Hof 's-Hertogenbosch 120814 whiplash onderneemster; gevolgen fiscale verwerking voorschotten tzv kosten interim management komen voor rekening slachtoffer
- Meer over dit onderwerp:
Hof 's-Hertogenbosch 120814 whiplash onderneemster; mede gelet op omvang schade recht op inzage in patiëntenkaart vanaf 2 jaar voor ongeval;
- hof volgt oordeel arbeidsdeskundige dat beperkingenprofiel door verzekeringsarts in dit geval niet nodig is;
- dat slachtoffer met haar beperkingen toch 40 uur kan werken is onvoldoende gemotiveerd door arbeidsdeskundige; volledig arbeidsongeschikt voor eigen werk;
- vanwege gemeenschap van goederen abstrahering van feitelijke eigendomsverhoudingen, winstverdeling en toegekend salaris; kosten interim management vergoed;
- hypothetisch inkomen zonder ongeval niet obv kosten vervanger, maar op netto bedrag dat echtgenoot als directeur heeft ontvangen;
- gevolgen fiscale verwerking voorschotten tzv kosten interim management komen voor rekening slachtoffer;
- smartengeld 31-jarige vrouw ogv rapport neuroloog € 18.000
4.7.5.2
(b) Boekhoudkundige en fiscale verwerking voorschotten:
Volgens Van der Eijk (p. 3-49) zijn er in de jaren 2001, 2002 en 2003 ook hoge extra accountantskosten geweest (€ 32.683) en zijn er kosten gemaakt voor personeelsadvertenties voor een interimmanager (€ 15.546), welke kosten aan Amlin zijn doorberekend. De kosten voor interim managers, de extra accountantskosten en de advertentiekosten zijn in de jaarrekeningen verrekend met de door Amlin verstrekte voorschotten. Daardoor heeft [geïntimeerde], aldus Van der Eijk (p. 3-33), voor haar aangifte IB een hoger winstaandeel opgegeven dan reëel is, omdat de uitkeringen volgens Van der Eijk niet belast behoorden te worden voor de IB. De kosten voor interimmanagers moeten volgens Van der Eijk als arbeidskosten worden verantwoord, en dus in mindering komen op de bruto-opbrengst. Van der Eijk heeft de cijfers in zijn rapport aldus herschikt. De rechtbank (vonnis 4 april 2012 r.o. 2.25) heeft in het midden gelaten welke methode de juiste is, en heeft geoordeeld dat van de feitelijke situatie en het inkomen dat [geïntimeerde] daadwerkelijk heeft genoten, moet worden uitgegaan; de rechtbank heeft op dit punt de berekening van Van der Eijk dus niet gevolgd.
Het hof volgt deze zienswijze niet. Het oordeel van de – door de rechter benoemde – deskundige Van der Eijk dat de wijze van verwerking van de voorschotten in de jaarstukken geen juist beeld geven van de bedrijfseconomische ontwikkeling van het bedrijf van [geïntimeerde], en daarmee van haar daadwerkelijke netto inkomen, komt het hof overtuigend voor. Het gaat er niet om dat [geïntimeerde] de voorschotten niet zou hebben mogen gebruiken voor betaling aan de interim managers, maar om de wijze waarop deze voorschotten in de jaarstukken zijn verwerkt. Nu dat tot een lager netto inkomen van [geïntimeerde] heeft geleid dan wanneer deze voorschotten waren verwerkt op de wijze zoals Van der Eijk juist oordeelt, moet de gehanteerde wijze van verwerking voor rekening van [geïntimeerde] blijven en dient bij de berekening van de arbeidsvermogensschade te worden uitgegaan van het fictieve netto inkomen dat [geïntimeerde] zou hebben gehad bij een wijze van verwerking van de voorschotten zoals van der Eijk heeft aangegeven. Het advies van BDO Belastingadviseurs van 29 oktober 2001 (cva/eis prod. 5) waarnaar [geïntimeerde] ter ondersteuning van haar standpunt verwijst, doet daaraan niet af. Uit dat door Amlin gevraagde advies blijkt dat over deze kwestie verschillend kan worden geoordeeld en dat de vraag voor welk doel de ondernemer de vergoeding ontvangt, van belang is. Als dat is ter vergoeding van verlies aan arbeidskracht – zoals bij blijvende arbeidsongeschiktheid, hetgeen bij [geïntimeerde] aan de orde is - , blijft ook volgens BDO de vergoeding buiten de heffing. BDO heeft de vergoeding echter, in de door haar uitgesproken verwachting dat [geïntimeerde] weer zou terugkeren in het arbeidsproces, gekwalificeerd als delging van geleden bedrijfsschade, in welk geval de vergoeding tot de winst van de onderneming gerekend moet worden. BDO kiest voor deze laatste benadering; het hof echter acht, zoals overwogen, de benadering van Van der Eijk overtuigend.
De benadering door Van der Eijk van de extra accountantskosten en de advertentiekosten – als exploitatiekosten van de onderneming van [geïntimeerde] – is door partijen niet bestreden en blijft mitsdien ook in hoger beroep het uitgangspunt.
Grief 13 slaagt derhalve.