Overslaan en naar de inhoud gaan

RBROT 080519 wn-er komt met arm in kolomboormachine; gebrek aan wetenschap tzv toedracht wordt aan uitzendbureau toegerekend

RBROT 080519 wn-er komt met arm in kolomboormachine; gebrek aan wetenschap tzv toedracht wordt aan uitzendbureau toegerekend 
- verzocht 23,7 uur x 240 x 1,06 x 1,21 = € 7.295,43; begroot en toegewezen obv 10 uur

2 De feiten
De kantonrechter gaat uit van de volgende feiten:

2.1
Port Montage exploiteert een uitzendbureau.

2.2
[verzoeker] was vanaf 24 juli 2016, krachtens een arbeidsovereenkomst fase A met uitzendbeding, in dienst van Port Montage in de functie van pijpfitter.

2.3
[verzoeker] heeft de Portugese nationaliteit en is de Nederlandse taal niet (goed) machtig.

2.4
Vanaf 25 juli 2016 tot en met 16 augustus 2016 is [verzoeker] door Port Montage uitgeleend aan Vancom B.V. (hierna: Vancom). Vancom heeft op haar beurt [verzoeker] te werk gesteld bij I.T.A. Group BVBA (hierna: ITA) aan de [adres] in België.

2.5
Op 16 augustus 2016 was [verzoeker] werkzaam bij ITA. Op het bedrijfsterrein van ITA is [verzoeker] op voornoemde dag een ongeval overkomen waarbij hij met zijn linkerarm in een kolomboormachine in werking terecht is gekomen. Als gevolg van het ongeval is de onderarm van [verzoeker] op verschillende plaatsen gebroken en is een deel van de duim geamputeerd.

2.6
[verzoeker] is na het ongeval met spoed naar het Academisch Ziekenhuis Turnhout vervoerd, alwaar hij nog diezelfde dag is geopereerd. Kort na opname in het ziekenhuis hebben diverse personen van Port Montage [verzoeker] aldaar bezocht.

2.7
Bij brief d.d. 22 mei 2018 heeft de gemachtigde van [verzoeker] Port Montage aansprakelijk gesteld.

3 Het verzoek
3.1
[verzoeker] verzoekt de kantonrechter om te oordelen dat Port Montage aansprakelijk is en haar te veroordelen tot vergoeding van de schade, zowel materieel als immaterieel, die voor [verzoeker] is voortgevloeid dan wel zal voortvloeien uit het op of omstreeks 16 augustus 2016 bekomen letsel alsmede Port Montage te veroordelen in de kosten van de procedure, met inbegrip van de advocaatkosten te begroten op een bedrag van € 7.295,43, te vermeerderen met het griffierecht.

3.2
Aan het verzoek heeft [verzoeker] – kort samengevat en voor zover hierna van belang – het volgende ten grondslag gelegd.

3.3
In de ochtend van 16 augustus 2016 is door ITA aan [verzoeker] opgedragen om werkzaamheden te verrichten aan een machine waarmee metaal wordt bewerkt door middel van een boor. Bij het uitvoeren van zijn werkzaamheden is [verzoeker] ’s linkerhand gegrepen door een kolomboormachine in werking, waarbij het feit dat hij aan die hand een handschoen droeg een rol heeft gespeeld.

3.4
[verzoeker] heeft ten gevolge van het arbeidsongeval d.d. 16 augustus 2016 materiële en immateriële schade geleden en zal ook in de toekomst nog schade lijden. Deze schade staat in causaal verband met het ongeval. [verzoeker] is sinds de datum van het ongeval 100% arbeidsongeschikt en aangewezen op een uitkering uit hoofde van de Ziektewet en vervolgens op een uitkering uit hoofde van de WIA. Daarnaast is er schade als gevolg van verlies aan verdienvermogen, een huishoudelijke hulpbehoefte en schade voortvloeiende uit een verlies aan zelfredzaamheid en schade in immateriële zin.

