RBNNE 111022 bicepsruptuur bij tillen en verplaatsen van markiezen; onvoldoende instructies werkgever; aansprakelijkheid
- Meer over dit onderwerp:
RBNNE 111022 bicepsruptuur bij tillen en verplaatsen van markiezen; onvoldoende instructies werkgever; aansprakelijkheid
- verzocht, niet advocaat, 22,20 uur x € 210,00 vóór registratie als NIVRE-expert en na registratie € 230,-, toegewezen 22,20 uren x € 185,00 + 21% = € 4969,47
De feiten
2.1.
Met ingang van 1 april 2014 is [verzoeker] , geboren op 27 augustus 1980, voor onbepaalde tijd in dienst getreden van [verweerder 2] in de functie van ‘monteur zonweringen en rolluiken’.
2.2.
Tot de functie behoren onder andere de volgende werkzaamheden: het monteren en installeren van zonweringen, rolluiken en aanverwante producten, de reparatie en het onderhoud van genoemde producten, het leiding geven aan hulpmonteurs en het administreren van de werkzaamheden.
2.3.
Op 14 april 2020 kregen [verzoeker] en zijn collega [naam 1] de opdracht om acht markiezen aan de gevel van een in Winsum staande boerderij te bevestigen. Deze markiezen stonden opslagen in de schuur bij de boerderij. De afstand van deze opslaglocatie tot de gevel bedraagt circa 70 meter. In de afgelopen jaren kreeg [verzoeker] vaker opdracht om de markiezen aan de gevel van bedoelde boerderij te bevestigen dan wel deze (voor het winterseizoen) in de schuur te stallen. Bij het handmatig verplaatsen van één van de markiezen heeft [verzoeker] een hevige pijnscheut in zijn linkerarm ervaren. [verzoeker] heeft zijn werkzaamheden direct gestaakt, heeft zich ziek gemeld en is dezelfde dag naar de huisarts gegaan. Hij is doorverwezen naar het ziekenhuis alwaar een bicepspeesruptuur is gediagnosticeerd. In verband daarmee heeft [verzoeker] op 22 april 2020 een operatie ondergaan.
2.4.
Bij schrijven van zijn gemachtigde van 21 augustus 2020 heeft [verzoeker] [verweerder 2] aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van het bedrijfsongeval dat hem op 14 april 2020 is overkomen. [verweerder 2] heeft de aansprakelijkheidstelling doorgezonden aan haar aansprakelijkheidsverzekeraar Achmea.
2.5.
Bij brief van 1 oktober 2020 hebben [verweersters] iedere aansprakelijkheid voor door [verzoeker] als gevolg van het ongeval geleden en te lijden schade afgewezen.
2.6.
Bij schrijven van zijn gemachtigde van 9 oktober 2020 heeft [verzoeker] daarop gereageerd.
2.7.
Bij brieven van 24 december 2020 en 5 februari 2020 hebben [verweersters] aan [verzoeker] geschreven (kort gezegd) dat zij persisteert bij het eerder ingenomen standpunt en [verweerder 2] geen jegens [verzoeker] in acht te nemen zorgplicht heeft geschonden.
2.8.
Partijen hebben gecorrespondeerd over het gewicht van de markiezen die [verzoeker] in opdracht van [verweerder 2] heeft verplaatst. In opdracht van [verweersters] hebben [naam 2] en [naam 3] op 22 april 2021 onderzoek gedaan naar de afmetingen en het gewicht van de markiezen. Bij die opname was een belangenbehartiger van [verzoeker] aanwezig. [verzoeker] zelf was ook (deels) aanwezig. Vastgesteld is dat van de in totaal acht markiezen zeven met aluminium frame zijn uitgevoerd. Deze markiezen wegen ongeveer 19.2 a 19.3 kilogram. Een van de markiezen heeft een houten frame en weegt circa 15 kilogram. Voorts is vastgesteld dat de markies in kwestie een aluminium frame heeft, 19.2 kg weegt en een lengte van 1.51 meter heeft en een breedte van 1.42 meter.
