GHARL 150618 'Rabobankmoord'; uitkering uit hoofde van een ongevallenverzekering in mindering op overlijdensschade. (NB: in strafzaak)
- Meer over dit onderwerp:
GHARL 150618 'Rabobankmoord'; de Richtlijn Rekenmodel Overlijdenschade is een binnen de rechtspraak algemeen geaccepteerde rekenmethode
- uitkering uit hoofde van een ongevallenverzekering in mindering op overlijdensschade in strafzaak
Zie voor het vonnis in eerste aanleg: ECLI:NL:RBMNE:2017:5756
[...] red. LSA-LM
Vordering van de benadeelde partijen
[benadeelde 1] (bijgestaan door mr. Heblij) heeft zich in eerste aanleg als benadeelde partij in het strafproces gevoegd en vordert namens zichzelf een bedrag van € 135.671,- en namens zijn minderjarige dochters [benadeelde 2] en [benadeelde 3] een bedrag van respectievelijk € 29.808,- en € 36.889,-. De vorderingen zijn bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De benadeelde partijen vorderen een voorschot op gederfd levensonderhoud als bedoeld in artikel 6:108, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek. Voor de berekening van de gevorderde schade is aangesloten bij de door de Letselschaderaad en de Denktank Overlijdensschade opgestelde Richtlijn Rekenmodel Overlijdensschade.
De raadsman van verdachte heeft de vorderingen betwist. Daartoe heeft hij ten aanzien van de vordering van [benadeelde 1] aangevoerd, zakelijk weergegeven, dat bij de onderbouwing van de schade is uitgegaan van een onjuist uitgangspunt, namelijk behoeftigheid in plaats van behoefte, terwijl bij de vaststelling van de schade door het derven van levensonderhoud het juist gaat om het vaststellen van de behoefte van de nabestaande in de zin van artikel 1:397 van het Burgerlijk Wetboek. Voorts stelt de raadsman dat voor de berekening van de gevorderde schade de verkeerde rekenmethode is gehanteerd. Daarom moet de vordering van [benadeelde 1] worden afgewezen.
Ten aanzien van de vorderingen van [benadeelde 2] en [benadeelde 3] is aangevoerd, zakelijk weergegeven, dat voor de berekening van de behoefte van de kinderen aansluiting moet worden gezocht bij de in de rechtspraak gehanteerde Trema-normen. Volgens de berekening van de raadsman ontvangen de kinderen een wezenpensioen dat volledig toereikend is voor hun behoefte. Derhalve moeten de vorderingen van [benadeelde 2] en [benadeelde 3] worden afgewezen.
De door de Denktank Overlijdensschade opgestelde Richtlijn Rekenmodel Overlijdensschade is een binnen de rechtspraak algemeen geaccepteerde rekenmethode voor de berekening van overlijdensschade. Anders dan door de raadsman is gesteld kan deze rekenmethode dan ook worden gebruikt voor de berekening van de geleden schade.
Nu het hof uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende is gebleken dat de benadeelde partijen als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks materiële schade hebben geleden, bestaande uit gederfd levensonderhoud, en de verdachte tot vergoeding van die schade is gehouden, zijn de vorderingen toewijsbaar tot na te melden bedragen.
Uit het dossier blijkt dat [benadeelde 1] op grond van een op naam van het slachtoffer gestelde ongevallenverzekering als begunstigde een uitkering heeft ontvangen van (netto) € 37.983,31 (exclusief de post “Uitvaartkosten”). Dit bedrag van € 37.983,31 is door de benadeelde partij niet betrokken bij de berekening van de gevorderde schadevergoeding. Ter terechtzitting is toegelicht dat het bedrag strekt tot vergoeding van immateriële schade en dat voor de hoogte van het bedrag is aangeknoopt bij het bedrag van 40.000 euro dat bij wijze van shockschade door de rechtbank Noord-Nederland is toegewezen van de vader van Marianne Vaatstra. In verband met de omstandigheden dat het bij weten van het hof niet algemeen aanvaard is dat uitkering uit een ongevallenverzekering strekt tot vergoeding van immateriële schade, dat bij overlijden thans voor nabestaanden geen recht bestaat op vergoeding van immateriële schade, dat niet zonder meer duidelijk is dat voor de hoogte zou moeten worden aangeknoopt bij een geval van shockschade, dat door de benadeelde partij te kennen is gegeven te overwegen een vordering aanhangig te maken bij de civiele rechter voor vergoeding van shockschade en de vordering door de verdediging wordt betwist, is het hof van oordeel dat bij de beoordeling van de vordering in zoverre sprake is van een onevenredige belasting van het strafgeding. Derhalve is het hof van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] kan worden toegewezen tot een bedrag van € 97.687,69 (€ 135.671,- minus € 37.983,31). Het hof is van oordeel dat de behandeling van het overige deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Daarom kan de benadeelde partij thans in zoverre in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij dit deel van haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De vordering van [benadeelde 2] zal tot een bedrag van € 29.808,- worden toegewezen en de vordering van [benadeelde 3] tot een bedrag van € 36.889,-.
De wettelijke rente zal worden toegewezen over de toegewezen vordering van [benadeelde 3] . Voor het overige is geen wettelijke rente gevorderd.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
[...] red. LSA-LM