3.5
[verzoeker] is voor het eerst in 2018 door een derde gewezen op zijn rechten en plichten als gevolg van het arbeidsongeval. De nadien door [verzoeker] ingeschakelde advocaat heeft Port Montage per e-mail en per aangetekende brief d.d. 22 mei 2018 aansprakelijk gesteld voor de uit het ongeval voortvloeiende schade. Ondanks herhaalde verzoeken daartoe, hebben zowel Port Montage als haar verzekeraar tot op heden geen standpunt ten aanzien van de aansprakelijk ingenomen. Daarbij hebben zij zich telkens op het standpunt gesteld nog over onvoldoende informatie te beschikken, alsmede dat zij nog bezig waren met het verrichten van onderzoek. Uiteindelijk heeft Port Montage zich zelfs op het standpunt gesteld niet bekend te zijn met een arbeidsongeval.

3.6
Port Montage, althans haar aansprakelijkheidsverzekeraars, zijn primair op grond van artikel 7:658 lid 1 BW en subsidiair op grond van artikel 7:611 BW aansprakelijk voor de gevolgen van het arbeidsongeval dat [verzoeker] op 16 augustus 2016 is overkomen en zijn gehouden de daaraan gerelateerde schade te vergoeden. [verzoeker] heeft één contractuele wederpartij, zijnde Port Montage, die zij in rechte heeft betrokken. Tot kennisneming van het verweerschrift was [verzoeker] ook niet bekend met Vancom.

3.7
[verzoeker] dient ingevolge artikel 7:658 lid 2 BW te stellen en zo nodig bewijzen dat hij schade heeft geleden in de uitoefeningen van zijn werkzaamheden. Voorgaande heeft [verzoeker] , middels de door hem naar voren gebrachte stellingen en overgelegde stukken, voldoende aannemelijk gemaakt c.q. bewezen. Krachtens vaste jurisprudentie geldt in een dergelijk geval dat Port Montage als werkgever aansprakelijk is, tenzij zij aantoont dat zij de in artikel 7:658 lid 1 BW bedoelde verplichting is nagekomen. [verzoeker] betwist dat Port Montage haar zorgplicht is nagekomen. Zo is geen duidelijke en voor [verzoeker] begrijpelijke werkinstructie of veiligheidsinstructie gegeven, werkte [verzoeker] alleen zonder toezicht op naleving van eventuele instructies en is er voor zover [verzoeker] weet geen controle geweest van de machine. [verzoeker] wijst er daarnaast op dat door Port Montage na het ongeval geen melding bij het Arbeidsdirectoraat of de Inspectie SZW is gedaan, alsmede dat uit het meldingsrapport, welke [verzoeker] pas bij verweerschrift heeft ontvangen, volgt dat er na het ongeval acties zijn uitgevoerd en een verbeteringsvoorstel is geformuleerd. Op Port Montage rust de bewijslast van de toedracht van het ongeval. Port Montage kan zich simpelweg niet verschuilen achter de door haar gestelde onwetendheid over het ongeval.

3.8
Het is [verzoeker] , ondanks diverse pogingen, evident geworden dat Port Montage en haar verzekeraar niet wensen mee te werken aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Partijen hebben een geschil over de vraag of Port Montage en haar verzekeraar aansprakelijk zijn voor het aan [verzoeker] overkomen arbeidsongeval. Een beslissing over de aansprakelijkheid levert een belangrijke bijdrage aan de mogelijkheid van de totstandkoming van een regeling in der minne. [verzoeker] heeft aldus belang bij een deelgeschil ex artikel 1019w Rv.

3.9
[verzoeker] maakt daarnaast aanspraak op vergoeding van de gemaakte proceskosten, begroot op € 7.295,43.

4 Het verweer
4.1
Port Montage stelt zich op het standpunt dat het verzoek van [verzoeker] dient te worden afgewezen, zonder begroting van de kosten van de onderhavige procedure, althans met aanzienlijke matiging van die kosten.