2.9.
Het dienstverband tussen [verweerder 2] en [verzoeker] is beëindigd. Vanaf januari 2022 is [verzoeker] elders in dienst getreden (thans voor onbepaalde tijd).
2.10.
In opdracht van [verweersters] heeft [naam 4] , toedrachtsonderzoeker namens Interpolis Bedrijven, onderzoek gedaan naar de oorzaak van het bedrijfsongeval. Op 29 april 2022 heeft [naam 4] gesproken met [naam 5a + naam 5b] , de eigenaren van [verweerder 2] en met [naam 6] , planner en werkvoorbereider in dienst van [verweerder 2] . Blijkens het gespreksverslag heeft [naam 5a] (voor zover hier van belang) als volgt verklaard:
( ... ) Over het algemeen werken de monteurs in koppels. Altijd met twee man. Met het oog op het werk om het goed uit te kunnen voeren. Over het algemeen werk je met zonnewering die wat breder is en dan moet je met twee personen tillen. Het is de keuze van de monteur om het samen te doen. Ze mogen dat prima samen doen. Je mag het alleen doen, maar je mag het ook met z’n tweeën doen. In het kader van de efficiency doen de monteurs de kleinere zonnewerkingen vaak alleen. Dat is hun eigen beslissing.
V: Was het de bedoeling dat men alleen een markies tilde? Waarom?
Dat is ter beoordeling van de monteur zelf. Het zijn ervaren monteurs. Als de situatie moeilijk is, dan til je het met zijn tweeën. Alle middelen zijn aanwezig. En de mogelijkheid is er altijd ook om het samen te doen. Dit overleggen ze dan met elkaar. ( ... ) Wij komen daar al meer dan 25 jaar en de heer [verzoeker] dus vanaf 2014. De heer [verzoeker] zet dus zelf de markiezen in de betreffende schuur naar mijn weten. Het is een nette omgeving waar het kan staan. ( ... )
V: Kunt u mij vertellen waarom benadeelde de markies alleen tilde?
Gemakzucht ( ... )
V: Hoe waarborgt u dat uw medewerkers niet te zwaar tillen?
Niet te zwaar werk meegeven en zorgen dat alle hulpmiddelen er zijn. Men kan dat meenemen. ( ... ) Het wordt elke dag tijdens een startwerkvergadering besproken. Er wordt dan ook echt specifiek genoemd als iets te zwaar is zodat er meer monteurs nodig zijn of als de locatie het niet toe laat. Dan kan het wel qua gewicht maar is de locatie niet ideaal en heb je middelen nodig of meer mensen. ( ... )
V: Waren er in de onderhavige situatie hulpmiddelen mogelijk om de markiezen te verplaatsen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Mogelijk, maar niet noodzakelijk.
V: Als de inzet van hulpmiddelen op de betreffende locatie mogelijk was, waarom is hier niet voor gekozen?
Dat is de eigen inschatting van de monteur en dat was niet noodzakelijk.
V: Er wordt gesteld dat er uitdrukkelijk afstand moest worden gehouden i.v.m. de geldende coronamaatregelen. Wat kunt u hierover verklaren?
Dat was naar de klant. Dat waren de maatregelen vanuit de regering. Er is door ons nooit gesteld dat je bewust afstand moet houden van je collega zodat je niet mocht samen werken, maar hou rekening met elkaar conform de richtlijnen. Men kon op de locatie voldoende afstand houden en toch samen werken en ook samen tillen. Het product was ook breed genoeg. Het was immers ook nog eens in de buitenlucht. ( ... )
2.11.
Op 9 mei 2022 heeft de eerder genoemde [naam 4] [naam 1] telefonisch gehoord. [naam 1] was ten tijde van het voorval een collega van [verzoeker] . [naam 1] - zo volgt uit de transcriptie van dat gesprek - heeft (voor zover hier van belang) het volgende verklaard:
( ... ) Op 14 april 2020 was ik samen met de heer [verzoeker] op locatie om de markiezen te monteren, We waren er ’s morgens vroeg heen gegaan. De betreffende klant is al heel veel jaren vaste klant bij [verweerder 2] . De markiezen worden aan het begin van het jaar door [verweerder 2] gemonteerd en altijd in/rond oktober weer gedemonteerd. De heer [verzoeker] is daar al vaker geweest. Voor mij was dat de eerste keer. Na het ongeval ben ik daar nog wel weer geweest.
