Rb Den Bosch 120111, X/London, ongeval uit 1993; invloed Uitkeringen uit ongevallenverzekeringen
- Meer over dit onderwerp:
Rb Den Bosch 120111, X/London, ongeval uit 1993; invloed Uitkeringen uit ongevallenverzekeringen
4.53. Vaststaat dat [A] c.s. na het overlijden van [de heer X] [X] uitkeringen heeft ontvangen uit ongevallenverzekeringen. [A] c.s. stelt dat deze uitkeringen niet bedoeld waren om daarmee in haar levensonderhoud te voorzien en heeft ze daarom niet in aanmerking genomen bij de berekening van haar schade.
London beroept zich op het arrest van de Hoge Raad van 4 februari 2000 (NJ 2000, 600), en voert aan dat met de ontvangen uitkeringen wel degelijk rekening moet worden gehouden in zoverre zij de behoefte van [A] c.s. hebben beperkt.
4.54. De rechtbank is met London van oordeel dat uit genoemd arrest volgt dat alle gunstige financiële omstandigheden die nabestaanden na het overlijden ten deel vallen, waaronder ook uitkeringen uit ongevallenverzekeringen, in beginsel hun behoeftigheid verminderen en daarmee de hen toekomende schadevergoeding. Dergelijke verzekeringen worden immers meestal aangegaan om nabestaanden zoveel mogelijk in staat te stellen hun leven op dezelfde materiële voet voort te zetten. De rechtbank neemt aan dat ook in het geval van [A] c.s. het de bedoeling is geweest om de uitkeringen te gebruiken om gedurende een zekere periode in het levensonderhoud te kunnen voorzien. [A] c.s. heeft immers zelf aangegeven dat de verzekeringen bedoeld waren ‘om de eerste periode na het overlijden door te komen wanneer niemand daarvoor aansprakelijk zou kunnen worden gesteld’. [A] c.s. heeft niets gesteld dat aannemelijk kan maken dat de uitkeringen voor een ander doel waren bestemd of zijn gebruikt. De uitkeringen hebben derhalve geleid tot een verminderde behoefte aan levensonderhoud en moeten in de berekening van de schade worden meegenomen.
4.55. Over de totale hoogte van de verzekeringsuitkeringen die [A] c.s. heeft ontvangen bestaat geen duidelijkheid. [A] c.s. heeft onweersproken gesteld dat zij twee uitkeringen heeft ontvangen, te weten fl.105.000,- uit polis 8903-0283 van Onderlinge ’s Gravenhage en fl.35.728,- uit polis 21-11381999 van De Amersfoortse. London vermoedt het bestaan van een derde polis, omdat tijdens een gesprek dat op 7 januari 1998 plaatsvond tussen London en de toenmalige vertegenwoordiger van [A] c.s. een polis is getoond van een verzekeringsmaatschappij genaamd Neerlandia 1880. Dit blijkt uit een verslag dat van dit gesprek is gemaakt en dat door London in het geding is gebracht. London heeft [A] c.s. gevraagd naar deze derde polis maar [A] c.s. stelt hiervan niets te weten. Zij stelt dat Neerlandia 1880 wellicht een opvolger is van één van de twee andere verzekeringsmaatschappijen, maar heeft dit niet nader uitgezocht of toegelicht. De eerder getoonde polis is door [A] c.s. niet overgelegd en evenmin heeft zij overgelegd de successiememorie of een ander stuk waaruit kan blijken welke bedragen zijn uitgekeerd. De rechtbank is van oordeel dat het, gelet op het verweer van London, op de weg van [A] c.s. had gelegen om duidelijkheid te scheppen ten aanzien van de eerder getoonde polis van Neerlandia 1880.
Inkomsten uit vermogen
4.56. De behoeftigheid van nabestaanden wordt ook verminderd door eventuele inkomsten uit vermogen. London heeft in dit verband gewezen op de mogelijkheid dat [A] c.s. sinds het overlijden van haar man over een zeker vermogen kan beschikken dat is verkregen in het kader van de afwikkeling van de onderneming. Het rendement over dergelijk vermogen vormt een inkomensbron die de behoeftigheid kan verminderen. [A] c.s. stelt, zonder dit nader te onderbouwen, dat geen sprake is van inkomsten uit de erfenis. Naar het oordeel van de rechtbank had het op de weg van [A] c.s. gelegen om informatie te verstrekken over de financiële afwikkeling van de nalatenschap en over haar vermogenssituatie na het overlijden van haar man. LJN BP3110