4.2
Port Montage heeft, ondanks door haar gedane inspanningen daartoe, onvoldoende kennis over de omstandigheden waaronder het ongeval heeft plaatsgevonden om haar eventuele aansprakelijkheid adequaat te kunnen beoordelen. Daartoe stelt Port Montage, dat nadat zij bij brief van 22 mei 2018 door [verzoeker] aansprakelijk is gesteld, zij de kwestie bij haar aansprakelijkheidsverzekeraar VIVAT Schadeverzekeringen N.V. (hierna: Reaal) heeft gemeld, die de zaak op haar beurt in behandeling heeft genomen. Nu echter het ongeval heeft plaatsgevonden bij een inlener, te weten ITA, was het, ten einde de mogelijke aansprakelijkheid van Port Montage te kunnen beoordelen, noodzakelijk om aanvullende informatie over de toedracht van het ongeval en de werkomstandigheden te verkrijgen. Die informatie werd echter niet of nauwelijks verkregen. Port Montage heeft vervolgens bij monde van haar advocaat zowel Vancom als ITA aangeschreven ten einde meer informatie te verkrijgen, maar ook hierop werd geen reactie ontvangen. Port Montage heeft [verzoeker] dan ook geïnformeerd over de omstandigheid dat zij over onvoldoende informatie beschikte om een standpunt in deze kwestie in te kunnen nemen. Onjuist is dan ook dat Port Montage onwelwillend is geweest om informatie te verstrekken. Uiteindelijk heeft Port Montage van ITA in november 2018 een door ITA opgesteld ongevalsrapport ontvangen. Op aanvullende vragen is echter niet meer gereageerd. Uit navraag bij het Belgische Arbeidsauditoriaat, bij welke instelling arbeidsongevallen gemeld moeten worden, was bovendien over een ongeval op 16 augustus 2016 bij ITA niets bekend.

4.3
Port Montage stelt zich allereerst op het standpunt dat het onderhavige geschil zich niet leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure. Tussen partijen is nog geen sprake van een begin van onderhandelingen geweest en daarnaast wordt het geschil in volle omvang voorgelegd. Op deze wijze wordt Port Montage de mogelijkheid om bewijs te leveren van het feit dat wel aan de zorgplicht is voldaan, ontnomen. Normaliter zou Port Montage bij een procedure in de gelegenheid zijn om informatie te vergaren, althans nader bewijs te leveren door het horen van getuigen en/of door het oproepen van Vancom en ITA in vrijwaring, althans hen gedwongen te laten tussenkomen waarbij Port Montage een vordering ex artikel 843a Rv had kunnen instellen. De kosten en het tijdsverloop die hiermee zijn gemoeid, wegen onvoldoende op tegen een beslissing in een deelgeschil, te meer nu tussen partijen nog geen sprake is van een begin van onderhandelingen. Het niet kunnen betrekken van Vancom en ITA in deze procedure, is een schending van het rechtsbeginsel van fair trial. Gelet op het voorgaande had op de weg van [verzoeker] gelegen om een bodemprocedure aanhangig te maken.

4.4
Port Montage wordt aansprakelijk gehouden uit hoofde van artikel 7:658 BW. Volgens vaste jurisprudentie dient een werkgever alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs nodig zijn om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt. Nu Port Montage [verzoeker] heeft geïnstrueerd over de uit te voeren werkzaamheden en de geldende veiligheidsmaatregelen, alsook pbm’s ter beschikking heeft gesteld en zich er bovendien zeker van heeft gesteld dat [verzoeker] in het bezit was van het vereiste VCA-diploma en dus van de voor de functie van pijpfitter vereiste kennis en ervaring, heeft Port Montage in haar hoedanigheid van formeel werkgever alle redelijkerwijs van haar te vergen maatregelen getroffen teneinde ongevallen te voorkomen. Port Montage kan als uitzendbureau zijnde niet direct invloed of toezicht uitoefenen op de werkzaamheden van uitgezonden werknemers. Nu ITA en Vancom aan [verzoeker] geen concrete informatie over de werkomstandigheden en de getroffen veiligheidsmaatregelen hebben verstrekt, kan Port Montage niet uitsluiten dat ook Vancom en/of ITA aan hun zorgplicht voldeden. Bij gebrek aan wetenschap biedt Port Montage daartoe bewijs aan.