We waren nog maar kort bezig, ongeveer een kwartier. We hadden allebei een markies opgehaald uit de schuur. Deze dragen we op onze schouder. Ik ben via het hek omgelopen en door de doorgang in het hek naar de voorzijde van de boerderij gegaan. ( ... )
Ik wilde beginnen met monteren en stond bij de ladder. Hij stond nog aan de andere kant van het hek. De heer [verzoeker] koos ervoor om niet om te lopen, Hij stond aan de buitenkant van het hek. Ik denk ook dat het gemakzucht van hem was om het op deze manier te doen. Hij heeft de markies neergezet en besloot om deze over het hek heen te tillen. Wat ik mij ervan herinner is dat hij deze op een bepaalde manier erover heen tilde, schuin omhoog in de breedte en toen schoot het erin. Ik zag dat gebeuren.
( ... )
2.12.
Als productie 2 heeft [verzoeker] een schriftelijke verklaring in het geding gebracht waarin hij over het incident schrijft dat het zich voordeed nadat hij 3 markiezen van de schuur naar de gevel van de boerderij had getild en dat hij bij het optillen van één van de markiezen een pijnscheut heeft ervaren.
3
Het geschil
3.1.
[verzoeker] verzoekt de kantonrechter om in deze deelgeschilprocedure, bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad:
I. te bepalen dat [verweerder 2] aansprakelijk is voor de door [verzoeker] geleden schade als gevolg van het bedrijfsongeval op 14 april 2020,
II. te bepalen dat Achmea gehouden is de volledig geleden en te lijden materiële en immateriële schade van [verzoeker] te vergoeden;
III. de kosten van het deelgeschil op grond van artikel 6:96 BW vast te stellen conform de opgave die als productie 26 in het geding is gebracht, althans vast te stellen op een nader in goede justitie te bepalen bedrag en Achmea te veroordelen tot betaling daarvan.
3.2.
[verzoeker] legt aan zijn verzoek, samengevat weergegeven, het volgende ten grondslag.
Bij de uitvoering van zijn werkzaamheden in dienst van [verweerder 2] is [verzoeker] op 14 april 2020 een ongeval overkomen toen hij markiezen met ieder een gewicht van ongeveer 19,2 kilogram heeft opgetild. De markiezen moesten over een afstand van circa 70 meter over oneffen terrein worden verplaatst alvorens deze aan de gevel van een boerderij te bevestigen. Na het tillen van drie markiezen heeft [verzoeker] rust genomen. Hij heeft de markies even neer gezet om bij te komen. Bij het hervatten van de tilwerkzaamheden voelde [verzoeker] ineens een pijnscheut in zijn linkerarm. Anders dan [verweersters] stelt, heeft [verzoeker] de markies niet over het hekje getild. Ondanks de aanwezigheid van een collega kreeg [verzoeker] (in verband met coronamaatregelen) de instructie afstand te houden en de markiezen alleen te tillen. [verzoeker] en zijn collega zijn niet geïnstrueerd over de wijze waarop de opdracht moest worden uitgevoerd en hen werden geen mechanische hulpmiddelen ter hand gesteld waarmee de onhandelbare markiezen konden worden verplaatst. Het ongeval had voorkomen kunnen worden indien deze middelen wel door [verweerder 2] ter beschikking waren gesteld en zij deugdelijke instructies had gegeven.
[verweerder 2] heeft nagelaten de risico’s ten aanzien van veelal zware tilwerkzaamheden die [verzoeker] uitvoerde in kaart te brengen via een Risico Inventarisatie en Evaluatie (hierna RI&E). [verweerder 2] heeft voorts nagelaten melding te maken van het bedrijfsongeval bij de Arbeidsinspectie.
