RBLIM 210922 onvoldoende bewijs dat een arbeidsongeval heeft plaatsgevonden
- Meer over dit onderwerp:
RBLIM 210922 onvoldoende bewijs dat een arbeidsongeval heeft plaatsgevonden
4
De beoordeling
Is de Nederlandse rechter bevoegd en het Nederlandse recht van toepassing?
4.1.
Aangezien [eiser] in Polen woonachtig is en Vipack in Nederland gevestigd is, draagt deze zaak een internationaal karakter. De regels van internationaal bevoegdheidsrecht zijn van openbare orde. Dat betekent dat de kantonrechter, ook als partijen dit niet ter discussie stellen, moet beoordelen of de Nederlandse rechter bevoegd is van de vorderingen kennis te nemen en zo ja, welk rechtsstelsel van toepassing is.
4.2.
Nu Vipack in Nederland gevestigd is, komt de Nederlandse rechter ingevolge artikel 4 en 21 EEX-Vo en artikel 2 juncto artikel 99 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) rechtsmacht toe. Nu Vipack in Landgraaf gevestigd is en de vordering betrekking heeft op een arbeidsovereenkomst (aardvordering), is de kantonrechter van de rechtbank Limburg, locatie Maastricht bevoegd.
4.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat Nederlands recht van toepassing is. Gelet op hetgeen partijen daarover hebben aangevoerd zal ook de kantonrechter daarvan uitgaan.
Is [eiser] een arbeidsongeval overkomen?
4.4.
De kantonrechter ziet zich op grond van artikel 7:658 lid 2 BW allereerst voor de vraag gesteld of de klachten van [eiser] (arm-, nek- en schouderklachten) zijn veroorzaakt in de uitoefening van zijn werkzaamheden bij Vipack.
4.5.
[eiser] stelt dat hij bij het handmatig verplaatsen (losmaken/terug-/rechtzetten) van een vastgelopen pallet op de rollerbaan/transportband plotseling een hevige pijn in zijn linkerschouder, -arm en nek voelde. Vipack betwist dat er op 6 mei 2020 een arbeidsongeval heeft plaatsgevonden.
4.6.
Dat de klachten van [eiser] zijn veroorzaakt door de werkomstandigheden bij Vipack is niet komen vast te staan. De in het geding gebrachte stukken bieden geen steun en onderbouwing voor dit standpunt van [eiser] . Het enkele feit dat [eiser] zich op 6 mei 2020 na anderhalf uur werken heeft ziekgemeld betekent nog niet dat er een arbeidsongeval heeft plaatsgevonden. Door Vipack is onweersproken gesteld dat [eiser] bij zijn ziekmelding geen melding heeft gemaakt van een (arbeids)ongeval en dat zij nadien evenmin (van de bedrijfsarts en/of arbodienst) vernomen heeft dat er sprake is geweest van een (arbeids)ongeval. Het standpunt van [eiser] dat op basis van de in het geding gebrachte stukken van de behandelend huisarts [naam huisarts] (productie 15) kan worden vastgesteld dat er sprake is geweest van een arbeidsongeval, omdat daarin wordt gesproken over “werkgerelateerd”, kan niet standhouden. De huisarts heeft zich hier evident uitsluitend op de anamnese die hem door [eiser] is aangereikt gebaseerd en geen eigen onderzoek naar het waarheidsgehalte van die ontstaansgeschiedenis gedaan. De uitdraai van het huisartsenjournaal bevestigt dus enkel dát [eiser] klachten had, maar niet de oorzaak daarvan. Bovendien heeft de enige persoon die volgens [eiser] getuige was van het arbeidsongeval, dhr. [naam] , onder ede verklaard dat hij niets van het arbeidsongeval heeft gezien. Aan zijn onder ede afgelegde getuigenverklaring kan dus ook geen bewijs worden ontleend en meer bewijs heeft [eiser] niet ingebracht en/of (voldoende specifiek) aangeboden.
4.7.
Het vorenstaande betekent dat niet is komen vast te staan dat [eiser] schade heeft opgelopen in de uitoefening van zijn werkzaamheden bij Vipack. Gelet hierop komt de kantonrechter niet toe aan een verdere beoordeling van het geschil, te weten of Vipack haar zorgplicht heeft geschonden en of er sprake is van bewuste roekeloosheid aan de zijde van [eiser] .
4.8.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, komt de kantonrechter tot het oordeel dat de vorderingen van [eiser] dienen te worden afgewezen. ECLI:NL:RBLIM:2022:7175