4.5
Port Montage verzoekt om niet tot een kostenbegroting over te gaan, nu de kosten van het deelgeschil niet in redelijkheid zijn gemaakt. [verzoeker] had immers op voorhand kunnen weten dat het onderhavige geschil zich niet leent voor behandeling als een deelgeschil. Voor zover de kosten wel begroot zullen worden, kan de hoogte daarvan niet als redelijk worden gekwalificeerd. Port Montage verzoekt deze kosten in dat geval dan ook te matigen tot een bedrag van € 3.078,24. Gelet op het hoge specialisten uurtarief van de gemachtigde van [verzoeker] alsmede zijn ervaring, is onbegrijpelijk dat er voor bijstand in een overzichtelijk deelgeschil met een juridisch weinig complex kader 24 uur in rekening wordt gebracht. Port Montage acht het door mr. Colsen bepleite richtsnoer van 10 uur werk voor de onderhavige deelgeschilprocedure meer als redelijk.

5 De beoordeling
5.1
[verzoeker] heeft zijn verzoek gebaseerd op de Wet deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade (artikel 1019w-1019cc). Indien een persoon een ander aansprakelijk houdt voor schade die hij lijdt door dood of letsel kan op grond van artikel 1019w lid 1 Rv de rechter worden verzocht te beslissen over een geschil omtrent of in verband met een deel van hetgeen ter zake tussen hen rechtens geldt en waarvan de beëindiging kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Daarbij wordt vooropgesteld dat de deelgeschilprocedure partijen een eenvoudige, snelle en ten opzichte van een bodemprocedure (doorgaans) aanmerkelijk goedkopere toegang tot de rechter biedt ter oplossing van een (of meerdere) deelgeschil(len) in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase. De procedure heeft tot doel dat partijen met behulp van de interventie van de deelgeschilrechter dichter bij een buitengerechtelijke oplossing komen.

5.2
Op grond van het bepaalde in artikel 1019z Rv moet het verzoek worden afgewezen voor zover de verzochte beslissing onvoldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. De investering in tijd, geld en moeite moet aldus worden afgewogen tegen het belang van het verzoek en de bijdrage die een beslissing aan de totstandkoming van een minnelijke regeling kan leveren.

5.3
In de onderhavige zaak gaat het om de vraag of Port Montage op grond van artikel 7:658 BW aansprakelijk is voor de schade die [verzoeker] stelt te hebben geleden en nog zal lijden als gevolg van het ongeval dat op 16 augustus 2016 heeft plaatsgevonden.

5.4
Ten aanzien van het verweer van Port Montage dat de onderhavige zaak zich niet leent voor behandeling als deelgeschil wordt het volgende overwogen.

De kantonrechter is van oordeel dat het onderhavige verzoek zich wel leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure. Hoewel de kantonrechter begrijpt dat Port Montage zich vanwege het niet, althans onvoldoende, verstrekken van informatie door ITA en/of Vancom, geconfronteerd ziet met een probleem ten aanzien van haar (bewijs) positie, kan niet worden gesteld dat zij ten opzichte van [verzoeker] in haar bewijspositie is geschaad, dan wel dat sprake is van een schending van het rechtsbeginsel van fair trial. Immers Port Montage is in ieder geval al sedert 22 mei 2018 bekend met de aansprakelijkheidsstelling door [verzoeker] , zodat zij er in de tussenliggende periode, nadat ITA en/of Vancom niet vrijwillig aan haar verzoeken voldeden, bijvoorbeeld voor had kunnen kiezen om middels een kort geding procedure alsnog te trachten de door haar benodigde informatie te verkrijgen. Dit heeft zij, zo is ter mondelinge behandeling gebleken, echter niet gedaan. Dat Port Montage niet beschikt over de door haar verlangde informatie kan in de onderhavige procedure dan ook niet aan [verzoeker] worden tegengeworpen.