[verweerder 2] heeft op onvoldoende wijze invulling aan deze op haar rustende zorgplicht gegeven, althans zij is er niet in geslaagd aan te tonen dat zij daaraan heeft voldaan. Op grond van artikel 7:658 BW juncto artikel 7:611 BW is [verweerder 2] aansprakelijk voor door [verzoeker] als gevolg van het ongeval geleden schade. Ingevolge artikel 7:954 BW is verzekeraar Achmea gehouden de als gevolg van het incident geleden en te lijden schade te vergoeden.
[verzoeker] verzoekt de kosten van dit deelgeschil, uitgaande van 22,20 uur en een uurtarief van aanvankelijk € 210,00 en later (in verband met een verkregen NIVRA registratie) € 230,00 (exclusief btw), te begroten op € 6.095,98 (inclusief BTW), welk bedrag de dubbele redelijkheidstoets kan doorstaan en Achmea te veroordelen tot betaling van dit bedrag aan [verzoeker] .
3.3.
[verweersters] concludeert tot afwijzing van het verzoek van [verzoeker] , waartoe zij, samengevat weergegeven, het volgende aanvoert.
[verweerder 2] heeft voldaan aan de op haar als werkgever rustende zorgplicht. De enkele omstandigheid dat [verzoeker] tijdens de uitvoering van zijn werkzaamheden letsel heeft opgelopen maakt niet dat zij daarvoor aansprakelijk is. Artikel 7:658 BW beoogt niet een absolute waarborg te scheppen voor bescherming tegen gevaar. Op basis van de summiere stellingen van [verzoeker] is het [verweersters] niet duidelijk geworden waarom [verweerder 2] zich niet als goed werkgever zou hebben gedragen.
De exacte toedracht van het ongeval is onduidelijk. De lezingen daarover van [verzoeker] en zijn collega [naam 1] lopen uiteen. Uit de verklaring van [naam 1] volgt dat [verzoeker] het letsel opliep toen hij één van de markiezen over een hek tilde, terwijl even verderop een opening in het hek aanwezig was. Het letsel is het gevolg van deze onjuiste handelwijze van [verzoeker] . [verzoeker] heeft er voor gekozen geen hulpmiddelen te gebruiken en de markiezen alleen te tillen. [verzoeker] had de klus al vaker uitgevoerd en wist wat hem te wachten stond. [verzoeker] beschikt over een VCA gecertificeerd. Van hem mocht worden verondersteld dat hij wist hoe hij veilig moest tillen.
[verweersters] betwist dat [verweerder 2] niet die maatregelen heeft getroffen die redelijkerwijs nodig zijn om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt. Na onderzoek is het gewicht van de markiezen met een aluminium frame vastgesteld op circa 19,2 - 19,3 kilogram. De markiezen wogen minder dan 23 kilogram, het gewicht dat doorgaans als maatstaf wordt gebruikt voor een maximaal tilgewicht in de zin van artikel 5.2 van het Arbobesluit. De markiezen zijn eenvoudig op de schouder te tillen. Aan [verzoeker] stonden mechanische hulpmiddelen ter beschikking. [verweersters] betwisten dat het [verzoeker] niet was toegestaan om hulpmiddelen te gebruiken. Zij betwisten voorts dat [verzoeker] was gehouden de markiezen alleen te tillen. De coronamaatregelen stonden niet aan het samen tillen in de weg. [verweerder 2] verstrekte op dagelijkse basis mondkapjes en handschoenen aan haar personeel.
Anders dan [verzoeker] stelt beschikt [verweerder 2] sinds 2001 over een RI&E.
[verweersters] maken bezwaar tegen de kostenbegroting en het daaraan ten grondslag liggende aantal uren en gehanteerde (uiteenlopende) uurtarieven die [verzoeker] heeft opgevoerd.
4
De beoordeling
Ontvankelijkheid
4.1.
