmeester nog meer had moeten doen om een ongeval als het onderhavige te voorkomen. Ook persoonlijke beschermingsmiddelen hadden het ongeval niet kunnen voorkomen.

4.4.

[verzoeker] betwist deze stellingen van de Staat. Volgens hem werd er niet altijd toezicht gehouden, werden er geen goede instructies gegeven, worden werkers onder druk gezet om orders af te krijgen en waren de te zagen materialen wel degelijk bevroren en daarom niet geschikt om gezaagd te worden.

4.5.

Wie van partijen gelijk heeft valt in deze procedure niet vast te stellen, daarvoor is nadere bewijslevering nodig, waarvoor een deelgeschil zich evenwel niet leent aangezien dit de nodige tijd in beslag zal nemen. Dat betekent dat de verzochte verklaring voor recht op grond van artikel 1019z Rv zal worden afgewezen Aan de overige stellingen en weren van partijen wordt hierdoor niet toegekomen. Nu niet vaststaat dat de Staat aansprakelijk is voor de door [verzoeker] als gevolg van het arbeidsongeval geleden schade, zal ook vordering tot betaling van een voorschot op die schade worden afgewezen.

Kosten deelgeschil

4.6.

Uit de parlementaire geschiedenis bij artikel 1019aa Rv volgt dat ook als het verzoek op grond van artikel 1019z Rv wordt afgewezen, de rechtbank de kosten van deze procedure dient te begroten. Hierbij dient de dubbele redelijkheidstoets gehanteerd te worden: het dient redelijk te zijn dat de kosten zijn gemaakt en de hoogte van de kosten dient eveneens redelijk te zijn. Dit betekent dat indien een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen (TK 2007-2008, 31518, nr. 3, p. 12). In dat geval kan begroting van de kosten achterwege blijven.

4.7.

De kantonrechter is van oordeel dat van een volstrekt onnodig of onterecht ingestelde procedure in dit geen geval sprake is. Dat het zich niet leent voor een deelgeschil, doet daaraan niet af. Er zal worden overgaan tot begroting van de kosten.

4.8.

De gemachtigde van [verzoeker] heeft de kosten van het deelgeschil begroot op in totaal 14 uur á € 245,00 per uur, nog te vermeerderen met 21% btw. Met de Staat is de kantonrechter van oordeel dat de aan de zaak bestede tijd bovenmatig is aangezien de zaak niet als complex te kwalificeren is. Een deel van het verzoekschrift ziet bovendien op de vraag of op de Staat ex artikel 7:658, vierde lid, BW een zorgplicht jegens [verzoeker] rustte, terwijl dit tussen partijen helemaal niet in geschil is. Gezien de aard van de zaak en het gehanteerde uurtarief komt de kantonrechter een tijdsbesteding van 10 uur (inclusief de zitting) á € 245,00 (ex btw) als redelijk voor. Dit betekent dat de kosten zullen worden begroot op (10 uur x € 245,00 x 21% btw) € 2.964,50, waarbij nog opgeteld dient te worden het griffierecht van € 86,00 zodat de totale kosten worden begroot op € 3.050,50.

4.9.

Aangezien de aansprakelijkheid van de Staat niet is komen vast te staan, zal de kantonrechter de kosten alleen begroten en de Staat niet veroordelen tot betaling daarvan. Het begrote bedrag hoeft alleen door de Staat te worden betaald als zijn aansprakelijkheid alsnog komt vast te staan. ECLI:NL:RBDHA:2023:22288