Bovendien geldt dat niet gezegd kan worden dat het geschil in volle omvang is voorgelegd. Het verzoek richt zich immers enkel op het vaststellen van de aansprakelijkheid. Niet nader geconcretiseerd is daarbij bijvoorbeeld vooralsnog, wat de omvang van de aan het ongeval te relateren schade is. Ook de door Port Montage naar voren gebrachte stelling, inhoudende dat geen onderhandelingen zijn gevoerd, snijdt geen hout, nu van de zijde van [verzoeker] meermaals is getracht in onderhandeling te treden. De omstandigheid dat deze onderhandelingen niet (verder) van de grond zijn gekomen, doordat Port Montage vanwege een gebrek aan informatie geen standpunt in heeft willen nemen ten aanzien van de aansprakelijkheid, kan niet aan [verzoeker] worden tegengeworpen, maar komt naar het oordeel van de kantonrechter in redelijkheid voor rekening en risico van Port Montage. Een oordeel over de aansprakelijkheid kan er aan bijdragen dat de impasse tussen partijen wordt doorbroken. De aansprakelijkheidsvraag betreft immers doorgaans een geschilpunt aan het begin van het traject van minnelijke onderhandelingen, zodat de beslissing op dit verzoek de onderhandelingen op gang kan brengen.

5.5
Ter zake de aansprakelijkheid geldt het volgende op de wet en de rechtspraak gebaseerde toetsingskader. Artikel 7:658 lid 1 BW eist een hoog veiligheidsniveau van de werkruimte, werktuigen en gereedschappen alsmede van de organisatie van de betrokken werkzaamheden. Port Montage is als formeel werkgever van [verzoeker] op grond van dit artikel gehouden die maatregelen te treffen die redelijkerwijs noodzakelijk zijn teneinde ongevallen die zich bij de uitoefening door de werknemer van zijn werkzaamheden zouden kunnen voordoen, te voorkomen. Op grond van artikel 7:658 lid 2 BW is de werkgever ten opzichte van de werknemer aansprakelijk voor de schade die deze in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt, tenzij de werkgever aantoont dat hij aan de in artikel 7:658 lid 1 BW genoemde zorgplicht heeft voldaan of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer. Niet snel kan worden aangenomen dat de werkgever daaraan heeft voldaan en dus niet aansprakelijk is voor door de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden geleden schade. Artikel 7:658 BW beoogt echter geen absolute waarborg te scheppen voor de bescherming van de werknemer tegen gevaar. Welke (veiligheids-)maatregelen van de werkgever mogen worden verlangd en op welke wijze hij de werknemer moet instrueren, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.

5.6
Ten aanzien van de stelplicht en bewijslast in het kader van artikel 7:658 BW wordt het volgende als uitgangspunt genomen voor de beoordeling:

- de werknemer dient te stellen en bij betwisting te bewijzen dat hij in de uitoefening van zijn functie schade heeft geleden. In het algemeen zal daartoe voldoende zijn dat komt vast te staan dat het ongeval hem is overkomen op de werkplek, waarbij het begrip werkplek ruim mag worden genomen. Dit betekent niet zonder meer dat de werknemer ook dient te bewijzen hoe het ongeval zich heeft voltrokken en wat de oorzaak daarvan is (zie onder meer HR 4 mei 2011, ECLI:NL:HR:2001:AB1430, en HR 29 juni 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB2432);

- indien komt vast te staan dat de werknemer schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden, is de werkgever in beginsel aansprakelijk, tenzij hij aantoont dat hij niet is tekortgeschoten in zijn zorgplicht als bedoeld in artikel 7:658 lid 1 BW. Slaagt de werkgever er niet in het bewijs te leveren dat hij aan zijn zorgplicht heeft voldaan, dan is het causaal verband tussen zijn tekortkoming en het ongeval gegeven. Hij kan dan evenwel nog aan aansprakelijkheid ontkomen indien hij stelt, en zo nodig bewijst, dat nakoming van zijn zorgplicht het ongeval niet zou hebben voorkomen of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer.