De deelgeschilprocedure biedt betrokkenen bij een geschil over letsel- of overlijdensschade in de buitengerechtelijke fase een eenvoudige en snelle toegang tot de rechter ter bevordering van de totstandkoming van een minnelijke regeling. Daarom moet de kantonrechter allereerst beoordelen of de door [verzoeker] verzochte beslissing voldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een minnelijke regeling nu, indien dat onvoldoende het geval is, het verzoek moet worden afgewezen (artikel 1019z Rv). In het voorliggende geval zijn partijen verdeeld over de aansprakelijkheid van [verweersters] voor de gevolgen van het ongeval (of incident) dat [verzoeker] op 14 april 2020 bij de uitvoering van zijn werkzaamheden is overkomen. Met een beslissing op dit punt kan - zo oordeel de kantonrechter - de thans bestaande impasse tussen partijen over de door [verzoeker] beoogde schaderegeling worden doorbroken. [verzoeker] kan daarom in zijn verzoek worden ontvangen.
4.2.
Het gaat hier om de vraag of werkgever [verweerder 2] op grond van artikel 7:658 lid 2 BW en/of 7:611 BW aansprakelijk is voor de schade die werknemer [verzoeker] stelt te hebben geleden als gevolg van het incident. Ter zake geldt het volgende op de wet en de rechtspraak gebaseerde toetsingskader.
4.3.
De in artikel 7:658 lid 1 BW bedoelde zorgplicht verplicht de werkgever niet alleen om aanwijzingen te verstrekken om zoveel mogelijk te voorkomen dat de werknemer schade lijdt, maar ook om daartoe de geëigende veiligheidsmaatregelen te treffen. Met de zorgplicht van de werkgever wordt weliswaar niet beoogd een absolute waarborg te scheppen voor de bescherming van de werknemer tegen het gevaar van arbeidsongevallen, maar gelet op de ruime strekking van de zorgplicht mag niet snel worden aangenomen dat de werkgever daaraan heeft voldaan en bijgevolg niet aansprakelijk is voor door de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden geleden schade. Artikel 7:658 BW vergt immers een hoog veiligheidsniveau van de betrokken werkruimte, werktuigen, gereedschappen en kleding alsmede van de organisatie van de werkzaamheden, en vereist dat de werkgever het op de omstandigheden van het geval toegesneden toezicht houdt op behoorlijke naleving van de door hem gegeven instructies. Indien de plaats waar de werkzaamheden worden verricht eraan in de weg staat dat de werkgever direct toezicht houdt op de naleving van de door hem gegeven instructies, dient deze zo nodig aanvullende veiligheidsmaatregelen te treffen. Welke maatregelen de werkgever dient te treffen, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Bovendien dient de werkgever ermee rekening te houden dat werknemers wel eens nalaten de voorzichtigheid in acht te nemen die ter voorkoming van ongelukken geraden is.
4.4.
Ten aanzien van de stelplicht en bewijslast in het kader van artikel 7:658 BW wordt het volgende als uitgangspunt genomen voor de beoordeling: de werknemer dient te stellen en bij betwisting te bewijzen dat hij in de uitoefening van zijn functie schade heeft geleden. In het voorliggende geval staat niet ter discussie dat [verzoeker] bij de uitvoering van zijn werkzaamheden voor [verweerder 2] letsel heeft opgelopen. In dergelijke gevallen is de werkgever in beginsel aansprakelijk, tenzij hij aantoont dat hij niet is tekortgeschoten in zijn zorgplicht als bedoeld in artikel 7:658 lid 1 BW. Slaagt de werkgever er niet in het bewijs te leveren dat hij aan zijn zorgplicht heeft voldaan, dan is het causaal verband tussen zijn tekortkoming en het ongeval gegeven. Hij kan dan evenwel nog aan aansprakelijkheid ontkomen indien hij stelt, en zo nodig bewijst, dat nakoming van zijn zorgplicht het ongeval niet zou hebben voorkomen of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer.
4.5.
Ter beoordeling ligt aldus voor of [verweerder 2] de op haar rustende zorgplicht jegens [verzoeker] in acht heeft genomen. [verweerder 2] heeft gesteld dat zij ter invulling van de hier op haar rustende zorgplicht heeft gezorgd voor VCA certificering van haar personeel, een RI&E en de beschikbaarheid van mechanische hulpmiddelen en veiligheidsmiddelen. Ook heeft zij gewezen op het feit dat zij de opdracht heeft laten uitvoeren door twee medewerkers en dat het [verzoeker] en zijn collega [naam 1] vrij stond de markiezen gezamenlijk te verplaatsen ofwel daarvoor beschikbare mechanische hulpmiddelen te gebruiken.
4.6.
Gegeven het hiervoor aangehaalde toetsingskader overweegt de kantonrechter het volgende. Als niet gemotiveerd weersproken staat vast dat de functie van monteur in dienst van [verweerder 2] met zich brengt dat zonwerend materiaal naar de plaats van montage moet worden gebracht en veelal op hoogte moet worden gemonteerd. Bij de uitoefening van die functie vinden daarom regelmatig tilwerkzaamheden plaats. Of en in hoeverre risico’s omtrent deze tilwerkzaamheden via een RI&E in kaart zijn gebracht kan in deze procedure niet worden vastgesteld omdat [verweersters] heeft nagelaten de (beweerdelijk) in 2001 opgestelde en sindsdien bijgehouden RI&E in het geding te brengen en ook overigens niet is toegelicht welke bevindingen daaruit zijn voortgekomen en welke (eventuele) preventieve maatregelen ter beperking van risico’s zijn getroffen.
In het voorliggende tot letsel leidende geval dienden [verzoeker] en zijn collega markiezen van circa 19,2 kilogram te tillen, te verplaatsen en vervolgens (op hoogte) te monteren. Er is geen wettelijke bepaling voor het maximaal aantal kilo’s dat door een werknemer getild mag worden. De last mag echter geen gezondheidsrisico opleveren voor de veiligheid en of de gezondheid van de werknemer. Tillen en dragen moet in de risico-inventarisatie en -evaluatie opgenomen zijn en als er sprake is van een risico moet deze bestreden worden via een plan van aanpak. Hoewel er dus in de wet niet is vastgelegd welk gewicht een werknemer maximaal mag tillen, wordt over het algemeen aangenomen - en partijen gaan daarvan in dit geval ook uit - dat de bovengrens ligt bij 23 kilogram, uitgaande van ideale tilomstandigheden. Omstandigheden zoals til-frequentie, afstand van verplaatsing, de hoogte vanaf de vloer/grond, de verplaatsing en draaiing van het lichaam bij het tillen en de afmetingen en de hanteerbaarheid van het object hebben evenwel een (sterk) drukkend effect op het gewicht dat zonder gezondheidsrisico’s getild kan worden. Weliswaar stijgt het gewicht van de markiezen die [verzoeker] moest tillen niet uit boven de (arbo)tilnorm van 23 kilogram, maar er was wel sprake van repeterende handelingen. Er moesten in totaal acht markiezen worden opgehangen, met ieder een gewicht van circa 19.2 kg. Voordat tot montage kon worden overgegaan moesten deze markiezen uit een schuur worden gehaald. Daar moest [verzoeker] eerst over een circa halve meter brede (mest)goot stappen, waarna hij de markiezen vervolgens over een afstand van minstens 70 meter over een oneffen boerenerf naar de gevel van de boerderij moest verplaatsen. Bovendien betrof het markiezen van een zodanig formaat dat deze door 1 persoon niet eenvoudig hanteerbaar waren. Bij het verplaatsen van de markiezen door 1 persoon komt het gewicht op een van de schouders te rusten, met als gevolg dat het gewicht niet gelijkmatig wordt verdeeld. Daarbij komt dat het niet mogelijk was om de vingers om het object te buigen, waardoor grip houden werd bemoeilijkt. Onder deze omstandigheden, bezien in het licht van de hiervoor aangehaalde ruime strekking van de op een werkgever rustende zorgplicht, mocht redelijkerwijs van [verweerder 2] worden verwacht dat zij [verzoeker] - hoewel ervaren en gecertificeerd - instrueerde over de wijze waarop de markiezen moesten worden verplaatst: bijvoorbeeld door deze gezamenlijk te tillen ofwel door daarbij gebruik te maken van mechanische hulpmiddelen. Door die instructies na te laten en de wijze van verplaatsing ter beoordeling aan [verzoeker] en zijn collega over te laten, heeft [verweerder 2] - zo oordeelt de kantonrechter - onvoldoende invulling gegeven aan de ingevolge artikel 7:658 BW op haar als werkgever rustende zorgplicht.