5.7
Het voorgaande in ogenschouw nemende kan in het onderhavige geval worden vastgesteld dat [verzoeker] een ongeval op het werk is overkomen waarbij hij schade heeft geleden, nu dit door Port Montage als zodanig niet is betwist. [verzoeker] heeft de mogelijkheid om ervoor te kiezen om Port Montage als formele werkgever aan te spreken dan wel ITA en/of Vancom als inleners. In het onderhavige geval heeft [verzoeker] Port Montage aangesproken. Nu vaststaat dat er een ongeval op het werk heeft plaatsgevonden, leidt dit er in beginsel toe dat Port Montage aansprakelijk is, tenzij zij aantoont dat zij niet is tekortgeschoten in haar zorgplicht als bedoeld in artikel 7:658 lid 1 BW. Daarbij geldt dat Port Montage voor een tekortschieten van ITA en/of Vancom in die zorg als voor eigen tekortschieten aansprakelijk is.

5.8
Port Montage heeft weliswaar haar stelling, inhoudende dat zij als uitlener haar zorgplicht is nagekomen voldoende geconcretiseerd, doch ten aanzien van de zorgplicht van ITA en/of Vancom heeft zij volstaan met de stelling dat zij bij gebrek aan informatie niet kan uitsluiten dat ITA en/of Vancom aan hun zorgplicht hebben voldoen en zij de stelling van [verzoeker] , inhoudende dat niet aan de zorgplicht is voldaan, bij gebrek aan wetenschap betwist. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Port Montage gelet op het voorgaande weliswaar betwist dat zij haar zorgplicht niet is nagekomen, doch zij heeft die betwisting onvoldoende gemotiveerd. Dat aan de zorgplicht is voldaan mag op grond van de hiervoor bedoelde rechtspraak niet snel worden aangenomen. Door geen informatie te geven over de toedracht van het ongeval, dan wel te concretiseren op welke wijze aan de zorgplicht is voldaan, door met name ITA en/of Vancom, wordt aan de stellingen van Port Montage onvoldoende handen en voeten gegeven. Aan (nadere) bewijslevering wordt, nog daargelaten de vraag of daarvoor in een deelgeschilprocedure überhaupt plaats is, dan ook niet toegekomen. In rechte moet er dan ook vanuit gegaan worden dat Port Montage niet aan haar zorgplicht heeft voldaan.

5.9
Voor zover Port Montage zich met hetgeen zij tijdens de mondelinge behandeling van de zaak naar voren heeft gebracht, heeft willen beroepen op eigen schuld van [verzoeker] , wordt overwogen dat daarvoor in het kader van de beoordeling van de aansprakelijkheid in de zin van artikel 7:658 BW slechts in uitzonderingsgevallen plaats is. Dat sprake is geweest van opzet dan wel bewuste roekeloosheid in de zin van artikel 7:658 lid 1 BW is voorts (niet expliciet) gesteld noch gebleken, zodat Port Montage ook op deze grond niet van haar aansprakelijkheid kan worden ontslagen.

5.10
Vorenstaande overwegingen leiden tot het oordeel dat Port Montage ten opzichte van [verzoeker] aansprakelijk is voor de schade die hij op 16 augustus 2016 in de uitoefening van zijn werkzaamheden heeft geleden en nog zal lijden.

5.11
De kantonrechter dient op grond van artikel 1019aa lid 1 Rv de kosten van de procedure en daarbij ook de redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking te nemen. Bij de begroting daarvan dient de kantonrechter ook de dubbele redelijkheidstoets te hanteren; zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten dus redelijk zijn. Dit betekent dat indien een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen.

5.12
Niet gesteld kan worden dat de onderhavige procedure onnodig of onterecht is ingesteld. Wel ziet de kantonrechter, zoals door Port Montage verzocht, aanleiding om de proceskosten te matigen, nu de hoogte daarvan (deels) niet als redelijk kan worden aangemerkt. Daarbij is de kantonrechter met Port Montage van oordeel dat de door [verzoeker] opgevoerde tijdsbesteding bovenmatig is, rekening houdend met het in rekening gebrachte specialistentarief alsmede de omstandigheid dat geen sprake is van een bewerkelijke of complexe zaak. Een tijdsbesteding van 10 uur wordt redelijk geacht, zodat aan advocaatkosten toewijsbaar is € 3.078,24 (10 x € 240,- x 1,06 x 1,21) en € 81,- aan griffierecht. ECLI:NL:RBROT:2019:3704