4.7.
Uit het voren overwogene volgt dat [verweerder 2] en (op de voet van het bepaalde in artikel 7:954 BW) Achmea aansprakelijk zijn voor schade die [verzoeker] stelt te hebben geleden en zal lijden. Het onder I en II verzochte wordt daarom toegewezen op de wijze als gevorderd. Dat partijen verdeeld zijn over het antwoord op de vraag of [verzoeker] bij de uitvoering van zijn werkzaamheden een onjuiste beslissing heeft genomen door een markies over een hekwerk te tillen doet daaraan niet af. Er geheel veronderstellenderwijs van uitgaande dat het letsel is ontstaan toen [verzoeker] een markies over een hekje heeft getild, staat dit - zo oordeelt de kantonrechter - niet aan de aansprakelijkheid van [verweersters] in de weg. Immers niet gesteld of gebleken is dat de schade daarmee in belangrijke mate het gevolg is geweest van opzet of bewuste roekeloosheid van [verzoeker] . [verweersters] heeft ter zitting desgevraagd overigens ook kenbaar gemaakt geen beroep op artikel 6:101 BW te willen doen.
Kosten deelgeschil
4.8.
Uitgangspunt is dat de buitengerechtelijke kosten die worden gemaakt om de aansprakelijkheid van de geleden (letsel)schade te bepalen, worden vergoed door (de verzekeraar van) de aansprakelijke partij, voor zover het redelijk en noodzakelijk was daarvoor deskundige bijstand in te roepen en de daarvoor gemaakte kosten naar hun omvang redelijk zijn (de dubbele redelijkheidstoets). Aan de eerste redelijkheidstoets is voldaan. Bij letselschade is het in het algemeen redelijk om deskundige rechtsbijstand in te roepen. Dat is ook niet in geschil. [verweersters] heeft zich verzet tegen het uurtarief en het door de gemachtigde van [verzoeker] gedeclareerde aantal uren.
4.9.
De gemachtigde van [verzoeker] , die geen advocaat is maar beschikt over een NIVRE registratie, heeft 22,20 uren gedeclareerd, waarbij aanvankelijk een uurtarief is gehanteerd van € 210,00 en na registratie een tarief van € 230,00 (exclusief btw).
De kantonrechter acht de uurtarieven van € 210,00 en (laatstelijk) € 230,00 die de juridisch adviseur van [verzoeker] , niet zijnde een advocaat, heeft gehanteerd bovenmatig. [verzoeker] heeft geen bijzondere feiten en omstandigheden gesteld die een dergelijk hoog tarief rechtvaardigen (te denken valt daarbij aan meer dan gemiddelde ervaring en expertise van de raadsman/adviseur). De kantonrechter zal het uurtarief daarom begroten op een redelijk te doen beschouwen bedrag van € 185,00 (exclusief BTW). Het aantal uren dat de gemachtigde van [verzoeker] aan dit deelgeschil heeft besteed acht de kantonrechter in het licht van die begroting en gezien de aard en omvang van de procedure verdedigbaar en niet onredelijk. De buitengerechtelijke kosten worden daarom begroot op een bedrag van (22,20 uren x € 185,00 =) € 4.107,00 (exclusief 21% BTW).
Nu [verzoeker] in deze procedure in het gelijk is gesteld, zal het verzoek om Achmea te veroordelen tot betaling van dit bedrag worden toegewezen. ECLI:NL:RBNNE:2022:4309